-
Hedendaags beheer van Gods heilige WoordDe Wachttoren 1988 | 1 november
-
-
Hedendaags beheer van Gods heilige Woord
De nieuwe Studiebijbel
DOOR alle eeuwen heen hebben Jehovah’s getrouwe dienstknechten zich erop verlaten dat zijn geïnspireerde geschreven Woord nauwkeurig opgetekend en overgeleverd is. Gedurende de 1500 jaar dat de natie Israël onder het Wetsverbond stond, werden er ongeveer 30 Israëlitische schrijvers gebruikt om Gods Woord op te tekenen in wat later de 39 boeken van de Hebreeuwse Geschriften zijn geworden. Een van deze schrijvers, Mozes, gaf te kennen dat deze heilige „geopenbaarde dingen” aan de Israëlieten werden toevertrouwd als een deel van het goddelijke onderricht dat hun als Gods „heilige natie” werd gegeven (Deuteronomium 29:29; Exodus 19:6). Jezus gaf te kennen dat de joden de beheerders van de bijbelse kennis waren, toen hij zei: „Redding is uit de joden” (Johannes 4:22; Lukas 11:52). De apostel Paulus bevestigde dat aan de joden „de heilige uitspraken Gods werden toevertrouwd”. — Romeinen 3:2.
Gedurende de eeuwen die aan onze gewone tijdrekening voorafgingen, waren de Israëlieten een geletterd volk. Bekwame afschrijvers onder hen vervaardigden boekrollen die zeer nauwkeurige afschriften van de destijds voorhanden zijnde Heilige Geschriften bevatten, en deze werden zowel in Palestina zelf als onder de overal in de natiën verstrooid wonende joden en proselieten wijd en zijd verspreid. — 1 Kronieken 2:55; Handelingen 8:4, 27, 28.
Een opmerkelijke gebeurtenis die het waard was in het Goddelijke Bericht te worden vermeld, deed zich voor in 29 G.T., toen Jezus zich liet dopen en Jehovah’s Gezalfde, of Messías, werd. Nadien bleek hij de voornaamste verkondiger van de heilige waarheid te zijn (Matthéüs 4:4, 10, 17). Hoewel Jezus zelf geen aandeel heeft gehad aan het schrijven van de bijbel, werden zijn woorden later door zijn loyale discipelen onder inspiratie van de heilige geest op boekrollen opgetekend (Johannes 16:13). Na zijn opstanding en hemelvaart, en wel op de pinksterdag in 33 G.T., begon Jezus een nieuwe, uit gelovige Israëlieten en proselieten bestaande gemeente te organiseren (Handelingen 2:1-11). Al gauw werden ook de Samaritanen en de heidenen uitgenodigd er deel van te gaan uitmaken. De leden van deze groeiende internationale en toch verenigde gemeente werden christenen genoemd en vormden het nieuwe geestelijke „Israël Gods” (Galaten 6:16; Handelingen 11:26). Aan deze nieuwe organisatie werd de verkondiging van de goddelijke waarheid toevertrouwd, en ze werd door Jezus als „de getrouwe en beleidvolle slaaf” aangeduid. — Matthéüs 24:45-47; Lukas 12:42-44.
Na verloop van tijd werden acht joodse leden van deze gemeente ertoe geïnspireerd nog 27 boeken te schrijven, ditmaal voornamelijk in het Grieks (2 Petrus 3:15, 16). Aldus groeide de officiële catalogus van de Goddelijke Bibliotheek uit tot 66 bijbelboeken, die door zo’n 40 natuurlijke joden onder inspiratie waren geschreven. De eerste christenen verkondigden vol enthousiasme het Woord van God, en Paulus bericht dat het goede nieuws in zijn tijd ’in heel de schepping die onder de hemel is, was gepredikt’ (Kolossenzen 1:23). Paulus zette ook uiteen dat de christenen de nieuwe beheerders waren aan wie „de rijk-gevarieerde wijsheid van God” was toevertrouwd, waarmee hij niet alleen op de geïnspireerde boeken zelf doelde, maar ook op de door de christenen bekendgemaakte boodschap. — Efeziërs 3:10.
De bijbelvertaler Edgar Goodspeed wees er in zijn boek Christianity Goes to Press (1940) op dat deze verkondigingsijver tot ver in de tweede eeuw van onze gewone tijdrekening voortduurde: „Dit alles geeft ons een totaal ander beeld van de eerste christenen dan ons gewoonlijk door historici wordt geboden. Zij waren op buitengewoon grote schaal een boeken-kopend en boeken-lezend volk. Ook waren zij een volk dat vertalingen maakte en uitgaf. . . . [In 140 G.T.] begonnen christelijke uitgevers . . . gebruik te maken van de boekvorm bestaande uit gevouwen en bijeengebonden bladen, de codex, en zij vonden die zo praktisch . . . en handzaam dat het hun karakteristieke boekvorm werd.”
Wat valt er over het geestelijke Israël in onze tijd te zeggen? In overeenstemming met Jezus’ woorden verrichten zijn volgelingen grotere werken dan hijzelf (Johannes 14:12). De berichten laten zien dat Jehovah’s hedendaagse getuigen tot dusver meer dan 9 miljard traktaten, pamfletten, tijdschriften, bijbels en bijbelstudiehulpmiddelen hebben verspreid. Al deze publikaties bevatten religieus onderricht voor mensen in de gehele wereld.
In welk ander opzicht is de hedendaagse „getrouwe en beleidvolle slaaf”, sedert 1935 bijgestaan door „een grote schare” „andere schapen”, als de hedendaagse beheerder van de Heilige Schrift opgetreden? (Openbaring 7:9, 10; Johannes 10:16) In de afgelopen honderd jaar hebben leden van het gezalfde overblijfsel zich voortdurend op de hoogte gehouden van de ontdekkingen op het gebied van oude bijbelhandschriften. Ten slotte heeft tussen 1950 en 1960 een anoniem comité van gezalfde getuigen van Jehovah de New World Translation of the Holy Scriptures vervaardigd. Dit was een totaal nieuwe Engelse vertaling, niet beïnvloed noch gebonden door religieuze overleveringen van de christenheid.
Op deze wijze kwam het voortreffelijke geheel van geïnspireerde woorden, die duizenden jaren geleden werden opgetekend in talen die de meeste mensen thans niet kunnen lezen, beschikbaar in een nieuwe en frisse gedaante. De eerste uitgaven van de New World Translation waren ook voorzien van een appendix en nuttige voetnoten, die door de New Catholic Encyclopedia van 1967 „een indrukwekkend kritisch apparaat” werden genoemd. Na verloop van tijd kwam de New World Translation in verschillende andere talen beschikbaar ten einde een nauwkeurige bijbelstudie op internationale schaal te vergemakkelijken.
Op de in de zomer van 1984 gehouden „Koninkrijkstoename”-districtscongressen van Jehovah’s Getuigen werd een nieuwe uitgave van de New World Translation met studieverwijzingen vrijgegeven. Deze bijbeluitgave werd ter gelegenheid van het in 1988 gehouden „Goddelijke gerechtigheid”-districtscongres in het Nederlands beschikbaar gesteld. Ze bevat niet alleen een herziening van de tekst van de Nieuwe-Wereldvertaling, maar ook ruim 125.000 verwijsteksten (kruisverwijzingen), als een hulp bij de bijbelstudie. Bovendien zijn er meer dan 11.400 verklarende voetnoten in opgenomen, die belangrijke tekstinformatie alsook alternatieve weergaven en lezingen bevatten, waardoor deze Studiebijbel in feite een vertaling met verschillende varianten is geworden. Tevens bevat deze uitgave zowel een „Index van bijbelwoorden” als een „Index van voetnootwoorden” en een „Appendix” met 43 artikelen die belangrijke informatie verstrekken over de wijze waarop de tekst is overgeleverd en over de authenticiteit van de bijbel. Ja, deze nieuwe Studiebijbel stelt de onderzoeker van de Heilige Schrift de nieuwste gegevens op het gebied van wetenschappelijk tekstonderzoek ter beschikking.
In verschillende landen over de hele wereld heeft het Wachttorengenootschap een uitgebreide staf van loyale en consciëntieuze vertalers die ermee bezig zijn, respectievelijk waren, de Engelse Studiebijbel in andere belangrijke talen over te zetten. Door van de verschillende verwijssystemen in deze bijbel gebruik te maken, zal men het genoegen smaken te vernemen waarom bepaalde bijbelteksten vanwege de nauwkeurigheid zo en niet anders weergegeven moeten worden. Beschouw eens enkele voorbeelden.
De naam Jehovah
De waarde van de voetnoten en de appendix-artikelen in de Studiebijbel blijkt in verband met de goddelijke naam, Jehovah. Deze naam wordt voor het eerst aangetroffen in Genesis 2:4, en een voetnoot bij dat vers zegt het volgende: „De eerste keer dat Gods onderscheidende persoonlijke naam, יהוה (JHWH), voorkomt; deze vier Hebr[eeuwse] letters worden het Tetragrammaton genoemd. De goddelijke naam identificeert Jehovah als ’Hij die een voornemen heeft’. Alleen de ware God zou deze naam met recht en naar waarheid kunnen dragen. Zie App. 1A.”
Wanneer wij in het Appendix artikel 1A opzoeken, vinden wij het opschrift „De goddelijke naam in de Hebreeuwse Geschriften”. Onder dit opschrift laat het Appendix zien dat op al de 6827 plaatsen waar in de overgeleverde Hebreeuwse tekst JHWH voorkomt, de Nieuwe-Wereldvertaling deze letters met Jehovah weergeeft. Ook is op 146 plaatsen waar dit gerechtvaardigd was, Gods naam in de tekst hersteld, waardoor de naam Jehovah van Genesis tot Maleachi in totaal 6973 maal voorkomt. Er is geen andere bijbelvertaling die Jehovah’s naam deze rechtmatige plaats toekent. Dit alleen al maakt de Nieuwe-Wereldvertaling superieur aan alle andere vertalingen.
Mensen uit de natiën moeten iets doen
De Nieuwe-Wereldvertaling ziet er nauwlettend op toe dat de werkwoordsvormen zoveel mogelijk behouden blijven ten einde tot een nauwkeuriger begrip te komen. In Genesis 22:18 lezen wij bijvoorbeeld: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen.” Achter de zinsnede „zich stellig zegenen” staat een asterisk, die ons naar een voetnoot verwijst waar wij lezen: „Het Hebr. ww. [Hebreeuwse werkwoord] staat in de wederkerende of hith·pa·ʽelʹ-vorm.”
De meeste bijbelvertalingen geven deze woorden op een soortgelijke wijze weer als de Statenvertaling, die luidt: „In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.” Zulke vertalingen brengen ten onrechte de gedachte over dat Jehovah’s zegen automatisch zal komen, terwijl de hier gebruikte Hebreeuwse werkwoordsvorm te kennen geeft dat de mensen uit de natiën ’zichzelf moeten zegenen’. Zij moeten de moeite nemen aan Jehovah’s vereisten te voldoen ten einde door middel van geloof in het Messiaanse Zaad, Jezus Christus, Gods zegeningen te ontvangen.
Dit heeft voor ons in deze tijd grote betekenis. De leden van de „grote schare” moeten positieve stappen doen om leven te verwerven. Door actief geloof te oefenen in Jezus Christus, ’wassen zij hun lange gewaden in het bloed van het Lam’. — Openbaring 7:14.
De indeling van de Tien Geboden
De voetnoten van de Nieuwe-Wereldvertaling verschaffen nuttige informatie over de vraag waarom er verschillen tussen deze en enkele andere vertalingen bestaan en waarom de weergaven in eerstgenoemde vertaling betrouwbaar zijn. Wat is bijvoorbeeld de juiste manier om de tekst van de Tien Geboden in te delen? Deze geboden staan in de bijbel in Exodus 20:1-17. In de Studiebijbel is elk afzonderlijk gebod als een afzonderlijke paragraaf afgedrukt. Zo omvat het eerste gebod de verzen 2 en 3. Het tweede beslaat de verzen 4-6, het derde staat in vers 7, enzovoort. Niet allen zullen het met deze indeling van de geboden eens zijn. Hoe weten wij dan dat ze juist is?
Een voetnoot bij Exodus 20:17 geeft de volgende verklaring: „Deze indeling van de Tien Geboden, vs. 2-17, is de natuurlijke indeling. Ze stemt overeen met die van de joodse geschiedschrijver Josephus uit de 1ste eeuw G.T. . . . die vs. 3 [opvatte] als het eerste gebod, vs. 4-6 als het tweede gebod en vs. 17, waarin alle hebzucht wordt verboden, als het tiende gebod. Anderen, onder wie Augustinus, beschouwen vs. 3-6 als één gebod maar verdelen vs. 17 in twee geboden, het negende inzake het begeren van het huis van de naaste en het tiende inzake het begeren van zijn levende bezittingen. . . . Augustinus’ indeling is door het rooms-katholieke religieuze stelsel overgenomen.” De Nieuwe-Wereldvertaling volgt echter de „natuurlijke indeling” van Exodus hoofdstuk 20, zoals hierboven is omschreven. Aldus krijgt het verbod op het maken van en het neerbuigen voor beelden als het tweede gebod gepaste nadruk.
Toegevoegde gedeelten uit de Septuaginta
Bij het vervaardigen van de Nieuwe-Wereldvertaling zijn uitgaven van de Griekse Septuaginta, de Syrische Pesjitta, de Latijnse Vulgaat en verschillende andere oude handschriften aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Beschouw bijvoorbeeld Habakuk 2:4 eens. De tweede helft van dit vers luidt in de hoofdtekst: „Maar wat de rechtvaardige betreft, door zijn getrouwheid zal hij blijven leven.” Dit komt overeen met wat in de overgeleverde Hebreeuwse tekst staat. De voetnoot bij deze bijbeltekst geeft echter te kennen dat de Griekse Septuaginta-vertaling aanvullend materiaal bevat dat niet in de Hebreeuwse tekst voorkomt: „Indien iemand terugdeinst, heeft mijn ziel . . . geen behagen in hem.” Dit is van belang wanneer wij opmerken dat de apostel Paulus in zijn brief aan de Hebreeën de volgende aanhaling uit Habakuk 2:4 deed: „’Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven’ en ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’” (Hebreeën 10:38). Paulus’ aanhaling bevatte derhalve de aanvullende woorden die in de Septuaginta-vertaling staan.
Dit herinnert ons aan het feit dat Paulus en andere schrijvers van de geïnspireerde christelijke Griekse Geschriften vaak de Septuaginta-vertaling gebruikten wanneer zij aanhalingen uit oudere geïnspireerde geschriften deden. Aangezien deze vertaling op sommige plaatsen van de overgeleverde Hebreeuwse tekst afwijkt, bevatten hun aanhalingen soms materiaal dat niet in de Hebreeuwse tekst staat (zoals in het bovengenoemde voorbeeld). Door dit aanvullende materiaal te gebruiken, hebben de christelijke bijbelschrijvers het tot een deel van het geïnspireerde verslag gemaakt, en in zulke gevallen zijn de voetnoten in de Studiebijbel van onschatbare waarde om de bronnen van de aanhalingen te identificeren.
De bovengenoemde voorbeelden zijn slechts een greep uit de duizenden voetnoten die in de nieuwe Studiebijbel in het gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften staan. Al deze verwijzingen dragen tot de nauwkeurigheid en duidelijkheid van de Nieuwe-Wereldvertaling bij en vergroten haar waarde als middel voor het bevorderen van bijbels onderricht. In de volgende uitgave van De Wachttoren zal interessant voetnotenmateriaal worden besproken dat in de nieuwe Studiebijbel bij teksten uit de christelijke Griekse Geschriften wordt aangetroffen. Er blijkt werkelijk een hedendaags beheer van Gods heilige Woord te zijn.
-
-
„Een klinkend stuk koper of een schallende cimbaal”De Wachttoren 1988 | 1 november
-
-
„Een klinkend stuk koper of een schallende cimbaal”
Wie wil alleen maar een hoop lawaai voortbrengen? „Heb [ik] geen liefde,” zo zegt de apostel Paulus, „dan ben ik een klinkend stuk koper of een schallende cimbaal geworden” (1 Korinthiërs 13:1). Paulus had zojuist beklemtoond dat het noodzakelijk was de speciale, door Gods geest ontvangen gaven ten behoeve van de gehele christelijke gemeente aan te wenden. Als een christen geen liefde had, konden trots en arrogantie hem niets meer doen zijn dan een luid en vals klinkende, oorverdovende hoop lawaai, waardoor anderen eerder afgeschrokken dan aangetrokken zouden worden. — Zie 1 Korinthiërs 12:4-9, 19-26.
Wij kunnen gemakkelijk de gedachte begrijpen van een vlakbij ons schallende cimbaal, maar hoe staat het met Paulus’ andere illustratie, „een klinkend stuk koper”? (Grieks: chalʹkos eʹchon) Sommigen hebben dit vertolkt met „een dreunende gong” (Het Levende Woord) en „een galmende gong” (Groot Nieuws Bijbel). William Harris wijst er in de Biblical Archaeology Review op dat eʹchon van hetzelfde grondwoord afstamt als het Engelse (en Nederlandse) woord „echo” en dus de gedachte vertolkt van weergalmen of weerklinken. Hij zegt echter ook: „Het zelfstandig naamwoord chalkos wordt gebruikt ter beschrijving van een grote verscheidenheid van voorwerpen — wapenrusting, messen, kookpotten, spiegels, geld en zelfs schrijftabletten — die werden gegoten uit brons, een metaallegering van koper en tin. Maar er is geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat het woord werd gebruikt voor een muziekinstrument.” Wat is zijn idee derhalve?
Hij verwijst naar een boek door Vitruvius, een architect die in de eerste eeuw v.G.T. leefde. Vitruvius schreef over het probleem van goede stemoverdracht in theaters die waren gebouwd van materiaal zoals marmer, en zei dat er gebruik werd gemaakt van speciale resonantie veroorzakende middelen die e·cheiʹa werden genoemd. Dit waren uit brons vervaardigde resonerende vazen die achter in een amfitheater werden opgesteld om ertoe bij te dragen dat het geluid werd versterkt en goed overgedragen werd. Sommige ervan waren ongeveer honderd jaar voordat Paulus zijn brief aan de gemeente in Korinthe schreef, uit een geplunderd theater in Korinthe naar Rome overgebracht.
Plato, zo wordt ons verteld, sprak over een bronzen vaas die net als sommige leeghoofdige sprekers, alsmaar bleef naklinken. Dit stemt overeen met het spreekwoord dat ’holle vaten het hardst klinken’. Paulus kan iets soortgelijks in gedachten gehad hebben toen hij sprak over degenen die veel ophef maakten van hun speciale gaven maar de allerbelangrijkste gave — liefde — misten. Zij klonken luid maar hadden geen werkelijke inhoud. Zij waren als een instrument dat een hard, onwelluidend lawaai in plaats van een aantrekkelijke, welluidende klank voortbracht. Hoe staat het met u? Worden uw daden en spraak door liefde gemotiveerd of bent u als „een klinkend stuk koper of een schallende cimbaal”?
-