-
De geur verspreiden van de kennis van GodDe Wachttoren 1990 | 15 juli
-
-
De geur verspreiden van de kennis van God
„God zij gedankt, die ons altijd in een triomftocht meevoert in gezelschap van de Christus en de geur van de kennis van hem door bemiddeling van ons in elke plaats waarneembaar maakt!” — 2 KORINTHIËRS 2:14.
1. Over welke geur hebben wij het hier, en hoe moet het voorrecht deze geur te verspreiden worden bezien?
SNUF, snuf! Mmm! Ruikt u de zoete geur? Wij doelen hier niet op de geur van bloesems, maar in plaats daarvan op een figuurlijke geur die uitgaat van de uitgelezenste geschriften op aarde. Deze geschriften hebben niet hun oorsprong gevonden bij louter mensen, maar vormen het figuurlijke boeket dat is geïnspireerd door Degene die ook de geurige bloemen heeft geschapen die de aarde sieren. Het voorrecht deze geur van de kennis van God te verspreiden, is bijzonder kostbaar. Ja, het is een dienst die uitermate waardevol is — niet iets wat iedereen ten deel valt, niet iets waar de mensheid in het algemeen een aandeel aan heeft.
2. Wanneer begonnen de discipelen van Christus een figuurlijke geur te verspreiden, en met welk resultaat?
2 Deze kostbare schat werd de discipelen van Christus toebedeeld toen zij op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 van onze gewone tijdrekening werden ingeleid in een actieve dienst voor Jehovah God. Vervuld met heilige geest begonnen zij een figuurlijke geur te verspreiden toen zij een uiteenzetting gaven van „de grote daden van God” (Handelingen 2:1-4, 11). Via hen zou de geur van de kennis van God naar anderen gaan, niet alleen naar natuurlijke besneden joden maar ook naar onbesneden natiën, stammen, volken en talen (Handelingen 10:34, 35). De ware discipelen bezagen deze dienst als waardevoller dan alle materiële rijkdom die mensen zich konden vergaren.
3. Tot in welke mate wordt het werk dat erin bestaat de geur van de kennis van God te verspreiden verricht, en welke vraag moeten wij onszelf stellen?
3 In deze tijd wordt het grootse werk dat erin bestaat de geur van de kennis van God te verspreiden, over de hele aarde verricht — op grotere schaal dan ooit tevoren in de menselijke geschiedenis. Het houdt in de hele mensheid getuigenis te geven omtrent het thans opgerichte koninkrijk van God onder zijn aangestelde Koning, Jezus Christus (Mattheüs 6:10; Handelingen 1:8). Beziet u de dienst van het verkondigen van de Koning en zijn koninkrijk als van onschatbare waarde? Jezus Christus, die aan de spits stond van de prediking van het goede nieuws van dat koninkrijk, had er die waardering voor en gaf daarmee het voorbeeld. — Mattheüs 4:17; 6:19-21.
De route van de triomftocht geurig maken
4. Hoe leidt God zijn dienstknechten op aarde thans volgens 2 Korinthiërs 2:14, en op welk oud gebruik zinspelen Paulus’ woorden?
4 Waarom is het dienen van God iets om kostbaar te achten? Eén reden is dat degenen die Jehovah dienen, nu reeds het opmerkelijke voorrecht hebben door God in een grootse triomftocht geleid te worden. Volgens de New International Version luidt 2 Korinthiërs 2:14: „God zij gedankt, die ons altijd in een triomftocht meevoert in Christus en door bemiddeling van ons overal de geur verspreidt van de kennis van hem [„ervoor zorgt dat onze kennis van hem zich als een welriekende geur door de hele wereld verspreidt!”, Phillips].” Die woorden van de apostel Paulus lijken te zinspelen op een oud gebruik van het houden van zegetochten.a
5, 6. (a) Wat vond er plaats tijdens triomftochten in het oude Rome, en wat betekende de zoete geur voor diverse personen? (b) Welke geestelijke toepassing heeft de illustratie in 2 Korinthiërs 2:14-16?
5 In de tijd dat Rome een republiek was, was een van de hoogste vormen van eerbetoon die de senaat een zegevierende veldheer kon verlenen, hem toestemming te geven zijn overwinning te vieren met een kostbare triomftocht. De Romeinse processie bewoog zich dan langzaam over de Via Triomfalis en vervolgens de kronkelende weg omhoog naar de tempel van Jupiter op de Capitolijnse heuvel. De koningen, vorsten en veldheren die in de oorlog gevangen waren genomen, met hun kinderen en bedienden, werden, vaak ontkleed, in ketenen meegevoerd, tot hun vernedering en schande.
6 Als de processie dan door de stad Rome trok, wierp de bevolking bloemen voor de strijdwagen van de overwinnaar, terwijl de wierook die er werd gebrand, de hele route van een welriekende geur vervulde. Deze zoete geur betekende eer en een zekerder leven voor de zegevierende soldaten. Maar die geur betekende de dood voor de gevangenen die geen gratie hadden ontvangen en aan het einde van de tocht ter dood gebracht zouden worden. Dit werpt licht op Paulus’ geestelijke toepassing van de illustratie in 2 Korinthiërs 2:14-16. Het beeld stelt Paulus en medechristenen voor als toegewijde onderdanen van God, „in gezelschap van de Christus”, die allen meelopen in Gods zegevierende optocht en door Hem in een grootse triomftocht langs een heerlijk geurende route worden geleid.
Een levensgeur of een doodslucht
7, 8. (a) Hoe verspreiden Jehovah’s Getuigen de zoete geur van de kennis van God? (b) Hoe reageren degenen die gered worden op de figuurlijke geur die door de Getuigen wordt verspreid? (c) Hoe reageren degenen die vergaan?
7 Door overal de bijbelse waarheden omtrent Gods koninkrijk onder Christus te verbreiden, maken Jehovah’s Getuigen alom de zoete geur waarneembaar van de kennis van de goedgunstige God wiens waarheid hen heeft bevrijd van de valse religie. In een triomftocht gaan zij in Jehovah’s dienst voorwaarts. Hun offeranden van dienst als Getuigen van hem en zijn Koning zijn als aangenaam reukwerk voor Jehovah. Wij kunnen dan ook begrijpen wat de apostel bedoelde toen hij zei: „Voor God zijn wij een welriekende geur van Christus onder hen die gered worden en onder hen die vergaan; voor de laatsten een geur uitgaande van dood tot dood, voor de eersten een geur uitgaande van leven tot leven [„een levensgeur die leven brengt”, The New English Bible; „de verfrissende geur van het leven zelf”, Phillips].” — 2 Korinthiërs 2:15, 16.
8 Eerlijke mensen die een zachtaardige geestesgesteldheid bezitten, nemen waar hoe zoet de geur van de kennis van Jehovah is zoals die door zijn Getuigen wordt verspreid. Voor zulke mensen heeft het getuigeniswerk de geur van gezondheid en leven, van levende, levengevende waarheid. Zij brengen Jehovah en zijn Koning, bij wiens triomftocht zij zich aansluiten, dank en roepen luidkeels uit: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam” (Openbaring 7:10). Zij ademen de atmosfeer van Koninkrijkswaarheid in, die een verfrissende levensgeur is die tot leven leidt. Maar Satan en zijn demonen hebben het reukvermogen van degenen die de valse religie aanhangen bedorven, zodat zij hun neus dichtknijpen en de waarheid hooghartig afwijzen. Voor „hen die vergaan” wordt door de waarheid en de getrouwe bekendmakers ervan een doodsgeur verspreid die tot de dood leidt. Of zoals de New International Version het uitdrukt: „Voor hem zijn wij een doodslucht.” Phillips’ vertaling geeft het als volgt weer: „Voor de laatsten lijkt het een dodelijke geur van de ondergang.”
9. Welke vraag stelt Paulus nu, hoe zou u die beantwoorden, en waarom?
9 „En wie is voldoende bekwaam voor deze dingen?”, vraagt de apostel vervolgens (2 Korinthiërs 2:16). Dat wil zeggen: „En wie zou bekwaam kunnen zijn voor een dergelijk werk?” (The Jerusalem Bible) „En wie is voor zulk een dienst geschikt?” (Weymouth) Het schriftuurlijke antwoord is: Jehovah’s Getuigen! Waarom? Omdat alleen opgedragen personen die eerlijk en oprecht zijn, die geen zelfzuchtig gewin nastreven en die duidelijk en zonder ten aanzien van de valse religie te schipperen de waarheid spreken, de bekwaamheid bezitten om dit werk, dat bestaat in het verspreiden van de geur van de kennis van God, te verrichten. — Kolossenzen 1:3-6, 13; 2 Timotheüs 2:15.
10. Waarom zijn de geestelijken niet bekwaam voor het werk dat bestaat in het verspreiden van de geur van de kennis van God?
10 De geestelijken van de christenheid, die graag goed aangeschreven staan bij deze wereld, zijn niet bekwaam en geschikt voor deze onzelfzuchtige dienst. Waarom niet? Omdat zij niet voldoen aan het vereiste dat door de volgende woorden van Paulus te kennen wordt gegeven: „Wij zijn geen venters van het woord van God zoals vele mensen, maar als uit oprechtheid, ja, als door God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij” (2 Korinthiërs 2:17). Of zoals de New International Version het uitdrukt: „In tegenstelling tot zo velen venten wij niet uit winstbejag met het woord van God. Integendeel, in Christus spreken wij voor het aangezicht van God met oprechtheid, als mensen die door God gezonden zijn.”
11, 12. (a) Waarom zijn de Getuigen geen „venters van het woord van God”, hoewel zij bijdragen aanvaarden? (b) Wat bieden Jehovah’s Getuigen aan, in tegenstelling tot de vervalste versie van het christendom die door velen wordt gekocht?
11 Jehovah’s Getuigen zijn door God gezonden, en zij verrichten hun getuigeniswerk onder het oog van God. Hoewel zij geïnteresseerde personen voorzien van waardevolle boeken en andere publikaties die Gods Woord verklaren en vrijwillige bijdragen aanvaarden voor het wereldomvattende Koninkrijkspredikingswerk, kan dat niet onder venten of het vervalsen van het Woord van God gerangschikt worden. In feite zijn zulke bijdragen alleen maar een hulp om de kennis van God aan weer anderen te kunnen verspreiden.
12 Velen in deze tijd hebben bewust of onbewust een vervalste versie van het christendom gekocht, omdat ze past bij hun zelfzuchtige verlangens en hen niet in hun levensstijl belemmert. Zij geloven dat God hen aanvaardt op grond van hun bewering dat zij in hun hart liefde voor hem hebben. Maar wanneer wordt aangetoond dat hun geloofsopvattingen en gedrag in strijd zijn met Gods Woord, verdraaien zij de Schrift teneinde persoonlijke meningen boven het juiste bijbelse begrip te stellen (Mattheüs 15:8, 9; 2 Petrus 3:16). Jehovah’s Getuigen bieden echter de zuivere, onvervalste waarheid uit de bijbel aan en brengen aldus een zoete geur voort die voor God en voor zijn ware aanbidders aanvaardbaar is. Daardoor verdrijven zij alle religieuze overleveringen en belemmeringen die iemand verhinderen de ware kennis van God te verkrijgen.
13. Wie, behalve de gezalfde christenen, bevinden zich in Gods triomftocht, en wat doen zij overal waarheen zij gaan?
13 Zich in Gods triomftocht bevinden in gezelschap van de Christus is waarlijk een onvergelijkelijk voorrecht waarin niet alleen de gezalfde christenen zich verheugen, maar waarin ook de „grote schare” „andere schapen” zich nu reeds verheugt, want de zegepraal van het Koninkrijk is nabij (Openbaring 7:4, 9; Johannes 10:16). Terwijl wij nog verdere overwinningen van onze zegevierende Koning verwachten, verspreiden wij overal waarheen wij gaan de levengevende kennis van God als een welriekende geur, of als kostbaar reukwerk, aan degenen wier hart vurig naar waarheid en rechtvaardigheid verlangt. Wat een voorrecht voor degenen die bekwaam zijn voor dit opmerkelijke werk! — Johannes 17:3; Kolossenzen 3:16, 17.
Gemachtigd om een welriekende geur te verspreiden
14. Waarom hebben degenen die de geur van de kennis van God verspreiden, geen machtigingscertificaat van mensen nodig?
14 Maar hebben degenen die de geur van de kennis van God en zijn koninkrijk verspreiden, een diploma of een machtigingscertificaat van mensen nodig? Nee! Wij zijn reeds gemachtigd, of aangesteld, als Getuigen voor de Allerhoogste van het universum. Wij kunnen dus zonder enige aarzeling in het veld uittrekken en de geur van het goede nieuws van Gods koninkrijk verspreiden. Houd in gedachte dat Jehovah ons leidt. Jezus verrichtte zijn bediening in weerwil van de ’tegenspraak van zondaars’ (Hebreeën 12:3). Toch blijft Jezus’ bericht van activiteit in het veld, zoals wij dit in de bijbel aantreffen, als waarachtig geboekstaafd, en zijn werk in het veld is een aanbeveling voor hem en pleit voor het feit dat hij een ware dienaar van Jehovah God is.
15. Hoe toonde de apostel Paulus aan dat ware christenen geen „aanbevelingsbrieven” nodig hebben?
15 De apostel Paulus bood een soortgelijke uitdagende situatie in zijn tijd het hoofd door het volgende argument aan te voeren: „Beginnen wij ons weer aan te bevelen? Of hebben wij misschien, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven voor u of van u nodig? Gijzelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen. Want het is duidelijk dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als bedienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten.” — 2 Korinthiërs 3:1-3.
16. Wat voor brief presenteren Jehovah’s Getuigen als getuigschrift dat zij hun bediening van God hebben ontvangen?
16 Wereldlijke autoriteiten erkennen onze machtiging als Jehovah’s Getuigen niet. Maar laat ons werk dat bestaat in het verspreiden van de geur van de kennis van Jehovah, voor zichzelf spreken! Dit werk kan niet uitgewist worden, hoewel sommige mensen weigeren dit getuigschrift van onze bediening te lezen. Geestelijken presenteren hun akten van bevoegdheid die zij van klerikale gezagdragers hebben ontvangen. Zulke documenten zijn echter slechts vodjes papier, het woord van mensen. Jehovah’s Getuigen beroepen zich niet alleen op Gods Woord, maar zijzelf zijn levende getuigschriften. De leden van de grote schare andere schapen, die door het goede nieuws van het Koninkrijk zijn bereikt, zijn ook aan de rechterzijde van Jehovah’s Koning bijeengebracht (Mattheüs 25:33, 34). Al dezen vormen onze aanbevelingsbrief, een brief die wij als Jehovah’s Getuigen, waar wij ons ook bevinden, op ons hart en in onze geest dragen en die wij vol vertrouwen kunnen tonen. Zij die een standpunt innemen voor Gods universele soevereiniteit en er een aandeel aan hebben God in gezelschap van Jehovah’s Getuigen te dienen, vormen zelf een aanbevelingsdocument dat door alle mensen wel gelezen móet worden en bij hen bekend móet zijn.
17. Hoe is onze „brief van Christus” geschreven, en waarom zegt Paulus dat die op harten is geschreven?
17 Natuurlijk maakt het de aanhangers van de valse religie woedend en jaloers wanneer zij die brief lezen. Niettemin vormt de zich steeds uitbreidende grote schare andere schapen een aanbevelingsbrief van Jezus Christus, de Voortreffelijke Herder, die alle getuigen van Jehovah in zijn vreedzame bijeenvergaderingswerk gebruikt. Wij zijn de pen, of het menselijke werktuig, dat hij gebruikt om deze brief te schrijven. De brief is niet met inkt — een uitwisbare substantie — geschreven, maar met en door de werkzame kracht of geest van God, die in ons werkzaam is. Het is niet zoals in het geval van Mozes, toen de wet van de Tien Geboden met de vinger van God op twee stenen tafelen werd geschreven. Onze brief is geschreven op de vleselijke tafelen van menselijke harten, aangezien onze geestelijke bediening in de ontvangers van het welriekende goede nieuws een verandering van geest en hart teweegbrengt.
18. Welk resultaat maakt de ontvangers van het goede nieuws tot een aanbevelingsbrief?
18 Ons werk met Gods Woord heeft op de ontvangers van het goede nieuws een indruk achtergelaten en heeft opmerkelijke veranderingen in hen teweeggebracht. Hun besluit om God te dienen, is geen impulsief besluit gebleken dat zij hebben genomen op grond van een geestdriftige reactie die in hen is opgewekt door een emotionele evangelist. Hun besluit is veeleer een weerspiegeling van het feit dat zij een op de kristalheldere waarheden van de bijbel gebaseerde blijvende verandering in hun leven hebben aangebracht. Liefde voor de ware God, Jehovah, motiveert hen ’hun oude persoonlijkheid met haar bedrieglijke begeerten weg te doen en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen’, die „de vrucht van de geest” tentoonspreidt (Efeziërs 4:20-24; Galaten 5:22, 23). Het resultaat maakt hen derhalve tot een aanbevelingsbrief. Het spreekt een duidelijker taal dan welke met de hand geschreven brief dan ook die afkomstig is van ons of van een zichtbare organisatie die ons zou kunnen sturen.
19. Hoe beschrijft Paulus de kwalificaties van de „dienaren van een nieuw verbond”, en welke uitwerking heeft hun werk op de grote schare gehad?
19 In 2 Korinthiërs 3:4-6 vervolgt Paulus: „Dank zij de Christus nu hebben wij zulk een vertrouwen jegens God. Niet dat wij uit onszelf voldoende bekwaam zijn om iets als uit onszelf komend te kunnen beschouwen, maar dat wij voldoende bekwaam zijn, komt van God, die ons werkelijk voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn.” Hoewel alleen degenen die tot het gezalfde overblijfsel behoren „dienaren van een nieuw verbond” zijn, heeft hun werk een uitwerking gehad op de grote schare andere schapen, en het zal alsnog een uitwerking hebben op tallozen van zulke andere schapen die nog bijeenvergaderd moeten worden. Dit is het vertrouwen dat alle getuigen van Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus ten aanzien van Jehovah God hebben. Het overblijfsel moedigt de grote schare andere schapen er dankbaar toe aan van ganser harte deel te nemen aan de door Jezus Christus in Mattheüs 24:14 en Mattheüs 28:19, 20 voorzegde bediening van ’het schrijven van brieven’.
20. (a) Wat blijkt uit het bericht in het Jaarboek met betrekking tot degenen die de geur van de kennis van God verspreiden? (b) Wat kunnen wij allen zeggen over onze bekwaamheden voor de bediening van het schrijven van brieven?
20 Dat hebben zij ook gedaan, zoals blijkt uit het bericht in het Jaarboek 1990, dat laat zien dat Jehovah’s Getuigen de geur van de kennis van God in 212 landen verspreiden. Hun aantal beloopt meer dan 3.787.000 actieve verkondigers, en alleen al vorig jaar besteedden zij ongeveer 835.000.000 uur aan de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk. Op het vorig jaar gehouden Avondmaal des Heren waren 9.479.064 aanwezigen. Zowel het gezalfde overblijfsel als de leden van de grote schare andere schapen kunnen zeggen: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt van God.” Of zoals The Jerusalem Bible het verwoordt: „Al onze bekwaamheden komen van God.”
21. Waarmee moeten wij allen bezig zijn, en waarom?
21 Verspreid daarom in elke plaats de zoete, levengevende geur van Gods kennis! Vervul de atmosfeer van uw gemeentegebied met de geur van de kennis van Jehovah. Dan zal hij als zegevierende theocratische Veldheer u in zijn triomftocht meevoeren terwijl al zijn Getuigen voorwaarts gaan in deze hedendaagse bediening van heerlijkheid!
[Voetnoten]
a Zie voor meer details Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 1128, 1129, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke illustratie gebruikt Paulus in 2 Korinthiërs 2:14-16?
◻ Welke uitwerking heeft het verspreiden van de geur van de kennis van God op anderen?
◻ Wie alleen zijn bekwaam voor dit werk, en waarom?
◻ Waarom hebben de menselijke verspreiders van de geur geen met de hand geschreven aanbevelingsbrieven voor hun werk nodig?
-
-
Onze schat, een hedendaagse bediening van heerlijkheidDe Wachttoren 1990 | 15 juli
-
-
Onze schat, een hedendaagse bediening van heerlijkheid
„Wij hebben deze schat . . . in aarden vaten, opdat de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat, van God zou zijn en niet uit onszelf.” — 2 KORINTHIËRS 4:7.
1. (a) Welke glorierijke schat kunnen wij bezitten, en waarom? (b) Hoe beschrijft de bijbel de wijze waarop de Mozaïsche wet werd overgebracht?
DE BEDIENING van het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk” gedurende het besluit van het samenstel van dingen is inderdaad een schat, een zeer waardevol bezit. Omdat Jehovah een God van heerlijkheid is, is de dienst voor God een bediening van heerlijkheid, dus bijzonder kostbaar (Mattheüs 24:14; 2 Korinthiërs 3:18–4:1). Over de wijze waarop de Mozaïsche wet met heerlijkheid werd overgebracht, staat in Exodus 34:29, 30: „Nu geschiedde het toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde, dat de twee tafelen der Getuigenis in de hand van Mozes waren toen hij van de berg afdaalde, en Mozes wist niet dat de huid van zijn aangezicht stralen uitzond, omdat hij met [Jehovah] gesproken had. Toen nu Aäron en alle zonen van Israël Mozes zagen, wel, zie! de huid van zijn aangezicht zond stralen uit en zij werden bevreesd hem te naderen.”
2. Wat werd door de bediening van de Mozaïsche wet afgeschaduwd, en waarom is de latere bediening heerlijker?
2 34 Vers 32 tot en met 34 voegt hieraan toe: „Daarna naderden alle zonen van Israël tot hem en hij gebood hun vervolgens alles wat Jehovah op de berg Sinaï met hem besproken had. Wanneer Mozes dan zijn toespraak tot hen beëindigd had, placht hij een sluier over
-