Bewaring door gehoorzaamheid aan Gods wet betreffende bloed
LEVEN of dood — de keuze is aan u! Maar waardoor zal uw keuze worden bepaald? Zult u, wanneer u voor een crisis komt te staan waarbij uw leven is betrokken, uw handelwijze door de in Gods Woord opgetekende beginselen laten leiden? Of zult u, wanneer het schijnt dat u door een dergelijke handelwijze uw onmiddellijke levensvooruitzichten in gevaar brengt, zwichten voor de dwang welke mensen op u uitoefenen om u ertoe te brengen de wet van God opzij te schuiven? — Deut. 30:19, 20; Matth. 16:25.
De vroege christenen weigerden te schipperen. Door hun onbevreesde prediking van Gods Woord kwamen zij in conflict met de Romeinse wereld. Daar de christenen geen achting hadden voor datgene wat de Romeinen eerbiedigden, diende hun zienswijze niet getolereerd te worden. Rome zou echter geen roem oogsten door hen zo maar zonder meer te vernietigen. Als zij er slechts toe gebracht konden worden hun geloof te verloochenen! De Romeinse rechters kregen tot taak hen niet ter dood te laten brengen, maar hen ertoe te dwingen door daden te tonen dat zij hun christelijke geloof vaarwel hadden gezegd. „Wanneer zij erin toestemden ook maar een paar stukjes wierook op het altaar [ter aanbidding van de nationale goden] te werpen, werden zij door de rechtbank van verdere vervolging ontslagen en konden zij veilig en onder applaus gaan.” In zijn pogingen de gevangenen ertoe te bewegen hun christelijke overtuiging voor hun gevoelens te laten wijken, stelde de rechter hun „elke omstandigheid voor ogen die het leven aangenamer of de dood verschrikkelijker kon maken; en verzocht, ja smeekte hij hen zelfs om enig erbarmen met zichzelf, met hun familieleden en met hun vrienden te tonen”.a
Het offeren van wierook voor de keizer was niet de enige overtreding waartoe zij deze christelijke getuigen trachtten over te halen. De christelijke schrijver Tertullianus sprak zich uit tegen de praktijken die de Romeinse wereld van zijn tijd er op nahield door te zeggen: „Dat de christenen uw fout aan de kaak stellen, want wij gebruiken zelfs geen dierlijk bloed in ons natuurlijke voedsel. Wij onthouden ons dientengevolge van het verstikte of van hetgeen uit zichzelf gestorven is, opdat wij in geen enkel opzicht door bloed bevlekt mogen worden, ook al is het in het vlees verborgen. Wanneer u christenen op de proef stelt, biedt u hen ten slotte worst aan waarin veel bloed is verwerkt; natuurlijk weet u heel goed dat zulks onder hen verboden is; maar u wilt hen een overtreding laten begaan.”b Het was zo goed bekend dat christenen geen bloed zouden nuttigen, dat zelfs in het oude Rome een schending van dit beginsel van de zijde van een christen als een verloochening van het christelijke geloof werd beschouwd.
Zou het niet een bagatel zijn geweest om slechts een snuifje wierook aan de keizer te offeren? Zou het nu werkelijk zo’n verschrikkelijke overtreding zijn wanneer een christen een klein beetje bloed zou nemen? De vroege christenen wisten dat hun keuze leven of dood betekende. Door aan hun rechtschapenheid vast te houden, hadden zij de verzekering dat zij de gunst van de Levengever, hun God in de hemel, zouden verwerven en door middel van een opstanding tot eeuwig leven, van de dood zelf bevrijd zouden worden. — Matth. 24:13.
Zij kwamen wat hun geloof betreft overeen met de getuigen van Jehovah die vóór hen hadden geleefd en over wie er geschreven staat: „Anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben. Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap.” God verhinderde niet dat zij in gevangenissen werden opgesloten en werden geslagen, ja zelfs ten dode toe. Toch werd hun geloof niet aan het wankelen gebracht. Zij verwachtten niet bewaard te worden voor beproevingen van de zijde van Gods vijanden. Zij hadden de wens in de herinnering van God te worden bewaard door zijn geboden te gehoorzamen, opdat zij in de toekomende wereld de beloning des levens mochten verwerven. Met een sterk geloof lieten zij zich niet van hun stuk brengen door de dwang welke mensen op hen uitoefenden om hen ertoe te brengen de wet van God opzij te schuiven. — Hebr. 11:35-38; 1 Kor. 10:13.
De noodzaak van zulk een geloof is in deze moderne wereld niet minder. De goddelijke geboden zijn voor ons in deze tijd niet anders dan voor de vroege christenen. De druk van de zijde der wereld — of deze nu in de vorm van wreedheid of een overredende argumentatie wordt uitgeoefend — is niet afgenomen. Gods wet betreffende afgoderij wordt door christenen nog steeds hoog gehouden en precies hetzelfde kan worden gezegd van zijn bevel waarin het zich voeden met bloed wordt verboden.
GODS WET BETREFFENDE BLOED
Wat wordt er in de bijbel echter precies over het gebruik van bloed gezegd? Direct na de vloed in de tijd van Noach, meer dan 4300 jaar geleden, zegende Jehovah God Noach en zijn zonen, die Hij had bewaard, en in die zegen vervatte hij zijn voorschrift ten aanzien van bloed, door te zeggen: „Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten” (Gen. 9:3, 4). Dit goddelijke vereiste werd de natie Israël herhaaldelijk met klem onder de aandacht gebracht. Steeds weer werd hun gezegd dat zij zich van bloed moesten onthouden. „Houd er echter aan vast, dat gij geen bloed eet want het bloed is de ziel, en gij zult niet de ziel met het vlees eten. Gij zult het niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. Gij zult het niet eten; opdat het u en uw kinderen na u wèl ga, als gij doet wat recht is in de ogen des HEREN.” Zij die deze door God gegeven wet moedwillig overtraden, werden ter dood gebracht. — Deut. 12:23-25; Lev. 17:14.
Het verbod dat op de consumptie van bloed stond, eindigde niet met het wetsverbond. Het was niet louter een voedselwet van de joden. Het was op alle afstammelingen van Noach, de gehele mensheid, van toepassing. Daarom was het passend dat de belangrijkheid van deze aangelegenheid in de eerste eeuw van het bestaan van de christelijke gemeente door het besturende lichaam van deze gemeente werd beklemtoond en wederom onder de aandacht van alle gelovigen werd gebracht: „Want het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke: onthouding van hetgeen den afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte [van het gedode waaruit men het bloed niet heeft laten wegvloeien, NW] en van hoererij; indien gij u hiervoor wacht, zult gij wèl doen” (Hand. 15:28, 29). Ja, christenen moeten zich onthouden van bloed. Dat bevel, onder invloed van Gods heilige geest, zijn werkzame kracht, ontstaan, beperkte de omvang van de verbodsbepaling niet tot dierlijk bloed of het tot zich nemen van bloed via de mond. De terminologie was allesomvattend: „Onthouding van . . . bloed.”
Aangezien de verbodsbepaling ook het drinken van dierlijk bloed inhield, werden praktijken zoals de Romeinse arena binnenstormen om het bloed van de overwonnen gladiatoren uit te zuigen — wat destijds werd gedaan — er helemaal door verboden. En aangezien het verbod nog evenzeer van kracht is in het leven van christenen in deze tijd, houdt het niet alleen zulke praktijken als het drinken van het bloed van pas geslachte dieren en het eten van bloedpudding of bloedworst in, doch maakt men zich ook aan een onwettige daad schuldig wanneer men zich het levensbloed van een ander schepsel toeëigent om er zijn eigen leven mee in stand te houden.
HEDENDAAGSE VOORBEELDEN VAN GEHOORZAAMHEID
Een illustratie van de situaties waarmee zij die zich naar Gods wet inzake bloed schikken bijna dagelijks in alle delen der wereld worden geconfronteerd, is het geval van het twintigjarige meisje Hannie in Nederland. Sinds haar elfde jaar leed zij aan haemolytische anaemie — een ziekte waarbij de milt een te groot aantal rode bloedlichaampjes vernietigt, ten gevolge waarvan de lichaamscellen een tekort aan zuurstof krijgen en de huidskleur geelachtig wordt.
Toen Hannie negentien werd, keerden de aanvallen na een rustperiode van enkele jaren terug en namen in hevigheid toe. Ten slotte adviseerde een specialist in bloedziekten de vader om de milt te laten verwijderen. De mogelijkheid bestond — aldus werd hem meegedeeld — dat de operatie met behulp van bloedtransfusie zou moeten geschieden, waarop de vader uiteenzette dat hij als een christen niet anders dan bezwaar tegen het op deze wijze gebruiken van bloed kon hebben, aangezien Gods Woord verbiedt om het lichaam met bloed te voeden, of dit nu door de mond of via een ander door de wetenschap ontworpen middel geschiedt.
Ongeveer een half jaar later werd Hannie ernstig ziek. Haar temperatuur steeg tot 41 graden. Haar toestand werd met de dag ernstiger. De behandelende arts drong op een bloedtransfusie aan. Hij kende evenwel het standpunt van de ouders en van het meisje zodat hij niet verder aandrong, maar zei: „Meestal komt men hiervan op het laatste ogenblik wel terug.” Toen de toestand van de patiënte nog verder achteruitging, belde de vader de specialist op en drong er bij hem op aan om al het mogelijke te doen, doch zonder bloedtransfusie. Een uur later reed de ziekenauto voor en werd het meisje naar het ziekenhuis gebracht.
In het ziekenhuis beweerden de doctoren dat het meisje elk moment zou kunnen sterven wanneer haar geen bloedtransfusies werden gegeven, maar noch de medische argumenten noch de vernederende beschuldigingen waarmee men de ouders ertoe trachtte te bewegen hun overtuiging voor hun gevoelens te laten wijken, konden het diep gewortelde geloof van het gezin in de juistheid van Gods wet welke het gebruik van bloed verbiedt, aan het wankelen brengen. Ofschoon de patiënte uitermate zwak was en met medegevoel en consideratie bejegend diende te worden, probeerde men voortdurend om haar van haar besluit af te brengen en in deze kritieke tijd haar vertrouwen in de wetten van God, waaromheen zij haar leven had opgebouwd, te laten varen. Zij vertelt hierover zelf:
„’s Nachts raakte ik in een diepe bewusteloosheid en ’s morgens werden, daar ik in stervende toestand verkeerde, mijn ouders in het ziekenhuis ontboden. Al mijn reacties waren weggevallen, ja zo erg was het dat het noodzakelijk was kunstmatige ademhaling toe te passen daar ik niet meer kon ademen. Omdat ik enkele dagen niet gegeten noch gedronken had, werd mijn lichaam door middel van infusie gevoed. Alhoewel het ergste uitbleef, bleef mijn toestand nog steeds kritiek en was men op alles voorbereid . . . Alles werd geprobeerd om mijn ouders, mijn broer en mijn verloofde om te praten. Toen gaven zij de geneesheer de raad het mijzelf te vragen. . . . Nog zie ik het gezicht van de dokter vlak voor me, ik rook de afschuwelijke tabakslucht toen de dokter zich over me heen boog en me de volgende vraag stelde: ’Meisje, je hebt nog een hele kleine kans om in leven te blijven . . . als je geen bloedtransfusie krijgt, ben je vanavond dood. Heb je bezwaren tegen de transfusie?’ Ik weigerde botweg, niet één keer, maar zeven maal.”
Ten slotte moest de medische wetenschap het tegen christelijke rechtschapenheid afleggen. De operatie werd verricht, en dank zij het door God gegeven vermogen van het lichaam om zichzelf te herstellen en de bekwaamheid van de chirurg, de toegewijde zorg van de verpleegsters en de sterke wil van de patiënte om te leven, kwam Hannie er zonder bloedtransfusie doorheen. Voor haar was het echter belangrijker, dat zij haar rechtschapenheid tegenover God niet had verbroken.
Nog een voorval geschiedde enkele maanden geleden in Los Angeles, Californië. Een jonge vrouw, een Getuige, en haar twee kleine kinderen kregen een auto-ongeluk, waarbij haar twee jaar oude zoontje op slag werd gedood terwijl haar eigen toestand kritiek was. Toen zij in het ziekenhuis aankwam, werd het geven van een bloedtransfusie al bijna onmiddellijk een geschilpunt. Alhoewel zij slechts half bij bewustzijn was, maakte zij duidelijk dat zij geen bloed wilde hebben, en toen haar echtgenoot arriveerde, weigerde ook hij erin toe te stemmen deze wet van God te overtreden. Een ooggetuige bericht: „Indien ik gedurende die dagen niet precies omstreeks die tijd in het ziekenhuis was geweest, de doctoren niet had gehoord en niet met eigen ogen had gezien welk een druk zij voortdurend op deze jonge zuster en haar man uitoefenden, denk ik niet dat ik het zou hebben geloofd. Zij sarden deze arme broeder en zuster onbarmhartig en onverzettelijk. Zij noemden de man een ’doder’, ’moordenaar’ en ’stom beest’, en zeiden dit alles luid genoeg zodat het in de hele afdeling van het ziekenhuis te horen was. Er werd de jonge zuster herhaalde malen gezegd dat zij stervende was en dat alleen bloed haar zou redden. Zelf geloof ik niet dat zij haar de gelegenheid gaven om te leven, want zowel de doctoren als de verpleegsters lieten haar dag en nacht in een toestand van vrees verkeren. Elke poging die door mij of anderen van de broeders werd gedaan om met deze artsen te redeneren, had slechts luide emotionele uitbarstingen tot resultaat.” Binnen enkele dagen stierf de zuster. Zou bloed haar hebben gered? Dit is iets wat geen enkele dokter kon garanderen. Het toedienen van bloed is zeer stellig niet het enige beschikbare middel en ook is het niet zo dat er geen dodelijke risico’s aan verbonden zijn.
Nieuwsbladen in de gehele wereld hebben over dergelijke gevallen geschreven waarbij dan hevig op de gevoelens werd gewerkt doordat de dokter die op het toedienen van bloed aandrong, als een redder van levens werd voorgesteld en degene die de behandeling weigerde als een fanatiekeling. In oorlogstijd beschouwen patriotten het als een eer wanneer iemand voor zijn land sterft. Hoevelen bezien het evenwel als een eer wanneer iemand bereid is om, zo nodig, te sterven omdat hij zijn rechtschapenheid jegens God niet wil verbreken? Meestal volgen zij het voorbeeld van de heidense Romeinse rechters, die christelijke beginselen teniet trachtten te doen door op de gevoelens te werken.
Er dient niet te worden geconcludeerd dat deze toegewijde christenen alle medische hulp verwerpen en dat er geen andere behandeling kan worden toegepast. Er zijn talloze gevallen bekend van patiënten die door chirurgen die niet zonder bloed wilden opereren, waren weggestuurd maar die andere doctoren hebben gevonden, bereid om de operaties te verrichten, en die dit ook met succes — zonder bloed — hebben gedaan. Dikwijls ging zo’n operatie met een aanzienlijk bloedverlies gepaard, doch dan werden er middelen toegediend om de hoeveelheid plasma te vergroten — dikwijls „bloedvervangingsmiddelen” genoemd — waardoor het mogelijk was de bloeddruk op peil te houden totdat het lichaam het bloedverlies door het eigen mechanisme kon aanvullen. Er kwamen vaak een grotere kundigheid en meer zorg aan te pas om zonder het gebruik van bloed te opereren; dat echter niet alleen, want men moest ook een arts vinden die bereid was de religieuze overtuigingen van zijn patiënt te respecteren en nochtans alles wat in zijn vermogen lag, zou doen om te helpen. Er zijn over de gehele wereld steeds meer doctoren die, wanneer zij eenmaal beseffen welke gevaren er aan bloedtransfusie verbonden zijn en vooral wanneer zij de oprechtheid van de religieuze overtuiging van hun patiënten die bloed weigeren, inzien, erin toestemmen deze gevallen te behandelen.
GEBREK AAN KENNIS VERGROOT HET GEVAAR VAN BLOEDTRANSFUSIE
Gezien het standpunt dat door de medische wetenschap in haar geheel met betrekking tot bloedtransfusies wordt ingenomen, is het belangwekkend de medische zijde van de zaak te beschouwen.
De doctoren in het algemeen bezien bloedtransfusies als een middel om levens te redden. Zelfs zij die in hun geschriften melding maken van het misbruik dat er van bloed wordt gemaakt, doen gewoonlijk sterk uitkomen dat er medisch veel goeds door tot stand is gebracht. Maar kan er, zelfs medisch gezien, worden gezegd dat bloedtransfusies absoluut onschadelijk zijn en dat er alleen maar goede resultaten uit kunnen voortvloeien?
In medische tijdschriften zelf wordt melding gemaakt van de houding van doctoren die royaal zijn met het toedienen van bloed. Het hoofd van de wettelijke afdeling van de „American Medical Association” zei in de uitgave van juni 1960 van de Medicolegal Digest: „De bloedtransfusiemethode is in een dergelijke mate routine geworden, dat sommige doctoren geneigd zijn de gevaren welke onafscheidelijk met bloed- en plasmatransfusies zijn verbonden, over het hoofd te zien. Maar al te veel doctoren verkeren ten onrechte in de mening dat een bloedtransfusie even onschadelijk is als een intraveneuze infusie van glucose of een gewone zoutoplossing.”
Bloed is een zeer gecompliceerd bestanddeel van het menselijke lichaam, en wanneer er bij het verrichten van transfusies gebruik van wordt gemaakt, dienen de doctoren — willen zij ernstige complicaties, en zelfs de dood, vermijden — met de grootste zorg te werk te gaan, terwijl zij tevens een zeer grondige kennis dienen te bezitten van bloed als zodanig en van de reacties welke zich kunnen voordoen wanneer het in het lichaam van een andere persoon wordt overgebracht. Hebben alle doctoren echter gelijke tred gehouden met die belangrijke kennis? Dr. P.I. Hoxworth, een lid van het Amerikaanse Genootschap van artsen, zegt in het door de Amerikaanse Bond van bloedbanken uitgegeven Bulletin van maart 1960: „Het toegenomen gebruik van bloedtransfusie in de afgelopen jaren heeft vreemd genoeg tot resultaat gehad dat de meeste clinici minder in plaats van meer over het onderwerp afweten, eenvoudig omdat het door de steeds groter wordende gecompliceerdheid ervan tot het gebied van de gespecialiseerde kennis is gaan behoren. Er kan van de arts die bloed voor een patiënt bestelt, niet worden verwacht dat hij in alle aspecten van deze kennis goed onderlegd is . . . [Toch] vormt bloedtransfusie een risico dat slechts met een kennis van de gevaren berekend kan worden.”
Zelfs een grondige kennis van alles wat de medische wetenschap over het onderwerp te weten is gekomen, kan de gevaren niet uitbannen. Zo stond er in The Medical Journal of Australia van 24 september 1960: „De moeilijkheid is werkelijk dat er, ondanks dat er een grote vooruitgang is geboekt in het vaststellen van bloedgroepen en de techniek van bloedtransfusie als zodanig, geen volledig bevredigende vergelijkende test is die onder alle omstandigheden opgaat; het dilemma waarin de patholoog verkeert, is daarom nog niet een oplossing nabij.” In het medische tijdschrift The Lancet, dat in Engeland zeer goed aangeschreven staat, stond een overeenkomstig bericht waaruit blijkt dat er bij bloedtransfusie dingen zijn betrokken die geen enkele dokter volledig begrijpt: „Er doen zich moeilijkheden voor die wij niet kunnen verklaren. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen reageren sommige patiënten ongunstig op transfusies welke op juiste wijze worden toegepast.”
TRANSFUSIES VEROORZAKEN DOOD EN ZIEKTE
Een bericht waarin de nadruk wordt gelegd op de gevaren die bij bloedtransfusie zijn betrokken, is van de Vijfde internationale vergadering inzake bloedtransfusie afkomstig, op welke bijeenkomst het volgende over een geval wordt vermeld: „Een patiënte die aan een onbetekenende ontsteking aan de eierstok was geopereerd en zonder enige complicatie was hersteld, stond op het punt uit het ziekenhuis te worden ontslagen. De dokter constateerde dat zij wat bleekjes was en een grondig onderzoek van het bloedbeeld onthulde secundaire anaemie in lichte graad. Hij legde de patiënte uit dat zij, indien zij dit wilde, die middag naar huis kon gaan, maar dat hij de anaemie dan waarschijnlijk gedurende een periode van 6 maanden in zijn spreekkamer moest behandelen. Vervolgens zette hij echter uiteen dat zij, indien zij nog één dag in het ziekenhuis zou blijven en een bloedtransfusie zou krijgen, naar alle waarschijnlijkheid geen verdere behandeling meer nodig zou hebben. Zij koos het laatstgenoemde. Het onderzoek in het laboratorium wees uit dat haar bloed tot groep B Rhesuspositief behoorde, waarna er 500 cc van groep B Rhesuspositief werd besteld en ook — zoals werd toegegeven — werd ontvangen, aan een vergelijkende test werd onderworpen, volgens de verklaring overeenstemde en werd toegediend. Die avond was de temperatuur van de patiënte 42 graden en tegen de volgende ochtend had zij geelzucht en anurie. Binnen 24 uur was zij dood.”
Zij die aan de dood ten gevolge van ernstige transfusiereacties ontkomen, zijn slechts over de eerste horde heen. Zij kunnen in de toekomst ziek worden. Syfilis, malaria, hepatitis en andere ziekten kunnen door bloed worden overgebracht. En dit is niet slechts een kwestie van „kunnen”, want er zijn gevallen waarin dit inderdaad op deze wijze is gebeurd, en er worden zelfs heden ten dage nog gevallen gemeld waarin deze ziekten door middel van bloedtransfusies worden overgebracht.c O zeker, er kunnen proeven worden gedaan om vast te stellen of het bloed onschadelijk is, maar die proeven zijn niet onfeilbaar, hetgeen evenmin kan worden gezegd van degenen die de resultaten nagaan. De meeste bloedbanken vragen donors niet of zij syfilis hebben, omdat dit een penibele vraag is; ook al wist de donor het, dan nog zou hij er om kunnen liegen; zelfs de laboratoriumproeven registreren het gevaar niet altijd. Wat malaria betreft, in de meeste plaatsen beschouwt men de mogelijkheid hiervan als ondenkbaar, dus wordt er weinig gedaan om dit na te gaan. Ook al wordt er een onderzoek naar ingesteld, dan nog kan het zijn dat het niet wordt ontdekt. En in die delen van de aarde waar deze ziekte een veel aanwezig gevaar vormt, zouden er, indien men hiermee rekening moest houden, zoveel donors afgewezen moeten worden dat er niet voldoende bloed zou zijn; derhalve zijn doctoren dikwijls van mening dat het toch maar het beste is om het bloed te geven en vervolgens de malaria te behandelen. Betreffende de serum hepatitis, welke via gewone bloed- en plasmatransfusies wordt overgebracht, staat er in Today’s Health van oktober 1960 dat het „gemiddeld bij één op elke 200 transfusies waarbij iemands bloed volledig wordt vernieuwd, van donors op ontvangers wordt overgebracht. ’Het is niet bekend of laboratoriumproeven donors zullen ontdekken die dragers van het hepatitus virus zijn’, aldus dr. J.B. Alsever, medisch leider van de Zuidwest Bloedbanken in Phoenix, Arizona. ’Bij het buitensluiten van bacillendragers kan er niet op de geschiedenis van de donor worden vertrouwd, ten dele omdat de mogelijkheid van opzettelijke verzwijging of een slecht geheugen bestaat, maar in hoofdzaak omdat de meesten onwetend dragers van dit virus zijn en nooit een ziekte hebben gehad waarvoor zij zich in een kliniek hebben laten onderzoeken.’”
HET GETUIGT VAN WIJSHEID DE GODDELIJKE WET TE GEHOORZAMEN
Deze in medische tijdschriften gedane verklaringen maken duidelijk dat bloedtransfusies niet kunnen worden toegejuicht als een behandelingsmethode die geheel en al onschadelijk is en het leven kan redden. De door medici opgedane ervaringen leggen getuigenis af van het feit dat de Almachtige God, de Schepper van de mens, de grote Geneesheer die de werking van het menselijk lichaam beter begrijpt dan een menselijke dokter ooit zal kunnen, niet slechts gehoorzaamheid van de mens eiste toen hij hem het gebruik van bloed verbood, maar dat hij degenen die deze wet gehoorzaamden, tevens vrijwaart voor de talrijke ziekten die als een rechtstreeks gevolg van het gebruik van bloed over de mens zijn gekomen.
Doctoren mogen dan wel redeneren dat het het risico waard is indien er enige kans bestaat een leven te kunnen redden, en religieuze leiders kunnen zich dan wel bij hun betoog aansluiten door te beweren dat de wet van God niet van toepassing is wanneer er leven bij is betrokken, maar beide partijen hebben het bij het verkeerde eind. Wanneer iemand dreigt te sterven, is het er niet de tijd voor om wankelmoedig te worden of God de rug toe te keren. Men moet dan juist het volste vertrouwen stellen in Degene bij wie de macht van het leven berust. Op dat moment kunnen alle andere personen — hetzij doctoren, vrienden of familieleden — van hun oprechte liefde voor de patiënt en hun vrees voor God blijk geven door de patiënt ertoe aan te moedigen aan zijn geloof vast te houden en niet bevreesd te zijn, maar zijn vertrouwen in de Almachtige God te stellen.
Getrouwe christenen herinneren zich de beschuldiging die de Duivel uitte toen hij zei: „Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven” (Job 2:4). Hij beweerde dat niemand zijn geloof in God zou handhaven en aan Zijn wet gehoorzaam zou blijven indien zijn leven erdoor in gevaar werd gebracht. De Duivel is echter een leugenaar en godvrezende christenen in alle delen der aarde bewijzen dagelijks dat hij dit is, door de goddelijke wet betreffende de onthouding van bloed te gehoorzamen. Wegens hun getrouwheid zal God hen zelfs al sterven zij toch bewaren, door hen tot eeuwig leven in zijn rechtvaardige nieuwe wereld op te wekken.
[Voetnoten]
a History of Christianity, E. Gibbon, de blz. 234, 235.
b Tertullianus’ Apology.
c Zie Blood Transfusion and Clinical Medicine (P.L. Mollison); The Lancet van 27 augustus 1960; Surgery and Clinical Pathology in the Tropics (C. Bowesman); Nursing Times (Engeland) van 17 januari 1958; Physiologie und Klinik der Bluttransfusion (2de Uitgave, 1960; uitgegeven in Jena, Duitsland).