-
„Vrede en zekerheid!” — Daarna „plotselinge vernietiging”De Wachttoren 1982 | 15 maart
-
-
het uitroepen van „Vrede en zekerheid!” slechts een vernisje zijn. De ware toestand van de mensheid zal er niet door veranderen. Niets wat deze wereld onder Satan doet, zal een eind maken aan de lawine van misdaad en gewelddaad, of een halt toeroepen aan de ineenstorting van het gezinsleven, of een keer brengen in de immoraliteit die hoogtij viert, of voorkomen dat er elk jaar miljoenen abortusmoorden op ongeboren kinderen worden begaan, of een oplossing verschaffen voor welk andere grote probleem van de mensheid maar ook (Jer. 10:23). Ook zal de meerderheid van de mensen zich niet plotseling tot de ware aanbidding van God keren. De bijbelse profetieën hebben terecht gezegd dat de mensen in onze tijd „meer liefde voor genoegens dan liefde voor God” zouden hebben en dat zij „een vorm van godvruchtige toewijding [zouden] hebben, maar de kracht ervan niet [zouden] blijken te bezitten”. — 2 Tim. 3:4, 5; zie ook Matthéüs 7:13, 14.
21. Welke uitleg zullen Jehovah’s dienstknechten aan de toekomstige uitroep „Vrede en zekerheid!” geven?
21 Terwijl de wereld dus door de valse verwachtingen misleid zal worden wanneer de toekomstige uitroep „Vrede en zekerheid!” zal weerklinken zal dit niet het geval zijn met Jehovah’s dienstknechten. In plaats daarvan zullen zij deze komende vervulling van de profetie opvatten voor wat ze in werkelijkheid is: een laatste signaal dat de „grote verdrukking” op het punt staat te beginnen! Zij weten ook dat nadat Gods „dag der wraak” is geëindigd, zijn getrouwe dienstknechten een rechtvaardig nieuw samenstel van dingen zullen binnengaan om op een gereinigde aarde, die in een paradijs veranderd zal worden, eindeloos te blijven leven (2 Petr. 3:13; Openb. 7:9-17). Hoe dient onze houding te zijn, nu al deze opwindende gebeurtenissen zo snel op ons afkomen?
-
-
’Blijf wakker en houd uw zinnen bij elkaar’De Wachttoren 1982 | 15 maart
-
-
’Blijf wakker en houd uw zinnen bij elkaar’
„Laten wij . . . niet doorslapen, zoals de overigen, maar laten wij wakker blijven en onze zinnen bij elkaar houden.” — 1 Thess. 5:6
1. De vervulling van welke bijbelse profetie kunnen wij binnenkort verwachten?
TOEN Jezus de vernietiging van Jeruzalem in zijn geslacht voorzei, verklaarde hij: „Dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld” (Luk. 21:22). In 70 G.T. werd Gods rechtvaardige oordeel voltrokken aan degenen die zijn naam hadden ontheiligd, zijn wetten hadden overtreden en zijn dienstknechten hadden vervolgd. Evenzo zal binnenkort Gods rechtvaardige oordeel worden voltrokken aan dit huidige goddeloze samenstel van dingen, waardoor opnieuw zal worden aangetoond dat alles wat in de bijbelse profetieën staat opgetekend, beslist in vervulling zal gaan. En dat oordeel zal voor degenen die er niet op verdacht zijn, verrassend onverhoeds komen, want de bijbel zegt: „Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’ dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen.” — 1 Thess. 5:2, 3.
2. Welke raad geeft Gods Woord ons die wij op de onmiddellijke toekomst van toepassing kunnen brengen?
2 Tussen nu en de tijd waarin Gods oordelen tot een einde zijn gekomen, is het voor Jehovah’s dienstknechten gebiedend noodzakelijk de allergrootste waakzaamheid te betrachten en geen duimbreed te wijken van de door hen ingeslagen weg van volledige toewijding. De apostel Paulus, die de geïnspireerde profetie in 1 Thessalonicenzen 5:2, 3 optekende, zei ook: „Laten wij dan ook niet doorslapen, zoals de overigen, maar laten wij wakker blijven en onze zinnen bij elkaar houden” (1 Thess. 5:6). Jezus gaf de raad: „Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden” (Luk. 21:36). De apostel Petrus schreef in dezelfde trant: „Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor soort van mensen behoort gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding.” — 2 Petr. 3:11.
NU IN EEN JUISTE VERHOUDING TOT JEHOVAH KOMEN
3. Wat moet iemand doen ten einde als overlevende van de „grote verdrukking” Gods nieuwe ordening binnen te gaan?
3 Iedereen die als een overlevende van de „grote verdrukking” Gods rechtvaardige nieuwe ordening wil binnengaan, moet er absoluut voor zorgen dat hij nu in een juiste verhouding tot Jehovah en Zijn aardse organisatie komt. „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming” (Spr. 18:10). „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen” (Jes. 2:2). Ja, de mensen van de natiën die in Gods paradijselijke nieuwe ordening willen leven, moeten nu naar Jehovah’s berg stromen, naar zijn ware aanbidding, die stevig is bevestigd en hoog boven alle andere vormen van aanbidding is verheven.
4. Hoe toont Jezus aan dat het fataal kan zijn te lang te wachten voordat men zich tot Jehovah keert?
4 Waarom is het zo dringend om nu een ware aanbidder van Jehovah te worden? Zou een oprecht persoon niet kunnen wachten totdat hij werkelijk ziet dat Jehovah met de voltrekking van zijn oordelen begint, om dan vlug Zijn zijde te kiezen? Dat kan sommigen misschien aantrekkelijk toeschijnen, maar zou er dan voldoende tijd zijn om een goede verhouding tot Jehovah op te bouwen? Het getuigenis uit de Schrift geeft hierop een ontkennend antwoord. Jezus waarschuwde: „Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen” (Luk. 21:34, 35). Merk op dat degenen die niet geestelijk waakzaam zijn, onverhoeds worden overvallen, aangezien die „dag” „plotseling”, „in een ogenblik” over hen komt, precies zoals de „plotselinge vernietiging ogenblikkelijk” over degenen komt die „Vrede en zekerheid!” zeggen.
5. Uit welke bijbelse voorbeelden blijkt dat mensen kennis over Jehovah moeten verkrijgen vóórdat de vernietiging begint?
5 Jezus vergeleek zulke mensen met een dier dat onbewust in een strik loopt. Hij vergeleek mensen die zich in geestelijk opzicht van geen gevaar bewust zijn ook met degenen in Noachs dagen, die „er geen acht op [sloegen] totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde”. Hadden die mensen nadat de Vloed was begonnen, nog tijd om Jehovah te leren kennen en onder zijn bescherming te komen? Neen, want Jezus zegt duidelijk dat toen de Vloed kwam, deze „hen allen wegvaagde”. Zij waren niet reeds samen met Noach en zijn gezin in de ark van bescherming. En waren er, toen God zijn oordeel aan Sodom en Gomorra voltrok, soms personen die ontkwamen nadat er vurige vernietiging vanuit de hemel begon te regenen? Neen, want zij werden allen vernietigd op Lot en zijn dochters na, die het gebied reeds hadden verlaten. Zelfs Lots vrouw, die aanvankelijk wel was weggetrokken maar vervolgens aarzelde, ontkwam niet aan de vernietiging. Jezus zei dan ook terecht: „Denkt aan de vrouw van Lot.” — Matth. 24:37-39; Luk. 17:32.
6. Welke mening blijkt volgens het totale schriftuurlijke getuigenis onjuist te zijn?
6 Maar zou er nadat „Babylon de Grote”, het wereldrijk van valse religie, verdwijnt soms nog een tijdsperiode zijn waarin mensen de gelegenheid hebben om in geestelijk opzicht wakker te worden en Jehovah te zoeken? Het schriftuurlijke getuigenis in zijn geheel genomen spreekt dit tegen. Afgezien van de voorgaande voorbeelden, is er ook het voorbeeld van de eerste-eeuwse joodse natie. Die religieuze joden waren van mening dat zij God voldoende aanbaden en niet naar de prediking van Jezus of zijn volgelingen hoefden te luisteren. Jezus had echter gewaarschuwd: „Wanneer gij voorts Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken” (Luk. 21:20-22). Maar toen de Romeinse legers die Jeruzalem hadden omsingeld, in het jaar 66 G.T. wegtrokken, gingen de joden in hun zelfvertrouwen er niet toe over te „vluchten”. Nu de joden de terugtocht van het Romeinse leger in een verwarde vlucht hadden veranderd door de achterhoede ervan aan te vallen, achtten zij het niet noodzakelijk te vluchten. Zij geloofden dat God met hen was
-