-
Mirjam — Zowel in haar jeugd als op haar oude dag bevoorrechtDe Wachttoren 1980 | 1 april
-
-
Mirjam evenwel in Jehovah’s gunst. — Num. 20:1.
Alle dienstknechten van de Allerhoogste kunnen uit de ervaring van Mirjam een belangrijke les putten. Hoewel iemand wellicht vele zegeningen geniet, maakt dit feit op zich hem niet immuun voor een ernstige val. Het is werkelijk noodzakelijk dat wij ernaar streven nederig tegenover onze God te blijven en niet toe te laten dat trots de overhand over ons krijgt. Mogen wij altijd de volgende geïnspireerde woorden voor ogen houden: „God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.” — Jak. 4:6.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1980 | 1 april
-
-
Vragen van lezers
● Hoe zullen christenen ’engelen oordelen’, volgens 1 Korinthiërs 6:3?
Dit verwijst klaarblijkelijk naar gezalfde christenen die samen met Christus een aandeel hebben aan het toekomstige oordeel van goddeloze engelen, demonen. De apostel Paulus spoorde christenen ertoe aan persoonlijke geschillen met de hulp van rijpe broeders in de gemeente bij te leggen, in plaats van hun toevlucht tot wereldse gerechtshoven te nemen, met de woorden: „Of weet gij niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld door u geoordeeld zal worden, zijt gij dan ongeschikt om zeer onbeduidende zaken te berechten? Weet gij niet dat wij engelen zullen oordelen? Waarom dan niet zaken van dit leven?” — 1 Kor. 6:2, 3.
Sommigen hebben gedacht dat Paulus met de uitdrukking „oordelen” sprak over het feit dat christenen in staat waren demonen uit te werpen. Christus’ volgelingen hadden echter reeds de macht gekregen dat af en toe te doen, terwijl Paulus hier naar de toekomst wees (’wij zullen de wereld oordelen en wij zullen engelen oordelen’) (Matth. 10:8; Luk. 10:17; Hand. 16:16-18; 19:11, 12). Anderen zijn van mening dat Paulus bedoelde dat christenen door hun voorbeeldige gedrag de vernederde engelen die Satan volgen, veroordelen. Dit was echter opnieuw niet iets wat alleen voor de toekomst was; christenen hadden reeds jarenlang een voortreffelijk gedrag ten toon gespreid (Matth. 5:14-16; Tit. 2:6-8; 1 Petr. 3:16). Ook de context van Paulus’ woorden schijnt de mogelijkheid uit te sluiten dat dit ’oordelen van de engelen’ eenvoudig een kwestie is van een gedrag aan de dag leggen dat, door het contrast dat het vormt, anderen veroordeelt.
De bijbel toont echter aan dat de Duivel een oordeel wacht — namelijk dat hij in de kop wordt vermorzeld (Gen. 3:15). In Openbaring 20:1-3 wordt een beschrijving van het begin van die handeling gegeven, en daar wordt gezegd dat een machtige engel de Duivel zal grijpen en hem voor duizend jaar zal binden. In 20 de verzen 7-10 wordt verteld dat Satan aan het einde van die periode een korte tijd losgelaten zal worden. Vervolgens zal hij echter, als de tweede fase van het „vermorzelen”, in het vurige meer van eeuwige vernietiging worden geworpen.”
Openbaring zegt niet uitdrukkelijk dat de gezalfde priester-koningen in de hemel een aandeel zullen hebben aan het voltrekken van dit oordeel. Maar er wordt evenmin melding van gemaakt dat de demonen samen met de Duivel in de afgrond zullen worden opgesloten, iets wat de bijbel elders wel aantoont (Luk. 8:31). Dat in Openbaring 20:1-10 niet wordt gezegd dat de honderd vierenveertig duizend actief met Christus verbonden zullen zijn in het voltrekken van het oordeel, betekent niet dat zij hierin geen rol spelen. In Romeinen 16:20 wordt over hen gezegd: „Wat de God die vrede geeft betreft, hij zal Satan binnenkort onder uw voeten verbrijzelen.”
Daarom schijnt het zo te zijn dat toen Paulus zei dat gezalfden „engelen zullen oordelen”, hij verwees naar de toekomstige oordeelsvoltrekking over goddeloze geesten. Zelfs al verschaft de bijbel ons geen details over het aandeel dat Christus’ medeërfgenamen aan dit oordelen zullen hebben, kunnen wij er zeker van zijn dat zij op zijn minst een ondersteunende rol zullen spelen. Zij zullen zich ongetwijfeld achter Jezus opstellen, en het oordeel goedkeuren.
-