Behoud uw positie
„Blijft dan waken, gedurig smekend dat gij erin moogt slagen aan dit alles wat moet geschieden te ontkomen en uw positie te behouden voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Luk. 21:36, NW.
1. In welk opzicht zijn de huidige toestanden uniek, en hoe werden ze door Jezus beschreven?
ER IS stellig nog nooit zo’n tijd van druk en spanning geweest als thans, nu niets een zekere positie schijnt te kunnen bewaren. De menselijke geschiedenis is inderdaad altijd al een verslag van slechte toestanden, onrechtvaardigheden, moeilijkheden en oorlogen geweest, maar nog nooit heeft er zo’n voortdurende crisistoestand bestaan als thans, een toestand die maar al te vaak in bittere strijd en in bloedvergieten is overgegaan, zoals wij sinds het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914 hebben ervaren. Hoewel er in deze zelfde periode grote menselijke krachtsinspanningen in het werk zijn gesteld om een nieuwe en betere orde in een vaste positie te bevestigen, is deze tijd behalve door een toenemende rusteloosheid en geweldpleging, in bijna elk land door een wassend getij van misdaad gekenmerkt. Wij zouden onze ogen voor de harde feiten en getallen sluiten en ons door een vals optimisme laten verblinden wanneer wij zouden zeggen dat de geschiedenis zich gewoon herhaalt. De huidige toestand komt juist precies overeen met wat Jezus er in zijn grote profetie over de tijd van het einde over had voorzegd, namelijk dat er „radeloze angst onder de volken [zou zijn] . . ., terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen.” — Luk. 21:25, 26.
2. Welk verband houdt Gods Woord met onze tijd?
2 Zou het, aangezien er alle reden toe bestaat om te geloven dat de bijbel als één geheel — met inbegrip van wat Jezus heeft gezegd en onderwezen — inderdaad ’van God is ingegeven en nuttig is om te onderrichten’, niet verstandig zijn om nauwlettend aandacht te schenken aan datgene in de Schrift wat rechtstreeks verband houdt met de tijd waarin wij leven? Dit zal speciaal verstandig zijn, wanneer wij bemerken dat onze studie rechtstreeks verband houdt met een uiterst belangrijke aangelegenheid die voor elke lezer van dit tijdschrift van persoonlijk belang is. Jezus zei zelfs dat niet alleen zijn volgelingen, maar „allen, die gezeten zijn op het oppervlak der ganse aarde” er zeer rechtstreeks bij betrokken zouden zijn, zodat er voor niemand een uitzondering geldt. — 2 Tim. 3:16; Luk. 21:35.
3. (a) Welk hoogtepunt moet dit geslacht onder de ogen zien? (b) Hoe waarschuwde Jezus ons betreffende dit hoogtepunt?
3 Wat is deze uiterst belangrijke aangelegenheid van persoonlijk belang? Beschouw de profetie die Jezus heeft uitgesproken en u zult het antwoord vernemen. Nadat Jezus gedetailleerd de vele onderdelen had genoemd van het samengestelde teken dat het zekere bewijs zou vormen van zijn „tegenwoordigheid en van de voleinding van het [huidige] samenstel van dingen”, zei hij: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Jezus wist dat zijn terugkeer op de volledige verwijdering van het huidige samenstel van dingen zou uitlopen. Hij was zich ten volle van de belangrijkheid van de gebeurtenissen die zouden plaatsvinden, bewust. Met dit in gedachten sprak hij vervolgens in sterke bewoordingen de waarschuwing uit welke het hoogtepunt vormt van de profetie zoals deze door Lukas werd opgetekend en waarin hij erop aandrong om bovenal ’aandacht te schenken aan uzelf’ en te blijven „waken, gedurig smekend dat gij erin moogt slagen aan dit alles wat moet geschieden te ontkomen en uw positie te behouden voor het aangezicht van de, Zoon des mensen”. Jezus wist heel zeker dat er, wanneer „die dag” komt voor de uiteindelijke voltrekking van Jehovah’s oordelen over de huidige „hemel en aarde”, voor ons mensen slechts één ding van belang is, en wel: Zullen wij tot degenen behoren die voor het aangezicht van de Zoon des mensen een gunstige en aanvaardbare positie innemen? Niets anders zal enig gewicht in de schaal leggen. — Matth. 24:3, 35; Luk. 21:34-36, NW.
4. Welke vragen rijzen er over het onderwerp van het innemen van een bepaalde positie?
4 Nu onze aandacht op het belangrijke onderwerp van het innemen van een bepaalde positie is gericht, zullen wij bemerken dat wij ten zeerste worden geholpen wanneer wij eerst beschouwen wat de schriftuurlijke zienswijze ten aanzien van deze kwestie is met betrekking tot anderen in dezelfde periode. Welke positie neemt Jehovah in deze tijd in en hoe behoudt hij die positie? In welke positie plaatst Jehovah Christus Jezus? Wat valt er te zeggen over de positie van „de god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel, en van allen die onder zijn toezicht staan? Door het juiste antwoord op deze vragen zullen wij worden geholpen om de juiste zienswijze met betrekking tot de laatste vraag die wij aan een beschouwing willen onderwerpen — namelijk: Welke positie neemt Gods volk in deze tijd in en hoe kunt u persoonlijk „uw positie . . . behouden voor het aangezicht van de Zoon des mensen”? — goed naar waarde te schatten. — 2 Kor. 4:4; Luk. 21:36, NW.
JEHOVAH’S POSITIE
5. Hoe worden wij door Gods Woord en naam geholpen zijn positie naar juiste waarde te schatten?
5 Jehovah is de persoonlijke naam van de ware God. De mens heeft deze naam niet uitgedacht of gekozen, maar God heeft zijn naam zelf gekozen, en wat hij erover zegt, geeft op zichzelf reeds aan welke positie hij inneemt. „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; aan een ander zal ik mijn eer niet geven.” „Zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik” (Jes. 42:8, NW; 57:15). Jehovah is God de Schepper, maar dit vormt niet een volledige beschrijving van zijn unieke positie. Aangezien het voor de mens zelfs onmógelijk is om er een passende beschrijving van te geven, wenden wij ons weer tot Gods Woord, waarin wij vele schriftuurplaatsen aantreffen die over zijn positie als de Soevereine Regeerder van het universum, met inbegrip van deze nietige aarde en de mens die erop leeft, spreken. Wij lezen bijvoorbeeld: „Zo zegt de HERE: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten.” Hij is „den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, den onzienlijken, den enigen God”. Hij is „Jehovah der legerscharen — hij is de glorierijke Koning”. — Jes. 66:1; 1 Tim. 1:17; Ps. 24:10, NW.
6. Is Jehovah’s positie ooit door opstand bedreigd?
6 Dit wil echter niet zeggen dat zijn rechtmatige positie door alle schepselen in hemel en op aarde wordt erkend. Gods Woord spreekt over verraad en opstand, hetgeen zich eerst in de hemel voordeed en zich daarna tot de aarde uitbreidde (Ezech. 28:13-16). Jehovah’s positie is hierdoor in werkelijkheid echter nooit verzwakt of ernstig bedreigd. Integendeel, wij moeten zeggen dat hij dit voor een strikt beperkte periode en met het oog op bepaalde wijze doeleinden die hij in gedachten had, heeft toegestaan. Wanneer die tijdgrens is bereikt — hetgeen naar wij geloven reeds het geval is — behoeft Jehovah zijn positie niet te veranderen, maar moet hij slechts op onmiskenbare wijze de autoriteit ervan laten gelden ten einde zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Ja, Jehovah heeft zowel een definitief voornemen als een definitieve positie, en wij doen er goed aan de kernachtige vraag te beschouwen: Waarin bestaan Jehovah’s bijzondere voornemen en positie in onze tijd en hoe houdt hij eraan vast?
7. (a) Waarom zal de mens nooit de positie van absolute controle innemen? (b) Welk visioen hierover werd aan Johannes gegeven?
7 In de eerste plaats zouden wij er echter op kunnen wijzen dat de mens zich thans in een verbazingwekkende positie bevindt. Terwijl hij God feitelijk grotendeels negeert en van zichzelf vindt dat hij met betrekking tot het veroveren van de interplanetaire ruimte — zoals hij zich dit graag voorstelt — heel wat presteert, ziet hij de mogelijkheid om datgene te bereiken wat hij de „absolute positie” noemt, dat wil zeggen, het punt ergens in de interplanetaire ruimte dat de eigenaar ervan in staat zal stellen om over de ganse aarde controle, ja, algehele controle, uit te oefenen. Wees echter niet bang. Zoals reeds eerder in dit tijdschrift is uiteengezet, neemt alleen Jehovah de „absolute positie” in als de Oppermachtige over het ganse universum, dat ver buiten het bereik van de mens ligt. De apostel Johannes had een opwindend visioen waarin een symbolische voorstelling werd gegeven van deze „absolute positie” en Degene die deze bekleedt. Het is zeer betekenisvol dat Johannes in dit visioen allereerst een troon ziet en beschrijft: „En zie! een troon bevond zich in zijn positie in de hemel, en er is iemand die op de troon is gezeten.” Hierdoor worden wij diep van het feit doordrongen dat aan de rechtmatige heerschappij van Jehovah als de Allerhoogste de allereerste plaats moet worden toegekend. Er kan ook worden gezegd dat erkenning van dit feit u meer dan iets anders zal helpen om in de dag van het laatste oordeel „uw positie te behouden”. — Openb. 4:2, NW; Ps. 47:3; zie De Wachttoren van 1959, de bladzijden 57 tot en met 60.
8. Op welke basis behoudt Jehovah zijn positie, en welke onjuiste vergelijking moet worden vermeden?
8 Wij kunnen uit dat visioen ook iets leren met betrekking tot de wijze waarop Jehovah zijn positie behoudt. Laten wij geen onjuiste vergelijkingen gaan trekken. De heersers van deze wereld trachten hun positie voornamelijk door middel van kracht, militaire kracht, te bewaren. Wijsheid, scherpzinnigheid en diplomatie komen er ook allemaal bij te pas, maar het is toch voornamelijk een kwestie van macht. Hoewel „Jehovah der legerscharen” inderdaad almachtig is, dienen wij niet te denken dat hij zijn positie slechts door middel van kracht handhaaft. Let eens op waarom die symbolische „levende schepselen” te zamen met de „vierentwintig personen van gevorderde leeftijd” — een symbolische aanduiding van de gehele christelijke gemeente — in dankbare aanbidding „heerlijkheid, eer en dankzegging brengen aan degene die op de troon is gezeten”. Eenstemmig zeggen zij tot Jehovah God: „Gij . . . zijt het waardig.” Geen dwang. Zij zijn er niet door angst toe gedwongen om dit te zeggen. Er is niets schrikaanjagends in die schitterende en verheven beschrijving van Degene die op de troon zit, waarin hij met rijke en uitgelezen edelstenen wordt vergeleken die buitengewoon aangenaam en uitnodigend zijn en eindeloze verbazing en bewondering wekken. Jehovah is een God van morele uitnemendheid, een God van liefde, en liefde is de bindende kracht waardoor al Gods schepselen worden verbonden die eeuwig in zijn universum zullen leven, en terwijl zij hem de heerlijkheid en eer toeschrijven welke hem vanwege zijn onvergelijkelijke positie als het scheppende Centrum van alles toekomt. Zo zal eveneens liefde voor Jehovah, die onverbrekelijke verbondenheid als gevolg waarvan men er behagen in schept om zijn wil met een van ganser harte geschonken onzelfzuchtige toewijding te doen, u in staat stellen waardig gerekend te worden om in de beslissende beproeving uw positie te behouden. — Openb. 4:3, 9-11, NW.
9. Zegt de bijbel dat God koninklijke macht aanvaardt, en hoe alleen kan dit begrepen worden?
9 Alhoewel Jehovah’s positie nooit verandert, wordt in de bijbel verscheidene malen gezegd dat hij op een bepaalde tijd koninklijke macht aanvaardt. Johannes hoorde de zojuist genoemde vierentwintig personen in een later visioen bijvoorbeeld zeggen: „Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard.” Om dit in het juiste licht te bezien, moeten wij de positie in aanmerking nemen die Jehovah zijn geliefde Zoon, Jezus Christus, schenkt. — Openb. 11:17; zie ook Ps. 93:1; 96:10; 97:1, NW.
DE POSITIE WELKE AAN JEZUS CHRISTUS WERD GEGEVEN
10. Hoe worden wij door de Schrift geholpen Christus’ huidige positie te definiëren?
10 Als een deel van het reeds eerder genoemde samengestelde teken zei Jezus: „En dan zullen zij den Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.” Dit zou als een vervulling gebeuren van het visioen dat aan Daniël werd gegeven, waarin hij „met de wolken des hemels” „een mensenzoon” zag komen die van Jehovah, de op de troon gezeten „Oude van dagen”, „heerschappij . . . en eer en koninklijke macht” ontving. Zoals in deze kolommen reeds vaak aan de hand van de Schrift is aangetoond, ging dit in 1914 n. Chr. — aan het einde van de „bestemde tijden der natiën”, toen Christus als koning begon te regeren — in vervulling. Op deze wijze en door middel van dit koninkrijk onder Christus kan er van Jehovah worden gezegd dat hij koninklijke macht aanvaardt, terwijl hij zijn autoriteit door middel hiervan op ondubbelzinnige wijze zal laten gelden. Toen Jezus op aarde was, zei hij: „Want . . . de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan den Zoon gegeven”, en kort na zijn opstanding zei hij: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde.” Hij wist echter dat hij eerst aan zijn Vaders rechterhand zou moeten zitten en wachten totdat de bestemde tijd was aangebroken dat hij de heerschappij en het koninkrijk zou ontvangen, en dat hij pas daarna die autoriteit zou kunnen uitoefenen en dat oordeel zou kunnen voltrekken. — Luk. 21:27; Dan. 7:13, 14; Joh. 5:22; Matth. 28:18; Ps. 110:1.
11. Op welke basis wordt Jezus waardig gerekend een dergelijke schitterende positie in te nemen?
11 Wat een eervolle en verantwoordelijke positie! Geen wonder dat Jezus als Gods rechtmatig aangestelde rechter en koning zo krachtig en met zulk een grote bezorgdheid de nadruk legde op de noodzaak om „uw positie te behouden voor het aangezicht van de Zoon des mensen”. Waarom ontvangt hij deze positie? Luister wederom naar degenen die in de onmiddellijke nabijheid van Jehovah’s troon dienst verrichten, wanneer zij zien hoe hij als het Lam de rol „uit de rechterhand van Hem, die op den troon gezeten was” aanneemt. Johannes hoort hen „een nieuw gezang [zingen], zeggende: Gij zijt waardig”. Hoe heeft hij zich waardig getoond? Omdat hij er in een liefdevolle, onzelfzuchtige toewijding behagen in schepte zijn Vaders wil te doen en zelfs naar deze aarde wilde komen om zijn volmaakte menselijke leven als een drager van zonden — waardoor hij het ’Lam dat is geslacht’ werd — op te offeren en af te leggen. Door de verdienste van zijn vergoten bloed was hij onder andere in staat om uit de mensheid een volk voor God los te kopen waarvan de leden tot „medeërfgenamen van Christus” en ’een koninkrijk en priesters voor onzen God’ worden gemaakt en die met Christus „als koningen [zullen] heersen op de aarde”. — Openb. 5:6-12; Rom. 8:17; zie ook Jes. 53:5-12.
12. (a) Moeten wij er bang voor zijn dat de Zoon des mensen een hardvochtige rechter zal zijn? (b) Wie moet in verband met deze kwestie nog meer worden beschouwd?
12 Wanneer u aan de moeilijkheden denkt die het behouden van uw positie voor het aangezicht van de Zoon des mensen met zich meebrengt, zou u er misschien bang voor kunnen zijn dat hij zich als een wat hardvochtige en strenge rechter zal openbaren. Dit is echter niet het geval. Lees voor uzelf maar eens zijn eigen beschrijving van de rijke zegeningen en het grootse resultaat van zijn oordeelswerk zoals dit in Johannes 5:24-29 staat beschreven, zegeningen van overwinning over de dood en van eeuwig leven. Schenk er vervolgens aandacht aan op grond van welke schitterende basis hij zijn positie als rechter bekleedt, wanneer hij zegt: „Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch den wil van Hem, die Mij gezonden heeft” (Joh. 5:30). Neen, de werkelijke reden voor de ermee gepaard gaande moeilijkheden moet bij iemand anders worden gezocht namelijk bij Satan de Duivel, en ook bij degenen die ertoe worden gebracht om onder zijn invloed en controle werkzaam te zijn. Laten wij deze zijde van de medaille eens bezien.
SATANS NIET-BENIJDENSWAARDIGE POSITIE
13. Hoe en waarom verloor Satan zijn oorspronkelijke positie, hetgeen tot welke goddeloze ambitie leidde?
13 Wat een bedroevende aanblik! Het onderwerp van een spotlied! Het zou niet juist zijn om Satan een usurpator te noemen, dat wil zeggen, iemand die zich een positie wederrechtelijk toeëigent zonder hiertoe de autoriteit te bezitten. Hij werd veeleer ontrouw aan het heilige vertrouwensambt dat in verband stond met zijn oorspronkelijke door God geschonken positie als „een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels”, dat wil zeggen, degene die „in Eden . . . Gods hof” zowel op Jehovah’s belangen als die van de mensen toezicht uitoefende. Het bericht zegt echter beschuldigend over hem: „Gij [kwaamt] tot zonde. . . . Trots was uw hart op uw schoonheid.” Later, in 607 v. Chr., toen de stad Jeruzalem en haar gebied volledig door Nebukadnezar, de koning van Babylon, werden verwoest en het voorbeeldige of miniatuurkoninkrijk van God tot een ruïne werd gemaakt, werd Satan in de volledigste zin des woords de onbetwiste „god van dit samenstel van dingen”. Toen dacht hij dat hij ten slotte werkelijk op weg was om die wanhopige opwaartse klim naar een plaats boven alle andere posities te maken — maar laat Gods Woord deze uitermate goddeloze en trotse ambitie zelf beschrijven: „Gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten . . . ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan den Allerhoogste gelijkstellen.” — Ezech. 28:13, 14, 16, 17; Jes. 14:13, 14; 2 Kor. 4:4, NW.
14. (a) Welke vernedering is voor Satan voorzegd? (b) Hoe en wanneer zal dit in vervulling gaan?
14 Zou Satan succes blijken te hebben? Nooit! Hij kan zichzelf wel verblinden, zoals hij dit ook de ongelovigen doet, maar in hetzelfde profetische woord, namelijk in Jesaja 14:12, 15-20, wordt zijn verschrikkelijke val van een zo hoge naar zo’n lage en vernederde positie eveneens levendig beschreven. Dit begon in 1914 in vervulling te gaan, toen Christus Jezus, als Michaël aan het hoofd van zijn hemelse strijdkrachten, ten behoeve van de ware God Jehovah tegen Satan de draak, de namaak-god, en zijn strijdkrachten streed, als gevolg waarvan „de grote draak . . . op de aarde [werd] geworpen, . . . hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem”. Toen aan Gods dienstknechten op aarde de betekenis van dit visioen te verstaan werd gegeven, werd voor het eerst het tegen Satan gerichte spotlied of „spreekwoordelijke gezegde” gezongen. — Openb. 12:9; Jes. 14:4, NW.
HET GESCHILPUNT VAN HEERSCHAPPIJ EN AANBIDDING
15. (a) Welk geschilpunt werd door Satans ambitie opgeworpen? (b) Hoe kan aanbidding schriftuurlijk worden gedefinieerd?
15 Met deze respectieve posities in gedachten kunnen wij een duidelijk beeld krijgen van het bij de huidige situatie betrokken zijnde geschilpunt en de reden voor de krachtige waarschuwing die Jezus ten behoeve van ons gaf. Hebt u opgemerkt dat het niet alleen Satans trotse ambitie was om zichzelf tot verboden hoogten op te werken, maar ook om zijn troon te verheffen? Waar een troon is, moet noodzakelijkerwijs sprake zijn van een koninkrijk, waarvan de onderdanen door degene die op de troon is gezeten, worden bestuurd. En hoewel dit niet altijd zo behoeft te zijn, is er in dit geval ongetwijfeld aanbidding bij betrokken, hetgeen het schenken van eerbiedige hulde, respect en verering betekent. Denk nu niet dat dit tot degene beperkt is die een plaats van aanbidding bezoekt of de een of andere vorm van een religieuze dienst of godsdienstoefening bijwoont. Wanneer iemand hetzij gewillig of onder dwang voor een persoon of de een of andere organisatie gehoorzame dienst verricht en naar zo iemand of zo’n organisatie opziet als iemand die of iets wat een positie met een superieure heerschappij en grote autoriteit bekleedt, kan er op schriftuurlijke gronden van een dergelijke persoon worden gezegd dat hij een aanbidder is.
16. Welke gedragslijn hebben Satan en de onder zijn beheer staande organisaties gevolgd?
16 Zonder er nu de tijd voor te nemen om de vele details te bespreken, springt in de beschrijving welke in Openbaring de hoofdstukken dertien tot en met vijftien wordt gegeven, niets zo duidelijk in het oog als het geschilpunt betreffende de heerschappij en de aanbidding. Merk allereerst op dat allen op aarde ertoe worden gebracht om Satan de draak en het „wilde beest” — een afbeelding van Satans gehele zichtbare regerende organisatie — te aanbidden. Het is de openlijke gedragslijn van dit „wilde beest” om zich godslasterlijk over God, „zijn naam en woonplaats” uit te laten. Godslasterlijke taal te spreken betekent verschrikkelijk goddeloze en oneerbiedige taal te gebruiken betreffende God en heilige dingen. Godslastering is het tegenovergestelde van aanbidding (Openb. 13:4-6, NW). Beschouw vervolgens het „beeld van het wilde beest”, waardoor ’s mensen hoogste krachtsinspanning wordt afgebeeld om het samenstel van dingen van thans de huidige positie, zoals deze tot uiting komt in de Verenigde Naties (vroeger de Volkenbond), te laten behouden. Deze organisatie volgt eveneens dezelfde gedragslijn van het eisen van gedwongen aanbidding, want ze „oefent dwang uit op alle personen”, waardoor het bestaan voor de mensen haast onmogelijk wordt gemaakt tenzij zij zich openlijk als ondersteuners en aanbidders van Satans organisatie identificeren. — Openb. 13:15-17, NW.
17. (a) Hoe onderscheidt Jehovah’s organisatie zich in tegenstelling hiermee? (b) Wat is de strekking van de boodschappen in Openbaring 14:6-12?
17 In scherpe tegenstelling hiermee wordt in Openbaring 14:1-5 (NW) vervolgens Jehovah’s organisatie beschreven, met Christus, de op de troon geplaatste koning, in de positie als „het Lam staande op de berg Sion”, Gods stad, en met hem de ware kerk, wier leden openlijk als aanbidders van Jehovah worden geïdentificeerd, „hebbende . . . de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven”. „Geen leugen [of godslastering] werd in hun mond gevonden.” Hierna volgen de „blijde tijdingen” die een onderdeel vormen van „dit goede nieuws van het koninkrijk”, dat thans over de gehele wereld door Jehovah’s getuigen wordt bekendgemaakt, terwijl zij tevens de juiste handelwijze bekendmaken die allen moeten najagen willen zij hun positie behouden: „Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt daarom hem die de hemel, de aarde, de zee en de waterfonteinen heeft geschapen.” Onmiddellijk hierna wordt het oordeel aangekondigd, waarbij ter wille van de nadruk twee maal wordt gezegd dat dit over degenen komt die „het wilde beest en zijn beeld” aanbidden, de bewoners van het gevallen Babylon, Satans stad of organisatie. Geen positie van gunst of aanvaardbaarheid voor hen! In plaats daarvan roepen zij tot hun wankelende organisaties: „Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op den troon, en voor den toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” — Openb. 14:6-12, NW; 6:16, 17.
18. Waarom is Jehovah de heerschappij en de aanbidding waardig?
18 Lees ten einde de slotscène te aanschouwen, de woorden van het grootse lied dat door degenen wordt gezongen die „de overwinning behalen op het wilde beest en op zijn beeld”, namelijk: „Groot en wonderbaar zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, [waarom]? omdat gij alleen een persoon van liefderijke goedgunstigheid zijt? Want alle natiën zullen komen en voor uw aangezicht aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten zijn geopenbaard.” Jehovah is het inderdaad waardig de heerschappij uit te oefenen en de aanbidding te ontvangen. — Openb. 15:2-4.