Een tentoonspreiding van eenheid in een verdeelde wereld
„In eenheid zal ik hen stellen, als een kudde in de schaapskooi, als een troep dieren in het midden der weide; het zal er gonzen van mensen.” — Micha 2:12, NW.
1, 2. (a) Welk doel zou een tentoonspreiding van ware eenheid op aarde, moeten dienen? (b) Welke grote groeperingen — wanneer wij grote organisaties onder de loep nemen — beweren verenigd te zijn, maar wat tonen de feiten met betrekking tot hun beweringen?
EEN tentoonspreiding van eenheid — waar is zoiets thans op aarde te vinden? Indien een dergelijke tentoonspreiding van ware eenheid werkelijk kon worden aangetroffen, zou ze het waard zijn als een voorbeeld voor de gehele mensheid te dienen. Er zijn in deze tijd grote organisaties die „verenigd” worden genoemd. Neem bijvoorbeeld eens de Verenigde Naties. Er zijn maar liefst meer dan negentig natiën bij aangesloten, zodat de gehele mensheid vanwege de omvang van deze organisatie, stellig van haar eenheid onder de indruk zou moeten komen. Is ze echter, behalve in naam, ook in andere opzichten werkelijk verenigd? Er kan beslist niet van worden gezegd dat ze de wereld bij elkaar houdt, want het Westelijke, het Oostelijke en het neutrale blok van natiën brengen door hun ideeën en doelstellingen op politiek, sociaal en religieus gebied en op het terrein van het rassenprobleem, juist verdeeldheid in deze organisatie.
2 Ook het communistische blok van natiën is een grote organisatie. In juni 1960 kwamen de vertegenwoordigers van de landen van het sowjet-blok in de Roemeense hoofdstad Boekarest bijeen; op 27 juni gaven de twaalf belangrijkste communistische partijen, met inbegrip van de communistische partij van Rood-China, een communiqué uit waarin hun eenheid van doelstelling en handelwijze opnieuw werd bevestigd. „De deelnemers aan de conferentie”, zo werd in de laatste paragraaf gezegd, „verklaren dat de communistische en werkerspartijen zullen voortgaan de eenheid van de landen van het socialistische wereldsysteem te versterken en dat zij hun eenheid in de strijd voor vrede en veiligheid van alle volken, voor de triomf van de grote zaak van het marxisme-leninisme, als hun oogappel zullen bewaren.” Is er in dat grote blok, waartoe een derde van de wereldbevolking behoort, echter ware eenheid te vinden? Dergelijke beweringen worden door de feiten tegengesproken, maar desondanks bestaat de vrees dat zij met de soort van eenheid die zij wellicht met geweld onder elkaar zullen bewerkstelligen, ten slotte alle mensen onder hun heerschappij zullen brengen.
3, 4. (a) Waar zou — in tegenstelling tot grote organisaties — ware eenheid tentoongespreid kunnen worden, en met welke mogelijkheid? (b) Op welke werkelijk kleine organisatie doelen wij, en hoe begon ze en groeide ze destijds?
3 Wanneer wij de grote organisaties buiten beschouwing laten, valt het ons op dat het thans zelfs in zoiets kleins als een gezin, bestaande uit man, vrouw en kinderen, niet meevalt eenheid te bewaren. In iets kleins zouden wij echter de eenheid tentoongespreid kunnen zien welke in het belang van ieders welzijn onder de gehele mensheid zou moeten bestaan. Ook kan er uit iets kleins iets groots groeien dat ten slotte — juist omdat het door zo’n grote eenheid wordt gekenmerkt — alle „mensen van goede wil” zal omvatten. Zoiets kleins is nu de „kleine kudde”, zoals de Goede Herder, de profeet van Nazareth, zijn volgelingen noemde. — Luk. 12:32, LV; Matth. 21:11.
4 O neen, wij hebben niet de christenheid van de afgelopen zestien eeuwen op het oog. De christenheid is nog nooit een „kleine kudde” geweest. Op het ogenblik beweert ze 848.659.038 belijdende christenen te omvatten, hetgeen ongeveer een derde van de bevolking van de gehele aarde is. De christenheid, met haar rooms-katholieken, oosters-orthodoxe kerkgangers en protestanten, is ondanks haar bewering christelijk te zijn, noch in politiek noch in sociaal opzicht — om nog maar niet van de religieuze zijde van de zaak te spreken — verenigd. Het beroep dat de paus van Vaticaanstad in verband met zijn aanstaande oecumenische concilie onlangs op eenheid van de kerken der christenheid deed, vormt toch wel een overduidelijke erkenning van het gebrek aan eenheid dat onder religieaanhangers kenbaar is; hun gebrek aan eenheid logenstraft hun christendom en strekt hun tot schande. Neen, wij doelen op iets wat altijd erg klein is geweest, namelijk, de ware christelijke kerk of gemeente. Ze begon met slechts 120 leden op aarde, in Jeruzalem, en groeide — als gevolg van een wonder dat God ten aanzien van deze gemeente verrichtte — op de ene dag van het pinksterfeest in het jaar 33 n. Chr. tot „ongeveer drie duizend zielen”. Enige tijd later werd bericht dat het aantal tot „ongeveer vijf duizend” was gestegen. — Hand. 1:15; 2:1-41; 4:4.
5. Hoe gaf de gemeente in het begin de juiste toon aan met betrekking tot haar interne toestand, en hoe wordt dit door het bericht getoond?
5 Ten einde voor de enige ware christelijke kerk die er sindsdien zou zijn, de juiste toon aan te geven, werd het begin van de gemeente van volgelingen van Jezus Christus door eenheid en vrede gekenmerkt. Dit wordt door het bijbelse bericht over deze gemeente, nadat ze tot drieduizend leden was gegroeid, bewezen: Nadat zij in de naam van Jezus Christus in water waren gedoopt, „bleven [zij] volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. En er kwam vrees over alle ziel en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. En allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk; en telkens waren er, die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden; en voortdurend waren zij elken dag eendrachtig in den tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten, en zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk”. — Hand. 2:42-47.
6, 7. (a) Hoe hield die eenheid onder religieuze vervolging stand? (b) Wat gebeurde er met die eenheid toen de gemeente niet langer uitsluitend uit natuurlijke joden en bekeerde proselieten bestond?
6 Deze eenheid bleef ondanks tegenstand van de zijde van religieuze vijanden bestaan. Het bericht zegt hierover: „Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid. En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel, en ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk.” Het bewaren van de eenheid was misschien een eenvoudige zaak toen de gemeente uitsluitend uit natuurlijke joden en besneden proselieten bestond; wat valt er echter te zeggen over de tijd toen de niet-joodse, onbesneden gelovigen tot de gemeente werden toegelaten?
7 Zij kregen toen een duidelijker inzicht in deze aangelegenheid, zodat de eenheid van de internationale organisatie, waarin mensen van alle rassen werden opgenomen, bewaard bleef. De joodse gelovigen en proselieten verwelkomden de heidenen en verheugden zich erover dat Gods barmhartigheid zich ook tot de niet-joden uitstrekte. „Zij [kwamen] tot rust en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering ten leven geschonken.” — Hand. 4:31, 32; 11:1-18.
8, 9. (a) Door welke waarschuwingen van Paulus en Johannes wordt aangetoond hoe de verdeelde christenheid is ontstaan? (b) Hoe had Petrus hiervoor gewaarschuwd, en hoe zou er volgens hem door degenen die de waarschuwing in de wind sloegen, over de weg der waarheid worden gesproken?
8 Hoe is de verdeelde christenheid dan ontstaan en de bakermat van het marxistische communisme geworden? Doordat er — precies zoals was voorzegd — een „afval” is gekomen waardoor de meesten zich opstandig van de „kleine kudde” afscheidden (2 Thess. 2:3). In zijn afscheidswoorden aan enkele gemeenteopzieners, gaf de christelijke apostel Paulus de waarschuwing: „Ik [weet], dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. Waakt dan” (Hand. 20:29-31). Tegen het einde van de eerste eeuw schreef Paulus’ medeapostel Johannes tot de ware, met Gods geest gezalfde christenen: „Kinderkens, het laatste uur is daar! En zoals gij gehoord hebt, komt dan de Antichrist. Ook nu is er menig Antichrist opgestaan; daaruit weten we, dat het laatste uur daar is. Uit ons midden kwamen ze voort, maar toch, ze maakten geen deel van ons uit. Want hadden ze tot ons behoord, dan zouden ze bij ons zijn gebleven. Maar dit is geschied, opdat door hen het duidelijk zou worden, dat niet allen deel uitmaken van ons. Maar gíj hebt de Zalving van den Heilige, en allen bezit gij kennis.” — 1 Joh. 2:18-20, PC.
9 In de ruim achttien eeuwen die sindsdien zijn verlopen, bestond de mogelijkheid dat velen van de „kleine kudde” zouden afvallen, dat huichelachtige wolven zouden binnenkomen en zelfzuchtig vele geestelijke schapen zouden verslinden, en dat in de kleine kudde mannen zouden opstaan die verdraaide of verkeerde dingen — overleveringen en louter menselijke leerstellingen en geboden — zouden spreken, vele ware discipelen achter zich aan zouden trekken en honderd duizenden mensen zouden leiden die nooit ware christenen zouden worden. De apostel Petrus schreef waarschuwend: „Nooit is profetie voortgekomen uit den wil van een mens, maar, door den heiligen Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken. Toch zijn er ook valse profeten onder het [joodse, Israëlitische] volk geweest, zoals ook onder u [christenen] valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs den Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende en een schielijk verderf over zichzelf brengend. En velen zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden” (2 Petr. 1:21 tot en met 2:2). Volgens deze profetie zouden de thans levende leden van de „kleine kudde” en hun „weg der waarheid” door degenen die van de ware weg waren afgeweken en sectarische religieuze leiders waren gaan navolgen, worden gelasterd.
10. Door voor de tentoonspreiding van eenheid in welke richting te kijken, zullen wij onze tijd derhalve niet verspillen?
10 Wij dienen niet te verwachten dat de „kleine kudde”, of het getrouwe overblijfsel ervan, thans populair zal zijn. Toch moet men de ware eenheid — evenals in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening — onder de leden van deze „kleine kudde”, deze kleine groep of organisatie van thans, kunnen aantreffen. Wij verspillen derhalve onze tijd en kijken in de verkeerde richting wanneer wij voor de tentoonspreiding van ware eenheid voor de gehele mensheid naar die grote organisatie — de opgeblazen christenheid met haar honderden miljoenen leden — opzien.
11, 12. Welk gebed om eenheid zond Jezus tot God op, en waar kunnen wij volgens dit gebed de kenmerkende eenheid vinden?
11 Waarom zouden wij voor de eenheid waardoor de ene, ware christelijke gemeente wordt gekenmerkt, niet logischerwijs naar de „kleine kudde”, zoals deze thans door het overblijfsel ervan wordt vertegenwoordigd, kijken? De Leider en het Hoofd van de „kleine kudde” heeft zelf tot God gebeden of haar eenheid bewaard mocht blijven. Luister eens naar hem als hij te midden van zijn getrouwe apostelen zijn laatste gebed voordat hij de marteldood sterft en uit de doden wordt opgewekt, opzendt:
12 „Ik bid niet alleen voor dezen [de apostelen], maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.” — Joh. 17:20-23.
13. Waarom heeft de christenheid, aangezien Jezus in dat gebed om eenheid vroeg, er in het geheel geen blijk van gegeven enig voordeel van dat gebed ontvangen te hebben?
13 Gedurende de gehele geschiedenis van haar bestaan tot nu toe heeft de christenheid de vervulling van Jezus’ gebed voor eenheid onder de leden van zijn „kleine kudde” niet bereikt, noch tentoongespreid. Waarom niet? Omdat Jezus niet voor de uit meer dan duizend sekten bestaande christenheid bad. Hij bad niet voor mensen die zich er schuldig aan zouden maken van de waarheid af te vallen en evenmin voor degenen die mannen zouden volgen welke verdraaide dingen zouden spreken om de discipelen van Christus af te trekken en achter zichzelf te scharen. Hij bad voor de voortdurende eenheid van zijn kleine kudde wanneer deze meer geestelijke schapen onder Christus als hun Herder zou opnemen.
14. Wat zei Jezus in zijn gebed om eenheid, waaruit blijkt waarom hij hierom bad?
14 De reden waarom hij aldus bad, was dat hij na zijn opstanding uit de doden naar de hemel terugkeerde en zijn schapen gedurende de tijd dat hij niet meer zichtbaar bij hen was, onder de hoede van zijn aangestelde onderherders achterliet. Hij zei derhalve in zijn gebed: „Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, [uit achting voor uw naam, NW] dien Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij. . . . nu kom Ik tot U en Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben. Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld.” — Joh. 17:11, 13, 18.
15. (a) Wie bedoelde Jezus toen hij de uitdrukking „Heilige Vader” gebruikte? (b) Wat werden de leden van de kleine kudde doordat Jezus de naam van zijn Vader gebruikte en welk gebed van Jezus is in deze kudde in vervulling gegaan?
15 Let op die uitdrukking „Heilige Vader”. Jezus sprak hiermee niet de een of andere religieuze potentaat aan die in Vaticaanstad, in het hartje van Rome, op godslasterlijke wijze „heilige vader” wordt genoemd, maar hij richtte zich tot Degene die door Petrus „de God en Vader van onzen Here Jezus Christus” werd genoemd (1 Petr. 1:3). Jezus bad tot deze Heilige Vader of hij de kleine kudde schapen uit achting voor zijn eigen naam wilde bewaren, de naam welke Jezus aan de mensen die de Heilige Vader hem uit de wereld had gegeven — de kleine kudde discipelen — had geopenbaard. De naam van de Heilige Vader van Jezus Christus is Jehovah. Ten bewijze hiervan wordt er in Psalm 2:7, 11, 12 (NW), waarin profetisch naar de Heilige Vader en zijn Zoon wordt verwezen, gezegd: „Laat mij naar het besluit van Jehovah verwijzen; hij heeft tot mij gezegd: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ik uw vader geworden.’ Dient Jehovah met vreze en verheugt u met beving. Kust de zoon, opdat Hij niet toorne en gij van de weg vergaat, want zijn toorn ontvlamt zeer licht.” (Zie ook Handelingen 4:24-30.) De kleine kudde aan wie Jezus Christus de naam van zijn Heilige Vader openbaarde, moet derhalve op de christelijke getuigen van Jehovah betrekking hebben (Jes. 43:10-12, AS; Yg; Da; NW). Uit achting voor zijn eigen naam Jehovah, heeft de Heilige Vader tot nu toe over hen gewaakt en heeft hij hen in de eenheid gebracht waarvoor Jezus Christus heeft gebeden. In hen treffen wij de tegenwoordige tentoonspreiding aan van eenheid in een verdeelde wereld.
[Illustraties op blz. 140]
Pinksteren
Cornelius
De tegenwoordige Getuigen van Jehovah