Eenheid van alle mensen van goede wil beloofd
1. (a) Hoe werd Micha speciaal als een profeet van Jehovah gekenmerkt? (b) Welke profetie sprak Micha uit met betrekking tot Jehovah’s kudde en Zijn herder voor deze schapen?
EEN van Jehovah’s profeten vóór Christus was Micha van Moreseth, in het stamgebied van Juda. Micha’s naam betekent „Wie is als Jehovah?” Micha wordt vooral gekenmerkt doordat hij de geboorte van Jezus Christus in Bethlehem-Juda heeft voorzegd (Micha 5:1). Na Jezus’ geboorte aldaar voorzegd te hebben, voegde Micha hieraan toe: „En hij zal stellig staan en herderswerk verrichten in de kracht van Jehovah, in de superioriteit van de naam van Jehovah zijn God. En zij zullen stellig blijven wonen, want nu zal hij groot zijn tot de einden der aarde. En deze persoon moet vrede worden” (Micha 5:4, 5, NW; vs. 3, 4, NBG). Toen Micha de ervaringen van het overblijfsel van de kleine kudde van Jezus’ geestelijke schapen voorzei, verklaarde hij als woordvoerder voor Jehovah: „Ik zal Jakob stellig vergaderen, gij allemaal; ik zal de overgeblevenen van Israël zonder mankeren bijeenbrengen. In eenheid zal ik hen stellen, als een kudde in de schaapskooi, als een troep dieren in het midden der weide; het zal er gonzen van mensen.” — Micha 2:12, NW.
2. (a) In welk speciale opzicht zouden de overgeblevenen van Jakob of Israël worden bijeengebracht en ’in eenheid worden gesteld’? (b) Op wie moet de profetie van Micha betreffende eenheid dus in werkelijkheid van toepassing zijn?
2 Om deze profetie te begrijpen, moeten wij in gedachte houden dat met de namen Jakob en Israël één en dezelfde organisatie wordt aangeduid, aangezien Jehovah God de patriarch Jakob bovendien de naam Israël gaf. „Israël” betekent „Worstelaar (Volhouder) met God” (Gen. 32:28; zie voetnoot NW). Het is duidelijk dat de overgeblevenen van Jakob of Israël, aan wie Jehovah God de belofte gaf dat hij hen als een kudde schapen in een schaapskooi zou vergaderen en bijeenbrengen, ten gunste van de Regeerder die in Bethlehem-Juda geboren zou worden en „een heerser [zou] zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid”, ’in eenheid gesteld’ zouden worden. Ten behoeve van alle leden van dit overblijfsel van Jakob of Israël moet hij „staan en herderswerk verrichten in de kracht van Jehovah, in de superioriteit van de naam van Jehovah zijn God”. De in Micha 2:12 opgetekende profetie betreffende eenheid moet derhalve in werkelijkheid op de christelijke gemeente van het „Israël Gods”, het geestelijke Israël, van toepassing zijn. — Gal. 6:16.
3. Door welke profetie van Jesaja wordt nog duidelijker aangetoond wie met dit „Israël Gods” wordt bedoeld?
3 Nog een feit, waardoor nog duidelijker wordt aangetoond wie met dit „Israël Gods” wordt bedoeld, treffen wij in Jesaja 43:1, 10 aan, waar God zich tot Jakob of Israël richt en zegt: „Zo zegt Jehovah die u heeft geschapen, o Jakob, en hij die u heeft geformeerd, o Israël: Vrees niet, want ik heb u verlost; Ik heb u bij de naam genoemd, gij zijt van mij. Gij zijt mijn getuigen, zegt Jehovah, en mijn dienstknecht die ik heb uitgekozen.” God herhaalt dit kenmerk waardoor Jakob of Israël wordt geïdentificeerd, door in vers 12 te zeggen: „Er was geen vreemde god onder ulieden: daarom zijt gij mijn getuigen, zegt Jehovah, en ik ben God” (AS). Ook om deze reden heeft het „Israël Gods” derhalve geen betrekking op de christenheid, maar op de gemeente van christelijke getuigen van Jehovah God. Dezen moeten eenheid tentoonspreiden.
4. Welke beschouwing van het universum geeft ons een verzekering betreffende de eenheid van de gemeente van christelijke getuigen, en wat tonen de feiten met betrekking tot een antwoord op Jezus’ gebed?
4 In het gehele waarneembare universum bestaat een grote eenheid. Welnu, als de Allerhoogste en Almachtige God een universum met afstanden van miljarden lichtjaren kan verenigen en werkzaam doen zijn, kan hij stellig een gemeente van christelijke getuigen op deze kleine aarde verenigen, ook al zijn er honderd duizenden van zijn tegenwoordige getuigen op aarde. In zijn profetische Woord belooft hij dat hij hen zal verenigen en in eenheid zal bewaren. Door de voltooide feiten van thans wordt bewezen dat hij dit — precies zoals Jezus had gebeden — heeft gedaan.
5, 6. (a) Van welke gemeente van getuigen van Jehovah werd Jezus Christus het Hoofd? (b) Waarom werd het volk Israël na de dood van Salomo door verdeeldheid bezocht, waaraan was dit in werkelijkheid te wijten, en in welke moeilijkheden werd Israël hierdoor gebracht?
5 Voordat de gemeente van christelijke getuigen van Jehovah werd gevormd, bestond de gemeente van joodse of Israëlitische getuigen er reeds. Hoewel Jezus Christus als een lid van deze vroegere gemeente van Jehovah’s getuigen werd geboren, werd hij het Hoofd van de latere gemeente van christelijke getuigen (Joh. 18:37). Terwijl Jehovah zijn gemeente van joodse getuigen als een historisch voorbeeld gebruikte, beloofde hij zijn christelijke getuigen te verenigen. Na de dood van koning Salomo van Jeruzalem in 997 v. Chr. werd het volk Israël 460 jaar lang door verdeeldheid bezocht, hetgeen allemaal kwam doordat koning Salomo zich van de ware aanbidding van Jehovah God had afgekeerd. De natie Israël moest meemaken dat tien van haar twaalf stammen in opstand kwamen en dat er twee koninkrijken ontstonden, het koninkrijk van Juda en het Noordelijke koninkrijk Israël. Laatstgenoemd koninkrijk scheidde zich eerst in politiek opzicht van Jeruzalem en zijn koninklijke lijn van David af, maar niet lang daarna voltrok de scheiding zich ook op religieus terrein. Men begon er namelijk de valse aanbidding van afgoden — eerst van gouden kalveren en later van beelden van de heidense god Baäl — te beoefenen.
6 O, wat een moeilijkheden haalt men zich op de hals wanneer men de zuivere aanbidding van de enige levende en ware God de rug toekeert! In 740 v. Chr. werd het Noordelijke koninkrijk Israël door de wereldmacht Assyrië vernietigd en werden de meeste overlevende Israëlieten in gevangenschap naar het verre land Assyrië weggevoerd. Het zusterkoninkrijk Juda trok zich niets van dit waarschuwende voorbeeld aan en verviel ook tot valse aanbidding. Het keerde zich van Jehovah God af, waarna hij het op zijn beurt eveneens in de steek liet. Hij liet toe dat Jeruzalem en zijn tempel werden vernietigd en dat de overlevende joden als ballingen naar het land van hun overwinnaars, Babylon, werden weggevoerd.
7. Wat bracht God door Israëls ballingschap in Babylon tot uitdrukking, maar wat deed hij in zijn barmhartigheid ten einde hun hoop en troost te geven?
7 Vanaf het jaar 607 v. Chr. waren de inwoners van beide koninkrijken, dat van Israël en dat van Juda, dus bannelingen in het ’land van de vijand’. Door middel van deze gevangenschap van alle twaalf stammen in Babylon bestrafte Jehovah hen ervoor dat zij in hun ongehoorzaamheid van de ene zuivere en onbevlekte religie waren afgevallen. Jehovah is echter barmhartig voor degenen die hem vrezen (Ps. 103:13). Ten einde hun hoop levend te houden en hen gedurende de zeventig jaar waarin Jeruzalem en het land Juda verlaten in puin lagen, te troosten, had Jehovah door bemiddeling van zijn profeten voorzegd dat zij uit Babylon bevrijd zouden worden en konden verwachten in Jeruzalem hersteld te worden om de verenigde aanbidding van Jehovah God aldaar te hernieuwen.
8-10. (a) Waardoor werd God ertoe bewogen het overblijfsel van Israël te herstellen, en welke juiste beweegreden dienden zij in deze aangelegenheid te hebben? (b) In welke profetie voorzei Jeremia met welke beweegreden zij zouden terugkeren?
8 God werd er niet op grond van Israëls onafhankelijkheid en nationale soevereiniteit toe bewogen het getrouwe overblijfsel van zijn joodse getuigen uit Babylon te bevrijden. Het herstel van zijn ware aanbidding in de stad waaraan hij zijn naam had verbonden, vormde er de reden voor waarom God ertoe werd bewogen ’de overgeblevenen van Israël te vergaderen’ en hen in zijn barmhartigheid naar de stad van zijn naam terug te brengen ten einde er de tempel van zijn aanbidding te herbouwen. Dit verlangen om de aanbidding van de ware God op de hiervoor door hem aangegeven plaats te hernieuwen, moest de „overgeblevenen van Israël” ertoe aanzetten Babylon — „het Noorderland” — te verlaten en de moeilijke weg naar Jeruzalem en Juda terug te gaan. Merk op hoe Jehovah’s profeet Jeremia zowel het herstel naar hun eigen land als de alles overheersende beweegreden voor hun verlangen om hiernaar terug te keren, voorzei:
9 „Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen den troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om den naam des HEREN te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen naar de verstoktheid van hun boos hart. In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.” — Jer. 3:17, 18.
10 „In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zullen de Israëlieten komen, zij en de Judeeërs tezamen; al wenend zullen zij voortgaan en den HERE, hun God, zoeken; naar Sion zullen zij vragen, op den weg hierheen zal hun aangezicht gericht zijn; zij komen en zoeken gemeenschap met den HERE in een eeuwig verbond, dat niet zal vergeten worden. Hun verlosser is sterk, HERE der heerscharen is zijn naam; voorzeker zal Hij hun twistzaak beslechten ten einde aan de aarde rust te brengen, maar de inwoners van Babel zal Hij verontrusten.” — Jer. 50:4, 5, 34.
EENWORDING — VROEGER EN THANS
11. (a) Wanneer en hoe werd Jeremia’s profetie in het klein vervuld? (b) Wanneer brak de tijd aan voor de vervulling in het groot, en met welke uitwerking onder de natiën?
11 De republiek Israël werd in 1948 stellig niet op de wijze opgericht als Jeremia had beschreven. De terugkeer van natuurlijke joden naar Palestina en de republiek Israël vormt geen vervulling van Jeremia’s profetie. In 537 v. Chr., nadat Babylon voor de veroverende Meden en Perzen was gevallen, ging deze profetie voor het eerst werkelijk in vervulling. In dat jaar vaardigde de Perzische koning Kores een besluit uit waarin het een overblijfsel van joodse getuigen van Jehovah werd toegestaan Babylon te verlaten en naar het verlaten land Juda terug te keren ten einde Jehovah’s tempel te Jeruzalem te herbouwen. Het verslag over deze vervulling van Jeremia’s profetie op kleine schaal staat in de bijbel opgetekend (2 Kron. 36:20-23; Ezra 1:1 tot en met 3:13). Op zichzelf vormde deze historische gebeurtenis een profetisch beeld van de volledige, grote vervulling van Jeremia’s profetie in het jaar 1919 n. Chr., nadat de eerste Wereldoorlog was geëindigd. Het betrof hier het overblijfsel van christelijke getuigen van Jehovah. Dit verklaart ook waarom vóór het jaar 1919 geen enkele groep belijdende christenen zo moedig als Jehovah’s getuigen op de voorgrond trad. Sindsdien, en vooral sinds het jaar 1931, is de naam van deze opgedragen, gedoopte christenen over de gehele aarde bekend geworden. Men is er zelfs in communistisch Rusland en zijn satelliet-landen — waar de sowjetpers de Getuigen, omdat zij daar ondergronds moeten werken, met „spinnen” vergelijkt — bang voor.
12. Hoe werden Jehovah’s getuigen in een gevangenschap gedreven, hoe zochten zij zijn gunst en tot in welke mate zijn zij in eenheid samengevoegd?
12 Gedurende de eerste Wereldoorlog van 1914-1918 maakten religieuze samenzweerders van de oorlogshysterie gebruik om te trachten deze de bijbel bestuderende christenen uit te roeien. Zo geraakten Jehovah’s getuigen in de natiën van de christenheid in een gevangenschap welke overeenkwam met die van de joodse getuigen in Babylon van 607 tot 537 v. Chr. In het eerste naoorlogse jaar (1919) werden zij echter uit deze Babylonische gevangenschap bevrijd. Zij hielden in dat jaar een internationale vergadering, waar duizenden van hen als het ware opnieuw waren bijeenvergaderd, en bereidden zich voor op het grootste christelijke getuigeniswerk ter verheerlijking van Jehovah God dat ooit in de gehele menselijke geschiedenis is verricht. Met tranen kwamen zij voor zijn aangezicht om zijn gunst te zoeken. Zij waren vastbesloten hun verbond met hem — het „verbond met mij [Jehovah] door slachtoffer”, het nieuwe verbond dat op het menselijke slachtoffer van Jezus Christus is gebaseerd — te houden (Ps. 50:5, AV; AS). Hoewel de getuigen uit de vele natiën, rassen, kleuren en talen van de wereld, en vooral uit de vele religieuze stelsels binnen en buiten de christenheid, zijn gekomen, zijn zij desondanks in een eenheid samengevoegd welke fascistische, nazistische, communistische en religieuze vervolgers niet hebben kunnen verbreken.
13. Aan welke handelwijze moet hun onvergelijkelijke eenheid worden toegeschreven?
13 Deze onvergelijkelijke eenheid bestaat onder hen omdat zij zich afgescheiden houden van de politiek van deze wereld en, gehoorzaam aan de instructies van Jezus Christus aan zijn ware volgelingen, ’eerst Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid zoeken’ (Matth. 6:9, 10, 33). Verenigd geven zij hun van ganser harte gemeende en onverdeelde trouw aan de ene Koning die door Jehovah God is verkoren en aangesteld om ten behoeve van Hem over de gehele mensheid te regeren, namelijk Jezus Christus. In 1914 was voor hem de tijd aangebroken om aan Gods rechterhand in zijn hemelse koninkrijk te komen. De eenheid van de Getuigen, die zich aan hem, ’de Zoon van David’ onderwerpen, werd door de profeet Ezechiël voorzegd.
14. Vlak voor welke op handen zijnde gebeurtenis profeteerde Ezechiël, en waarom lieten zijn profetieën de joden niet in wanhoop achter?
14 Ezechiël was een tijdgenoot van de profeet Jeremia. Honderd jaar vóór Ezechiëls tijd was het Noordelijke koninkrijk Israël — onder de heerschappij van de stam van Efraïm, de zoon van Jozef — onder de voet gelopen en waren de overlevende Israëlieten van dit koninkrijk ver weg in ballingschap weggevoerd. Nu stond het koninkrijk Juda, onder de heerschappij van het koninklijke huis van David, op het punt vernietigd te worden. Ezechiël profeteerde over deze komende ondergang van het koninkrijk en de vernietiging van Jehovah’s tempel te Jeruzalem, en hoe de overlevende joden als ballingen naar Babylon zouden worden weggevoerd. Zijn profetieën lieten de joden en Israëlieten echter niet in wanhoop achter, want hij voorzei hun verenigde terugkeer uit Babylon om Jehovah’s aanbidding in hun geliefde vaderland te herstellen. Hij voorzei dat de Israëlieten van het noorden en de Judeeërs van het zuiden als één natie onder één leider, de zoon van David, verenigd zouden worden. Luister nu naar Ezechiël wanneer hij vertelt hoe zij uit hun graven van wegkwijnende hoop in Babylon te voorschijn zouden komen en zich in hun door God geschonken vaderland onder één Davidische regeerder zouden herenigen!
15, 16. (a) Hoe illustreerde Ezechiël de hereniging van het verdeelde Israël? (b) Wat moest Ezechiël als verklaring van het teken zeggen?
15 Ten einde de hereniging te illustreren, moest Ezechiël twee stokjes nemen en op het ene stokje schrijven „Voor Jozef — het stuk hout van Efraïm” en op het andere „Voor Juda”, om hierdoor de voormalige twee koninkrijken van het ene volk Israël af te beelden. Voor de ogen van deze stamgenoten moest Ezechiël de twee stokjes tegen elkaar houden, waarna ze op wonderbaarlijke wijze één lange stok in zijn hand zouden worden. Ter verklaring van dit wonderbaarlijke teken moest Ezechiël zeggen:
16 „Zo zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef — dat aan Efraïm toebehoort — en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij het stuk hout van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn hand. . . . zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeen verzamelen en hen naar hun land brengen. En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. . . . en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn. Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn.” — Ezech. 37:19, 21, 22, 24-26.
DE BLIJVENDE HERENIGING
17. Wie zijn thans tot één stuk hout verenigd, en onder welke ene koning?
17 De natuurlijke joden zijn thans niet verenigd, zelfs niet in de zaak van het politieke zionisme. Ook heeft de republiek Israël — onder het presidentschap van een premier — niet Jezus Christus, de Zoon van David, als Koning en Herder. Wat valt er echter over het overblijfsel van het „Israël Gods”, de geestelijke Israëlieten, de christelijke getuigen van Jehovah, te zeggen? Sinds hun bevrijding uit de Babylonische gevangenschap van de eerste wereldoorlog zijn zij in de plaats van Gods gunst en goedkeuring hersteld. In dit geestelijke rijk hebben zij beslist een koning, en wel Jehovah’s gezalfde Zoon, Jezus Christus, de Zoon van David. Ondanks dat zij een verschillende politieke, sociale en religieuze achtergrond hebben en uit verschillende rassen afkomstig zijn, heeft de Almachtige God hen tot één heilige, geestelijke natie gemaakt onder één Herder-Koning, de op de troon geplaatste Jezus Christus. Zij zijn niet verdeeld, zoals in het geval van de twee stukken hout die een afbeelding vormden van het volk Israël uit de oudheid met een koning in Samaria in het noorden en een andere koning in Jeruzalem, in het zuiden. Daar Jehovah’s christelijke getuigen zijn Koning, Jezus Christus, als hun Regeerder en Herder hebben aanvaard, hebben zij niets met de politieke aangelegenheden van deze wereld te maken. Zij laten niet toe dat politieke methoden en verkiezingen, beroeringen en opstanden hen onderling verdelen. Jehovah’s grote almacht heeft hen tot „één stuk hout”, tot „één volk” onder zijn ’ene koning’ gemaakt. Zij zijn in zijn machtige hand één stuk hout of instrument om zijn werk te doen.
18-20. (a) Ondanks welke factoren spreiden Jehovah’s getuigen eenheid tentoon, en wat is hiervan het resultaat? (b) Hoe werd deze eenheid en toename door Hosea voorzegd, en op wie past Petrus Hosea’s profetie toe?
18 Jehovah’s getuigen treden nu volgens de laatste berichten in 176 landen en gebieden als zijn instrument op en komen aldus met vele nationaliteiten, rassen, kleuren, talen, sociale groepen en plaatselijke gewoonten in aanraking. Toch geloven, doen en prediken deze wijd verspreid wonende getuigen allemaal hetzelfde en houden zij aan hun banden van eenheid vast. Doordat vele op schapen gelijkende personen in al deze landen de boodschap van Gods Koning en koninkrijk aanvaarden, neemt het aantal getuigen toe. In een dergelijke toename en eenheid wordt Hosea’s profetie, welke lang geleden gedurende de dagen van een verdeeld Israël werd uitgesproken, op een spectaculaire wijze vervuld:
19 „Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet — zullen zij genoemd worden kinderen van den levenden God. Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich bijeenscharen [in een eenheid worden bijeenvergaderd, NW], één hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land [Babylon]; want groot zal de dag van Jizreël zijn.” — Hos. 1:10, 11.
20 Petrus past Hosea’s profetie op de kudde van het geestelijke Israël toe, waardoor wij weten dat het juist is te verwachten dat ze in deze tijd in de christelijke getuigen van Jehovah in vervulling gaat. — 1 Petr. 2:9, 10.
21. Waarom is het zo wonderbaarlijk dat deze getuigen in eenheid zijn bijeenvergaderd, en van welke handelwijze is dit het resultaat?
21 Hoe wonderbaarlijk is het dat deze getuigen, die vroeger — zowel in de christenheid als in het heidendom — in religieus, politiek en maatschappelijk opzicht zo verdeeld waren, thans „in een eenheid bijeenvergaderd” zijn! Dit is mogelijk geworden omdat zij dit verdeelde wereldse samenstel van dingen hebben verlaten en één hoofd over zich hebben gesteld, namelijk Jehovah’s gezalfde en op de troon geplaatste Koning, Jezus Christus. Aangezien deze verenigde toewijding aan Jehovah’s uitverkoren Regeerder voor de nieuwe wereld van rechtvaardigheid Zijn goedkeuring wegdraagt, heeft ze tot gevolg dat Jehovah’s getuigen enorm in aantal toenemen, zich naar alle gebieden uitbreiden en als het ware op grote schaal worden „gezaaid”.
22. Waaruit blijkt dat dit de grote „dag van Jizreël” is, en hoe ’gonst’ de door eenheid gekenmerkte schaapskooi ’van mensen’?
22 Het is in dit opzicht inderdaad een ’grote’ dag, want het is „de dag van Jizreël”. De naam Jizreël betekent „God [El] Zal Zaad Zaaien”. Het zaad dat God in de gehele aarde zaait, zijn zijn opgedragen getuigen. Hij laat dit symbolische zaad groeien zodat het meer zaad voortbrengt (1 Kor. 3:6-9). Dit heeft over de gehele aarde een toename in het aantal van Zijn getuigen tot gevolg gehad. Zij worden tot velen, en aangezien hun aantal zelfs niet door God was voorzegd, moesten zij in aantal „als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is” worden. Daarom zijn zij, zoals in Micha 2:12 was voorzegd, in de schaapskooi waarin Jehovah hen ’in eenheid had gesteld’, ’tot een gonzende schare van mensen’ geworden. Hun vreugdevolle gegons of rumoer wordt over de gehele aarde steeds luider gehoord.
23. Welke profetie sprak Jezus uit betreffende de bijeenvergadering van schapen in één kudde, en waarom moeten deze schapen de eenheid ondanks alle beroeringen in de wereld, handhaven?
23 Hun ene Herder-Koning, Jezus Christus, sprak er lang geleden over dat hij een grote schare „andere schapen” zou vergaderen en met de leden van de „kleine kudde” van het geestelijke Israël in contact zou brengen opdat zij met hen zouden kunnen samenwerken. In een profetie die thans op een opmerkenswaardige wijze in vervulling gaat, zei hij: „Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik den Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van dezen stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder” (Joh. 10:14-16). Deze ’ene herder’ heeft zijn aardse leven voor alle ’schapen’ gegeven, of dezen nu tot de kleine kudde of tot de grotere kudde andere schapen behoren. Zij allen hebben hun leven en redding aan hem te danken en niet aan de een of andere religieuze voorganger of politieke heerser van de christenheid. Als blijk van dankbaarheid en omdat zij voor eeuwig leven in Gods nieuwe wereld geheel en al van hem afhankelijk zijn, moeten zij Zijn Juiste Herder, Jezus Christus, volgen. Daar zij slechts de Ene Herder volgen, moeten zij allen, ondanks alle beroeringen in de wereld, als „één kudde” in eenheid met elkaar verbonden blijven.
24. Welke droeve ervaring heeft de twintigste-eeuwse christenheid met het volgen van mensen opgedaan, maar waarom hebben Jehovah’s getuigen die leiders overleefd?
24 Als de ene juiste herder die gevolgd moest worden, gaf Jezus zijn op schapen gelijkende volgelingen de waarschuwing geen menselijke leider te volgen. Een aanzienlijk aantal jaren lang heeft een groot, rooms-katholiek gedeelte van de christenheid een Italiaanse Duce („Leider”), een zekere Mussolini, gevolgd, terwijl een ander groot, rooms-katholiek gedeelte van de christenheid zich achter een Duitse Führer („Leider”), een zekere Adolf Hitler, een „zoon van de Kerk”, schaarde. Ondanks vervolging weigerden Jehovah’s getuigen dit echter te doen. Zij zijn in leven gebleven, maar dit kan niet van die door rooms-katholieke priesters ondersteunde politieke leiders worden gezegd, terwijl zij hun volgelingen bovendien in een jammerlijke toestand achterlieten. Jehovah’s getuigen waren zo verstandig geweest het gebod van hun ene Herder op te volgen: „Gij zult op aarde niemand uw [geestelijke] vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus.” — Matth. 23:9, 10.
25. Tijdens welke internationale vergadering gedurende de tweede Wereldoorlog spraken Jehovah’s getuigen zich uit met betrekking tot menselijk leiderschap, en wie bracht deze kwestie voor het voetlicht?
25 Op een internationale vergadering in Noord-Amerika, waar vele duizenden getuigen van Jehovah bijeenwaren, hebben zij zich met grote uitbundigheid eenstemmig tegen een menselijke leider, zelfs een religieuze leider, uitgesproken. Dit gebeurde in de zomer van het jaar 1941, toen de tweede Wereldoorlog woedde en het rooms-katholicisme in Amerika de leiders der Asmogendheden, Hitler en Mussolini, zeer gunstig was gezind. Deze internationale vergadering werd van 6-10 augustus 1941 in The Arena van St. Louis in de Amerikaanse staat Missouri gehouden. Op de laatste dag, zondag, hield de toenmalige president van de Watch Tower Bible & Tract Society, J.F. Rutherford, ondanks zijn snel achteruitgaande gezondheid voor een groot gehoor dat op 115.000 personen werd geschat een openbare lezing waarin hij de Koninkrijksboodschap uiteenzette. Hierna hield hij voor de bijeengekomen Getuigen zijn toespraak welke eveneens de laatste lezing bleek te zijn welke hij voordat hij op 8 januari 1942 stierf, in het openbaar heeft gehouden. Wat president Rutherford in die laatste toespraak tot tienduizenden getuigen van Jehovah over leiderschap zei, is in dit verband van speciaal belang. Wij laten hieronder het verslag volgen van een geïnteresseerde waarnemer tijdens die gelegenheid, welk verslag in de uitgave van 15 september 1941 van The Watchtower, en wel op bladzijde 288, paragraaf 6, werd gepubliceerd:
26. Hoe legde J.F. Rutherford de aangelegenheid aan de Vergadering voor, en welke reacties kwamen hierop?
26 „Ten einde aan alle gepubliceerde valse beschuldigingen en laster dat hij [Rutherford] de leider van Jehovah’s getuigen is, voorgoed een einde te maken, zei hij: ’Ik wil alle eventuele vreemdelingen hier laten weten of jullie van mening zijn dat een mens jullie LEIDER is, zodat zij dit niet meer zullen vergeten. Iedere keer wanneer er iets opstaat en begint te groeien, zegt men dat de een of andere man als leider een grote aanhang heeft. Wanneer iemand onder de toehoorders denkt dat ik — de man die hier staat — de leider van Jehovah’s getuigen ben, laat hem dan Ja zeggen.’ Er kwam echter een eenstemmig en nadrukkelijk ’Neen!’ ’Wanneer jullie die allemaal aanwezig zijn, geloven dat ik slechts een van de dienstknechten van de Heer ben en dat wij schouder aan schouder in eenheid samenwerken en God en Christus dienen, zeg dan Ja.’ Het eenstemmige ’Ja’ was sterk en ondubbelzinnig. ’Welnu, men heeft mij als aardse leider niet beslist nodig om een dergelijke schare mensen aan het werk te krijgen.’ Hij vroeg hun vervolgens naar hun respectieve gebieden terug te keren en ’er meer vaart achter te zetten . . . besteedt zoveel mogelijk tijd aan het werk.’ Vervolgens zond hij een dankgebed op.”
27. Wie volgen Jehovah’s getuigen derhalve als leider?
27 In volledige overeenstemming met het theocratische standpunt dat door die vertegenwoordigende tienduizenden getuigen welke destijds in 1941 in vergadering bijeenwaren werd ingenomen, volgen Jehovah’s getuigen in deze tijd geen Amerikaan als leider, of hij nu de president van de Watch Tower Society is of iemand anders. Zij volgen in het geheel geen menselijke leider. In een wereldomvattende eenheid volgen zij hun Ene Herder, Jezus Christus, die zich voor hen heeft opgeofferd en thans aan de rechterhand van Jehovah God in de hemel regeert. — 1 Petr. 3:22.
28. Zelfs onder welke ongunstige internationale toestanden zouden zij zich ervan weerhouden de een of andere zogenaamde menselijke leider te volgen, en waarom zouden zij dit niet doen?
28 Zouden Jehovah’s getuigen wegens moeilijkheden en vijandelijkheden in de verschillende landen waar zij worden aangetroffen, evenwel van elkaar worden afgesneden, zodat zij geen contact meer met elkaar kunnen onderhouden, dan zouden zij toch de ene Leider en Koning van Gods keuze blijven volgen. Niemand van Jehovah’s ware getuigen zou van het verbreken van het internationale contact voordeel trekken en met zelfzuchtige eerzucht trachten zichzelf als een nationale leider op te werpen en een nationale religieuze organisatie te stichten. Jehovah’s getuigen zijn allen zo goed in het geloof van de bijbel onderwezen en zo goed in het prediken van de hierin vervatte boodschap opgeleid, dat zij — ook al zouden zij van hun broeders en zusters in andere landen zijn afgescheiden — allen met hun theocratische aanbidding en activiteiten zouden doorgaan. Zij zouden niet naar de stem van welke zogenaamde leider maar ook luisteren, maar zouden alleen de stem van hun Ene Herder erkennen en daaraan gehoor geven. Hij staat boven alle aardse natiën en zal binnenkort „alle natiën . . . hoeden met een ijzeren roede” en hen in de komende strijd van Armageddon, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, verpletteren. — Openb. 12:5; 16:14, 16, NW; Joh. 10:4, 5; Ps. 2:8, 9.
EENHEID VAN SPRAAK EN HANDELWIJZE
29, 30. (a) Welke doeltreffende band hebben Jehovah’s getuigen de theocratische organisatie bijeen te houden? (b) Wat keurt God in zijn organisatie af, en tegen welke mensen waarschuwt hij ons derhalve door bemiddeling van Paulus?
29 Afgezien van haar oppositie tegen Gods koninkrijk, wordt deze wereld door de geest welke er in heerst, vaneengerukt. Haar verdeeldheid zaaiende geest zal echter niet de kudde van Jehovah’s schapen onder zijn Juiste Herder Jezus Christus infecteren. Jehovah’s getuigen hebben niet alleen het ene, supranationale leiderschap vanuit de hemel, maar zij bezitten ook de enige doeltreffende band waarmee hun theocratische organisatie te midden van deze wereld bijeengehouden kan worden, namelijk de geest van Jehovah God, en „de vrucht van den Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22, 23). Christelijke liefde is de meest superieure band waardoor Gods kudde schapen, waarvoor zijn Zoon op liefdevolle wijze zijn bloed heeft vergoten, bijeengehouden kan worden. In een beroep op eenheid onder de leden van Gods kudde, schreef de apostel Paulus tot hen: „Bekleedt u bij dit alles . . . met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid. Dat ook de vrede van Christus in uw hart heerse, want gij werdt hiertoe immers in één lichaam geroepen” (Kol. 3:14, 15, NW). Naarmate zij die vrucht van de geest, liefde, ontwikkelen, zal de volmaakte band van eenheid sterker en onverbrekelijker worden, en waar eenheid is, is vrede, orde en harmonie. God roept zijn opgedragen volk om één lichaam, één organisatie te zijn. Hij keurt alle onenigheid, wanorde en verdeeldheid af. Door bemiddeling van de apostel Paulus heeft hij ons opgedragen:
30 Houdt „hen in het oog . . ., die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onzen Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen”. — Rom. 16:17, 18.
31. (a) Als wat voor soort van waarschuwing dient de strijd welke de stammen van het Israël uit de oudheid onderling voerden, en voor wie in deze tijd? (b) Hoe dient Jehovah’s zichtbare organisatie als het Jeruzalem van Davids tijd te zijn, en waardoor wordt alle strijd tussen stammen onderling tot iets misplaatst gemaakt?
31 In sommige landen die als natie pas onafhankelijkheid hebben verkregen en waar imperialistische koloniale machten niet langer zeggenschap in de regering hebben, heeft de inlandse regering met het oog op vijandschap en strijd tussen de stammen onderling — waardoor de stabiliteit van de regering in gevaar wordt gebracht — met grote moeilijkheden te kampen. De strijd die de stammen van de natie Israël uit de oudheid onderling voerden, dient als een bijbelse waarschuwing voor de kleine kudde van het geestelijke Israël en alle metgezellen hiervan, de grote kudde bestaande uit „andere schapen”. Jezus gaf de waarschuwing: „Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden” (Matth. 12:25). De zichtbare organisatie van Jehovah’s Koninkrijksgetuigen moet als de stad Jeruzalem in de dagen van de getrouwe koning David zijn, want ze was stevig gebouwd, terwijl degenen die er in samenkwamen, allen loyaal waren aan de gezalfde koning die op Jehovah’s troon was gezeten. Koning David beschreef dit Jeruzalem waarheen Israëls twaalf stammen getrouw gingen om Jehovah daar in Zijn huis te aanbidden, aldus: „Jeruzalem, gij gebouwd als stad die in eenheid allen samenhoudt, waarheen de stammen zijn opgetrokken: Jahve’s stammen! Een wet is het voor Israël, daar Jahve’s naam te loven” (Ps. 122:3, 4, KB). Die twaalf stammen werden door de aanbidding van de ene levende en ware God Jehovah, en tevens door een vurige loyaliteit jegens Jehovah’s gezalfde koning, bijeengehouden. Alle strijd tussen stammen onderling, werd hierdoor tot iets misplaatst gemaakt. Er werd integendeel vrede door bewerkstelligd.
32. Wat wordt door de krachtsinspanningen van de vijandelijke machten, betreffende de „god van dit samenstel van dingen” aan het licht gebracht, en hoe dienen Jehovah’s getuigen aan Gogs aanval het hoofd te bieden?
32 De krachtsinspanningen van communistische en alle andere vijandelijke machten brengen aan het licht dat Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”, er speciaal op uit is de voorbeeldige eenheid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen te verbreken en te vernietigen. In Ezechiëls profetie (de hoofdstukken 38 en 39) worden wij er van tevoren voor gewaarschuwd dat Satan de rol van Gog van Magog zal spelen. In die hoedanigheid zal hij al zijn mede-samenzweerders op aarde vergaderen en hen in een laatste, totale aanval op de leden van het geestelijke „Israël Gods” en al hun loyale metgezellen, de „andere schapen”, verenigen. Laten wij Gog met al zijn legerscharen — met het oog op de samengevoegde, verenigde legermacht waarmee hij ons zal aanvallen — over de gehele aarde onverschrokken en verenigd tegemoet treden. Dit dient zelfs het geval te zijn wanneer wij in fysiek opzicht van onze broeders en zusters in andere landen zijn afgescheiden en wellicht niemand van het zichtbare regerende lichaam van Gods gemeente bij ons is en ons rechtstreeks gadeslaat.
33. Hoe drong Paulus op een verenigd front van christenen aan, en wat zal er voor ons verenigde front tegen Gog, gebeuren?
33 De apostel Paulus drong op een verenigd front tegen de gecombineerde vijand aan toen hij het verlangen tot uitdrukking bracht dat „hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vast staat in één geest, één van ziel medestrijdende voor het geloof aan het evangelie, zonder dat gij u in enig opzicht door de tegenstanders laat beangstigen. Hierin is voor hen een aanwijzing van hún verderf, doch van úw behoud, en dat van Gods wege. Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden” (Fil. 1:27-29). Christus zal ons niet in de steek laten wanneer wij voor hem lijden ondergaan. Hij heeft ons, als gehoorzame volgelingen, juist de belofte gedaan: „Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matth. 28:20). Daar wij hem op alle fronten bij ons hebben, móeten wij de overwinning behalen. De verenigde aanval van Gogs legerscharen zal vóór ons verenigde front tot een mislukking worden wanneer de Almachtige God tot onze verdediging opstaat, onenigheid, wanorde, verwarring en paniek onder Gogs strijdkrachten zaait en hun totale vernietiging bewerkstelligt.
34. Hoe moeten wij ervoor zorgen dat er geen breuk in onze gelederen komt, en wat is er voor het werk dat thans gedaan moet worden, nodig?
34 Wij moeten nimmer toelaten dat persoonlijke afgunst en nijd, zelfzuchtige aspiraties, wedijver, mededinging, twist, nationale trots, wrok en verschillen op het gebied van huidskleur, opvoeding of maatschappelijke beschaving bij ons binnendringen en verdeeldheid onder ons teweegbrengen. In een wereld die in alle opzichten verdeeld is behalve in haar vijandschap tegen Gods koninkrijk en de predikende getuigen van dit koninkrijk, moeten wij ervoor zorgen dat er geen breuk in onze gelederen komt en dat wij ons allen op de strijd tegen de vijand concentreren. Ondanks de huidige verslechterende wereldtoestanden, moeten wij een werk verrichten, en er zijn van de zijde van ons allemaal — waar wij ons ook op aarde bevinden — verenigde krachtsinspanningen nodig om dit doeltreffend en tot Gods heerlijkheid te doen. Onze verwachting dat hij zal opstaan om met onze vijanden en vervolgers af te rekenen, zal niet worden beschaamd.
35. Wat zegt Jehovah in Zefanja 3:8, 9 over de tijd wanneer hij opstaat? Welke verandering heeft hij ons gegeven, en waarom?
35 In Zefanja 3:8, 9 zegt hij tot ons: „Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan tot den buit, want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandenden toorn, want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden. Maar dan zal Ik den volken andere, reine lippen [de verandering tot een zuivere taal, NW] geven, opdat zij allen den naam des HEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met eenparigen schouder [letterlijk, met één schouder].” Ongeacht het feit dat wij, Getuigen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, allen uit vele verschillende volkeren zijn gekomen, heeft hij ons thans, met het oog op een bepaald doel, een verandering tot een „zuivere taal” gegeven. Het doel is, dat wij Jehovah met eenparige schouder, in een hechte dienstformatie, zullen dienen. Door de eenheid van onze „zuivere taal” betreffende Gods koninkrijk en zijn nieuwe wereld, bestaan er geen verdeeldheid veroorzakende misverstanden. Wij worden er zowel in onze spraak als in onze handelwijze in sterke mate door verenigd.
36. Hoe wordt in Psalm 102:18-22 getoond dat de vrijheid welke God aan de ten dode gedoemde gevangenen geeft, gebruikt dient te worden, en in wie gaat deze profetie in vervulling?
36 De ’God die vrede geeft’, heeft ons uit de Babylonische gevangenschap bevrijd. Hij heeft ons naar zijn heilige stad, de moderne tegenhanger van Sion of Jeruzalem uit de oudheid, zijn opgerichte koninkrijk onder Christus, gebracht. Dat hij ons, voormalige gevangenen, religieuze vrijheid heeft gegeven, had echter ten doel dat wij onze vrijheid op juiste wijze, in overeenstemming met zijn tot uitdrukking gebrachte wil, zouden gebruiken. Het Israël uit de oudheid vormde, toen het uit Babylon werd bevrijd, hiervan een historisch voorbeeld, en de profetie die eens op de illustratie welke in die tijd werd gegeven, van toepassing was, gaat thans in datgene wat erdoor werd geïllustreerd, in vervulling. „Dit worde opgeschreven voor een volgend geslacht, en het volk dat geschapen zal worden, zal den HERE loven; want Hij heeft uit zijn heilige hoogte neergezien, de HERE heeft uit den hemel op aarde geschouwd, om het zuchten der gevangenen te horen, om de ten dode gedoemden [door de vijandelijke macht Babylon] te bevrijden; opdat men den naam des HEREN in Sion vertelle, en zijn lof in Jeruzalem, wanneer de volken altegader en de koninkrijken zich zullen verzamelen om den HERE te dienen” (Ps. 102:19-23). Het politieke zionisme, zoals dit in de republiek Israël tot uitdrukking wordt gebracht, heeft deze profetie niet vervuld, want het draagt Jehovah’s naam niet; het maakt zijn naam niet in de oude en ook niet in de moderne stad Jeruzalem bekend en ook looft en dient het hem niet. Gezien de tegenwoordige feiten, vindt de profetie haar vervulling in Jehovah’s Koninkrijksgetuigen, die uit vele volkeren en uit vele politieke koninkrijken der aarde zijn bijeenvergaderd.
37. Wat dienen degenen die Gods werk van bevrijding en herstel zien en onderscheiden, volgens Jesaja 52:8-10 te doen?
37 Met het oog op zulk een bevrijding en herstel van zijn getuigen, is het voor allen die dit werk van God zien en onderscheiden thans aan de orde om deze door God geschonken redding bekend te maken. „Hoor, uw wachters verheffen de stem, zij jubelen tezamen, want met eigen ogen zien zij, hoe de HERE naar Sion wederkeert. Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de HERE heeft zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De HERE heeft zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onzen God.” — Jes. 52:8-10.
38. Wat kunnen de mensen in de wereld als een vervulling van die profetie thans werkelijk zien?
38 Om deze reden zien de mensen in de wereld Jehovah’s getuigen met de boodschap over Gods koninkrijk en de zegeningen van dit koninkrijk voor alle mensen van goede wil, zelfs tot de einden der aarde gaan. Het feit dat deze getuigen op de gehele aarde worden aangetroffen en actief zijn, vormt er op zich al een levend bewijs van dat de Almachtige God hen uit deze Babylonische wereld onder Satan de Duivel heeft bevrijd. Overal waarheen zij gaan, verheffen zij hun stem, terwijl zij het goede nieuws vreugdevol en eendrachtig uitroepen. Geestelijk gesproken, zijn zij niet langer als de verwoeste plaatsen van het Jeruzalem uit de oudheid, maar zij brengen in overvloedige mate de vruchten van Gods koninkrijk voort. Overal breken zij eendrachtig in gejuich uit, want zij zijn het allemaal met elkaar eens en blijven de eenheid bewaren.
39. (a) In welk opzicht is het goed en aangenaam wanneer broeders in eenheid samenwonen? (b) Waarom dienen wij Jehovah te zámen te verheerlijken en zijn naam te verhogen? (c) Hoe heeft hij zich in zijn belofte betreffende eenheid gerechtvaardigd?
39 Hoe wonderbaarlijk en hartverwarmend is dit hedendaagse wonder van de wijze waarop Jehovah met zijn opgedragen volk handelt voor degenen die God liefhebben en dit wonder bestuderen! „Zie! hoe goed en aangenaam is het wanneer broeders in eenheid te zamen wonen!” (Ps. 133:1, NW) Het is niet alleen aangenaam om te zien dat deze geestelijke broeders in eenheid samenwonen, maar het is voor hun welzijn en draagt ertoe bij dat zij in een aangename geest met elkaar kunnen samenwerken. Samen kunnen wij het tegenwoordige werk van God ten uitvoer brengen, terwijl wij elkaar hierbij sterken en opbouwen en aldus succes verzekeren. De geest van de psalmist David brengt elke vezel van ons lichaam in beweging en doet ons uitroepen: „O, verheerlijk Jehovah met mij, en laten wij zijn naam te zamen verhogen” (Ps. 34:3, NW; vs. 4, NBG). Ja, laten wij hem te zamen verheerlijken en zijn achtenswaardige naam verhogen, want hij heeft de macht van de vijand verbroken en ons samengebracht en ons als zijn getuigen, als zijn kudde in zijn schaapskooi onder Christus, in eenheid gesteld. Hij had beloofd alle mensen van goede wil in deze verdeelde wereld eendrachtig te maken, en tot zijn eigen rechtvaardiging heeft hij dit tot een gezegende werkelijkheid gemaakt, terwijl hij deze eenheid tot in zijn glorierijke nieuwe wereld zal bewaren.