Jehovah is koning geworden
Heeft God altijd over de aarde geregeerd? Wat zal zijn koninkrijk voor de mensheid betekenen?
Vele jaren lang heeft het volk Israël uit de oudheid onder de Egyptische tirannie in slavernij verkeerd. De farao van dit land voerde zelfs een politiek van genocide ten einde hen van de aardbodem te verdelgen. Wat een tijd van vreugde was het toen zij in 1513 v. Chr. op 14 Nisan uit Egypte trokken! Zeer terecht gebood God hun om deze datum te gedenken. Alhoewel de farao niet lang daarna hun leven nogmaals bij de Rode Zee voor een ogenblik in gevaar bracht, en zij zelf oorlog moesten voeren om het land Kanaän in bezit te nemen, kenmerkte die datum niettemin het keerpunt en het begin van hun volledige bevrijding. — Exodus, de hfdst. 1-15.
Thans gedenken andere volken jaarlijks bepaalde datums als keerpunten in hun zoeken naar vrijheid. Zo vieren de mensen in de Verenigde Staten 4 juli 1776, gedenkt het Braziliaanse volk 15 november 1889 en hebben de Chinezen zo’n gedenkdag op „de dubbele tien” ofte wel 10 oktober 1911.
Voor de gehele menselijke schepping is 1914 (omstreeks 1 oktober) echter de allerbelangrijkste datum, omdat daardoor het grootste keerpunt in de gehele menselijke geschiedenis werd gekenmerkt. Het zal er ten slotte toe leiden dat alle mensen die jegens God van goede wil zijn, niet alleen van politieke tirannen bevrijd zullen worden, maar van alle andere vormen van tirannie, van de zijde van onzichtbare demonen, economische reuzen en machtige religieuze organisaties. Ja, zij zullen zelfs van zonde, ziekte, pijn en dood worden bevrijd. Hoe dat zo? Omdat sinds dat jaar de profetische woorden van toepassing zijn: „Zingt Jehovah een nieuw lied. . . . Zegt onder de natiën: ’Jehovah is koning geworden.’” — Ps. 96:1, 10, NW.
JEHOVAH ALS KONING
Doch u zult misschien vragen: Is God niet altijd — vanaf de tijd dat hij ten minste één onderdaan, zijn eniggeboren Zoon had — Koning geweest? Jazeker, met betrekking tot zijn heerschappij in de hemelen, maar dit kan niet van zijn gezag over zijn aardse gebied worden gezegd. Zolang Adam en Eva gehoorzaam bleven, strekte Gods heerschappij zich rechtstreeks tot deze aarde uit, maar sinds hun opstand niet meer. Sedertdien is behalve in het kleine gebied dat de natie Israël in bezit had en toen haar koningen „op Jehovah’s troon” zaten, er geen rechtstreekse heerschappij van God op deze aarde geweest. Zij dienden als het ware als plaatsvervangende koningen voor Jehovah. Toen de regering van de laatste van deze koningen, Zedekia, werd omvergeworpen, begonnen „de bestemde tijden der natiën”. — 1 Kron. 29:23; Luk. 21:24, NW.
Weliswaar heeft Jehovah wanneer zijn voornemens erbij betrokken waren, heerschappij „in het koninkrijk der mensen” uitgeoefend, door het zo te manoeuvreren dat mensen en natiën zich naar zijn soevereine wil schikten, maar zulke mensen en natiën zijn niet zijn vertegenwoordigers noch zijn koninkrijken geweest. Zij waren daarentegen de vertegenwoordigers en koninkrijken van Satan de Duivel. Daarom wordt hij „de overste dezer wereld” en „de god van dit samenstel van dingen” genoemd, in wiens macht ’de gehele wereld ligt’. Was het anders geweest dan zou Jezus ons niet om de komst van Gods koninkrijk hebben leren bidden. — Dan. 4:17, AS; Joh. 16:11; 2 Kor. 4:4, NW; 1 Joh. 5:19.
Waarom heeft God opstand op deze aarde getolereerd, en nog wel zo lang? Heeft hij dit slechts toegestaan — en dat tijdelijk — omdat Satan pochte dat hij alle mensen van God kon afkeren? (Job, de hfdst. 1, 2.) Op zijn bestemde tijd treedt Jehovah God handelend op, want hij kan deze toestanden niet voor altijd tolereren zonder in feite zijn soevereiniteit te verloochenen, hetgeen onmogelijk is (2 Tim. 2:13). Wanneer hij zijn soevereiniteit tentoonspreidt door een rechtstreekse heerschappij met betrekking tot deze aarde tot stand te brengen, zijn de profetische woorden van toepassing: „Jehóvah is koning geworden!” „Yahweh is koning geworden.” — Ps. 97:1, NW; Ro.
Omdat de meeste bijbelvertalers deze waarheden niet begrijpen, vertolken bijna alle vertalingen de woorden van de psalmist aldus: „Jehovah [of, De HERE] regeert!” (AS, SV, PB, Pa) Daarom bemerken wij ook dat bijbelse commentators deze woorden gewoonlijk op Gods eeuwige heerschappij of op bepaalde jaarlijkse vieringen van de joden van toepassing brengen. Zulke vertolkingen en verklaringen zijn evenwel niet in overeenstemming met het gebezigde oorspronkelijke Hebreeuwse woord en evenmin met de omstandigheden die aanleiding gaven tot het componeren van Psalm 96.
Het oorspronkelijke Hebreeuwse woord dat hier door zo velen met „regeert” is weergegeven, duidt niet op een voortdurend of eeuwig regeren, maar heeft betrekking op het begin van een regering. Vandaar dat bijbelschrijvers het gebruikten in verband met het begin van de regeringen van Adonia, Josafat en Jehizkia. — 1 Kon. 1:18; 22:41; 2 Kron. 29:1.
Dat het begin van een regering wordt aangeduid blijkt eveneens wanneer wij de omstandigheden in aanmerking nemen die koning David bijvoorbeeld deden uitroepen: „Jehóvah is koning geworden!” De heilige ark van het verbond was door de priesters mee de strijd ingenomen om — alsof ze een magisch middel was dat, zelfs al genoten de Israëlieten niet Gods gunst, wonderen zou bewerkstelligen — voor Israël de overwinning zeker te stellen. Tot ontzetting van de Israëlieten maakten de Filistijnen de ark buit, doch laatstgenoemden waren wegens de verwoesting die ze onder hen aanrichtte maar al te blij de ark weer kwijt te raken. Daarna verbleef ze jarenlang in het huis van twee levieten, Abinadab en Obed-Edom, totdat koning David regelingen trof om de ark naar de berg Sion te brengen. Aangezien deze ark een symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid was, kon David nu luid uitroepen dat Jehóvah op de koninklijke berg was begonnen te regeren. — 1 Kron. 16:7-36, NW.
SINDS 1914
Jehovah God regeert door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus. Toen Jezus derhalve veertig dagen na zijn opstanding naar de hemel opsteeg, zei God tot hem: „Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.” Toen die tijd aanbrak, gingen de profetische woorden in vervulling: „Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heiligen berg. . . . Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, einden der aarde tot uw bezit.” — Ps. 110:1; 2:6-8.
In overeenstemming met deze profetieën vergeleek Jezus Christus zichzelf met een edelman die naar een ver land ging om een koninkrijk te ontvangen en daarna terugkeerde, waardoor hij het begin van Gods koninkrijk duidelijk met de wederkomst van Christus verbond. Wanneer zou hij terugkeren? In antwoord op die vraag gaf Jezus de profetieën die in Matthéüs 24, 25, Markus 13 en Lukas 21 staan opgetekend. Wanneer Jezus de verschillende aanwijzingen opsomt die het teken van zijn wederkomst kenmerken, noemt hij onder andere oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestilentiën. Tevens voorzei hij dat de wetteloosheid zeer zou toenemen en dat „dit evangelie van het Koninkrijk . . . in de gehele wereld gepredikt [zal] worden tot een getuigenis voor alle volken”. De feiten tonen aan dat al deze woorden sinds het jaar 1914 op treffende wijze in vervulling gaan.
Sedert dat jaar zien wij ook de vervulling van Paulus’ profetie: „Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, . . . onmatig [zonder zelfbeheersing, NW], onhandelbaar, . . . met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben.” — 2 Tim. 3:1-5.
Velen smalen en spotten en vinden het belachelijk wanneer zulke dingen onder hun aandacht worden gebracht, maar zij kunnen geen andere tijdsperiode in de wereldgeschiedenis aanwijzen waarin deze profetieën zo volledig in vervulling zijn gegaan. Ja, zelfs hun gespot is een verder bewijs, want ook dit werd voorzegd: „Er [zullen] in de laatste dagen spotters met spotternij . . . komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zo, als het van het begin der schepping af geweest is.” — 2 Petr. 3:3, 4.
HET KONINKRIJK IN DE HEMELEN OPGERICHT
Dat 1914 inderdaad het jaar kenmerkt waarin Jehovah Koning is geworden, wordt op afdoende wijze bewezen door de stemmen in de hemel die Johannes in zijn apocalyptische visioen hoorde: „Het koningschap over de wereld is gekomen aan onzen Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.” „Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard [zijt begonnen als koning te regeren, NW]; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd . . . om te verderven wie de aarde verderven.” Zonder twijfel kenmerkt 1914 de tijd waarin de volkeren of natiën als nooit tevoren toornig zijn geworden. — Openb. 11:15-18.
De apostel Johannes vertelt vervolgens wat er toen in werkelijkheid in de hemelen geschiedde. Nadat hij Gods hemelse, uit engelen bestaande organisatie onder het symbool van „een vrouw, met de zon bekleed”, en Satan de Duivel als „een grote rossige draak” onder de aandacht heeft gebracht, beschrijft hij het begin van Gods koninkrijk als de geboorte van een zoon die „alle heidenen [natiën] zal hoeden met een ijzeren staf”.
Aangezien Satan sinds 607 v. Chr. zonder onderbreking de heerser van deze goddeloze wereld of dit goddeloze samenstel van dingen was geweest, kan er niet worden verwacht dat hij de geboorte van Gods koninkrijk zou laten plaatsvinden zonder zich te verweren. Vandaar dat wij lezen: „Er kwam oorlog in den hemel: Michaël [Jezus Christus] en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen den draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen stand houden, en hun plaats werd in den hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.” Dat dit conflict een werkelijke strijd was, blijkt uit Daniël 10:13, waarin over een voorval wordt verteld waarbij een van Gods engelen eenentwintig dagen lang door een van Satans demonen werd opgehouden. — Openb. 12:7-9.
Hoelang deze oorlog in de hemel nu wel precies duurde, wordt niet in de bijbel gezegd. Op grond van hetgeen in andere profetieën wordt onthuld met betrekking tot de komst van Jehovah en zijn Zoon tot Gods geestelijke tempel om deze te oordelen — hetgeen in 1918 geschiedde — kan echter worden geconcludeerd dat de oorlog in de hemel ten minste tegen die tijd geëindigd moest zijn. Die overwinning betekende vreugde voor hen die zich in de hemelen bevinden, maar ’wee voor de aarde’. — Openb. 12:12.
Maar, zo zou iemand kunnen vragen, waarom zetten Michaël en zijn engelen — daar Gods tijd toch was gekomen om zijn rechtstreekse heerschappij tot de aarde uit te breiden — hun aanval tegen Satan en zijn demonen dan niet voort en bevrijdden zij de aarde niet van hun verderfelijke invloed? Dit was hoofdzakelijk om vier redenen, zoals duidelijk in de Schrift wordt aangetoond: 1. Ten einde Jehovah’s naam en koninkrijk over de gehele aarde bekend te laten maken. 2. Ten einde Gods volk, dat tot dwaling was vervallen, de gelegenheid te geven zich te herstellen en te reinigen en actief in Gods dienst te worden. 3. Ten einde mensen die jegens God van goede wil zijn in staat te stellen gehoor te geven aan de oproep: „Gaat uit van [het tegenbeeldige Babylon, of Satans wereldorganisatie], mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.” 4. Ten einde alle goddelozen te waarschuwen zodat zij wanneer zij te Armageddon door God worden vernietigd, zullen weten dat deze vernietiging van God afkomstig is en dat hij oppermachtig is. — Ex. 9:16; Jes. 12:1; Openb. 18:4; 16:14, 16.
DE KONINKRIJKSREGERING OP AARDE
Wanneer alle goddelozen op aarde zijn vernietigd en Satan en zijn demonen voor een periode van duizend jaar in de bodemloze afgrond zijn geworpen „opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden”, zal de Koninkrijksregering hier op aarde vreugde en vrijheid van alle knechtschap tot stand brengen, terwijl onder die heerschappij het verlangen van ieder rechtvaardig hart vervuld zal worden. Dan zal Gods wil zoals in de hemel, ook op aarde geschieden. Dan zal de aarde „vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren den bodem der zee bedekken”. Dan zullen ’de zachtmoedigen de aarde erfelijk bezitten en zich verlustigen over grote vrede’. Dan zal God „alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn”. — Openb. 20:3; Jes. 11:9; Ps. 37:11, SV; Openb. 21:4.
Bovendien zal de mensheid onder Gods heerschappij geleidelijk aan van alle onvolmaaktheid en zondigheid worden vrijgemaakt. Dan zullen de mensen niet meer zoals de apostel Paulus zuchten: „Want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Ik, ellendig mens!” Wat een zegen zal vrijheid van dergelijke teleurstellingen dan zijn! — Rom. 7:15, 24.
Het goede nieuws dat al deze zegeningen vlak voor de deur staan, is stellig reden tot zingen. Zij die de zekere hoop hebben dat deze dingen verwezenlijkt zullen worden, verkondigen dit goede nieuws thans wijd en zijd in ongeveer 175 landen en gebieden en zij gebruiken hierbij gedrukte publikaties in meer dan 125 talen. Zij brengen het door middel van het gesproken woord, de gedrukte bladzijde, de radio en de televisie tot de mensen. Zij spreken er op straat, op de drempels en in de huizen der mensen over alsmede in hun Koninkrijkszalen.
Laten daarom alle mensen die jegens God van goede wil zijn, moed vatten. Laten zij niet bevreesd worden vanwege het falen der mensen, noch blindelings tegen beter weten in hopen dat mensen te eniger tijd op de een of andere wijze rechtvaardigheid en vrede hier op aarde tot stand zullen brengen. Laten zij niet toestaan dat hun oren door religieus vooroordeel worden gesloten voor dit prachtige lied dat Jehóvah als Koning is begonnen te regeren en dat deze zegeningen daarom ophanden zijn. Laten zij hun vertrouwen veeleer in Jehovah en zijn koninkrijk stellen. Laten zij dit nieuwe lied zelf leren en het vervolgens meezingen, opdat nog anderen het mogen horen. Allen die dit doen, worden de gelukkigsten van alle thans op aarde levende mensen en hebben het vooruitzicht tot in alle eeuwigheid in Gods gelukkige nieuwe wereld het grootste geluk te smaken.