-
Jehovah’s Jubeljaar — Een tijd van verheuging voor onsDe Wachttoren 1987 | 1 januari
-
-
Jehovah’s Jubeljaar — Een tijd van verheuging voor ons
„En gij moet het vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn bewoners. Het zal een jubeljaar voor u worden . . . Het dient iets heiligs voor u te worden . . . Dan zult gij stellig in zekerheid wonen in het land.” — LEVITICUS 25:10-12, 18.
1. Welke inscriptie staat op de Vrijheidsklok en waaraan zijn de woorden ontleend?
WAAR u ook woont, u hebt vermoedelijk wel gehoord van de beroemde Vrijheidsklok, die zich in Philadelphia (Pennsylvania, VS) bevindt. De World Book Encyclopedia zegt dat deze klok „op 8 juli 1776 samen met andere kerkklokken werd geluid om aan te kondigen dat de Onafhankelijkheidsverklaring was aangenomen. De inscriptie op de klok: ’Roept vrijheid uit in geheel het land en voor al zijn bewoners’, is aan de bijbel ontleend (Leviticus 25:10).”
2. Hoe denkt u over het vooruitzicht op vrijheid, maar wat zouden de problemen kunnen zijn die zich in verband daarmee voordoen?
2 Vrijheid blijkt nog altijd heel aanlokkelijk te zijn, is het niet? Vermoedelijk zou u zeer verheugd zijn bij het vooruitzicht op echte vrijheid — een toestand waarin men bevrijd is van verkeerde denkbeelden, van politieke druk of onderdrukking, van de verzwakkende uitwerking van ouderdom en ziekte, met als eindresultaat de dood. Zo ja, dan is er goede reden om u te verheugen en zal er binnenkort nog meer reden toe zijn. ’Hoe is dat nu mogelijk?’ vraagt u misschien, omdat tot nu toe nog geen enkele regering volledige vrijheid heeft gebracht en noch geleerden noch artsen het verouderingsproces, ziekte en uiteindelijk de dood kunnen voorkomen. Maar wij herhalen: er is een basis om u over ware vrijheid te verheugen. Om te begrijpen hoe dat zit, is het goed belangrijke achtergrondinformatie te beschouwen die zowel nu als in de toekomst van invloed op u kan zijn.
3. Wat was het Jubeljaar, en wat gebeurde er in dat jaar?
3 De bovenaangehaalde passage gebruikt het woord „jubeljaar”. Het Jubeljaar was een periode van een jaar die voor het land Israël als een sabbat gold. Het volgde op een reeks van zeven agrarische sabbatjaren over een periode van in totaal 49 jaar. Het 50ste jaar, het Jubeljaar, vormde het hoogtepunt van deze reeks sabbatvieringen voor het land dat Jehovah aan zijn volk had gegeven ter vervulling van de belofte die hij aan hun voorvader Abraham, „Jehovah’s vriend”, had gedaan (Jakobus 2:23; Jesaja 41:8). Ter gelegenheid van het Jubeljaar werd in heel het land vrijheid uitgeroepen. Dit betekende dat alle Israëlieten die zichzelf wegens schulden in slavernij hadden verkocht, in vrijheid gesteld moesten worden. Een ander kenmerk van het Jubeljaar was dat al het erfelijke grondbezit dat was verkocht (meestal wegens financiële tegenslagen), teruggegeven werd. — Leviticus 25:1-54.
4. Wanneer werd het Jubeljaar afgekondigd, en hoe?
4 Met die achtergrond kunt u wel begrijpen waarom het Jubeljaar een feestjaar van vrijheid was. Het werd afgekondigd door op de Verzoendag een horen te laten schallen.a Zoals Mozes in Leviticus 25:9, 10 schreef: „In de zevende maand, op de tiende van de maand, moet gij de luid schallende horen laten weerklinken; op de verzoendag dient gijlieden in heel uw land de horen te laten weerklinken. En gij moet het vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn bewoners. Het zal een jubeljaar voor u worden, en een ieder van u moet tot zijn bezitting terugkeren en een ieder van u dient naar zijn familie terug te keren.” In 1473 v.G.T. staken de Israëlieten onder leiding van Jozua de rivier de Jordaan over en gingen het Beloofde Land binnen, waar zij het Jubeljaar moesten vieren.
Een aanvankelijke vrijheid uitgeroepen
5. Welke aspecten van bevrijding en van het Jubeljaar zullen wij beschouwen?
5 Het voorafgaande lijkt misschien oude historie die voor ons leven van weinig betekenis is, vooral als wij niet van joodse afkomst zijn. Jezus Christus gaf ons echter een deugdelijke reden om een groter Jubeljaar te verwachten. Dit vormt de basis voor onze vreugde over vrijheid of bevrijding. Om te beseffen waarom, moeten wij begrijpen hoe Jezus in de eerste eeuw op twee manieren in bevrijding heeft voorzien. Vervolgens zullen wij beschouwen hoe die twee manieren overeenkomen met twee bevrijdingen in ons eigen leven, maar bevrijdingen op een veel grotere schaal, die ons bovendien een veel grotere reden tot verheuging verschaffen.
6, 7. (a) Welke wonderbaarlijke ontwikkelingen werden in Jesaja 61:1-7 voorzegd? (b) Hoe gaf Jezus te kennen dat Jesaja’s profetie in vervulling ging?
6 In Jesaja 61:1-7 werd, hoewel er niet rechtstreeks gesproken werd over het oude Jubeljaar, profetisch gezinspeeld op een toekomstige soort van bevrijding: „De geest van de Soevereine Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid uit te roepen tot de gevangengenomenen en het wijde openen van de ogen zelfs tot de gevangenen; om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God; om alle treurenden te troosten . . . Verheuging tot onbepaalde tijd zal hun geworden.” Maar hoe en wanneer zou die profetie in vervulling gaan?
7 Na de viering van het Pascha in 30 G.T. ging Jezus Christus op de sabbatdag een synagoge binnen. Daar las hij een gedeelte uit de profetie van Jesaja voor en bracht het op zichzelf van toepassing. Lukas 4:16-21 luidt ten dele: „Hij opende de boekrol en vond de plaats waar geschreven stond: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken’ . . . Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftplaats die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’”
8. (a) In welke aanvankelijke bevrijding voorzag Jezus? (b) Hoe wordt dit in Johannes 9:1-34 geïllustreerd?
8 Het goede nieuws dat Jezus bekendmaakte, voorzag in geestelijke bevrijding voor joden die het aanvaardden. Doordat hun de ogen werden geopend voor de werkelijke betekenis van ware aanbidding en de vereisten die erbij betrokken waren, werden zij van veel misvattingen bevrijd (Matthéüs 5:21-48). Deze vrijheid was van grotere waarde dan de fysieke genezingen die Jezus verrichtte. Vandaar dat, hoewel Jezus de ogen van een blindgeboren man opende, deze man meer goede dingen van blijvende waarde ten deel vielen doordat hij Jezus erkende als een profeet van God. De nieuwe vrijheid van die man stak scherp af tegen de toestand waarin religieuze leiders verkeerden die de slaaf waren van hun overleveringen en onjuiste geloofsovertuigingen (Johannes 9:1-34; Deuteronomium 18:18; Matthéüs 15:1-20). Toch was dit nog maar een aanvankelijke of eerste bevrijding. Nog in de eerste eeuw zou Jezus een ander soort van bevrijding helpen bewerkstelligen, die een parallel vond in het Jubeljaar van het oude Israël. Waarom is dit een redelijke gevolgtrekking?
9. Welke vorm van slavernij bleef zelfs voor degenen bestaan die geestelijk bevrijd waren?
9 Jezus zei tot de voorheen blinde man: „Tot dit oordeel ben ik in deze wereld gekomen: dat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind zouden worden.” Toen zei hij tot de Farizeeën: „Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben. Maar nu zegt gij: ’Wij zien.’ Uw zonde blijft” (Johannes 9:35-41). Ja, zonde die de dood tot gevolg had, was nog steeds een groot probleem, net als nu (Romeinen 5:12). De joden, met inbegrip van de apostelen, die profijt trokken van de aanvankelijke bevrijding, de geestelijke bevrijding waarin Jezus voorzag, bleven onvolmaakte mensen. Zij bleven slaven van de zonde en de daaruit voortvloeiende dood. Zou Jezus daarin verandering kunnen brengen? Zou hij het ook doen? En zo ja, wanneer?
10. In welke vrijheid beloofde Jezus verder nog te zullen voorzien?
10 Eerder had Jezus gezegd: „Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.” Joodse toehoorders antwoordden hem: „Wij zijn Abrahams nageslacht en wij zijn nooit iemands slaven geweest. Hoe kunt gij dan zeggen: ’Gij zult vrij worden’?” Jezus antwoordde: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Al wie zonde doet, is een slaaf van de zonde. Bovendien blijft de slaaf niet voor eeuwig in het huisgezin; de zoon blijft voor eeuwig” (Johannes 8:31-36). Het feit dat de joden vleselijke afstammelingen van Abraham waren, kon hen derhalve niet bevrijden uit de slavernij aan zonde. Jezus deed deze historische uitspraak betreffende vrijheid omdat hij de aandacht wilde vestigen op iets dat zou komen en dat groter zou zijn dan wat de Israëlieten ooit bij een Jubeljaar meemaakten.
Het christelijke Jubeljaar begint
11. Waarom richt de belangstelling die wij voor het christelijke Jubeljaar hebben zich speciaal op het jaar 33 G.T.?
11 De joden zagen niet in dat het in de Mozaïsche wet voorgeschreven Jubeljaar een afbeelding was van een groter Jubeljaar (Kolossenzen 2:17; Efeziërs 2:14, 15). Bij dit Jubeljaar voor christenen is „de waarheid” betrokken die mensen vrij kan maken — de waarheid waarin de Zoon, Jezus Christus, centraal staat (Johannes 1:17). Wanneer begon de viering van dit grotere Jubeljaar, dat zelfs bevrijding van de zonde en haar gevolgen teweeg kon brengen? In de lente van 33 G.T., op de dag van het pinksterfeest. Dit was tien dagen nadat Jezus naar de hemel was opgestegen om de waarde van zijn slachtoffer aan Jehovah God aan te bieden. — Hebreeën 9:24-28.
12, 13. Wat gebeurde er na Jezus’ dood waardoor zijn discipelen snel daarna een unieke ervaring beleefden?
12 Vóór Jezus was geen menselijk schepsel ooit uit de dood opgewekt tot eeuwig leven (Romeinen 6:9-11). Allen ontsliepen daarentegen en zouden blijven slapen tot de tijd aangebroken was dat de menselijke familie een opstanding zou ontvangen. Doordat Jezus Christus door middel van Gods kracht uit de doden werd opgewekt, werd hij, zoals de geïnspireerde Schrift het zegt, „de eersteling van hen die ontslapen zijn”. — 1 Korinthiërs 15:20.
13 Vijftig dagen na zijn opstanding werd het bewijs geleverd dat de uit de doden opgewekte Jezus Christus naar de hemel was opgestegen en in de tegenwoordigheid van Jehovah God was verschenen met de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer en die waarde ten behoeve van de mensheid had aangewend. Dit was op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. In gehoorzaamheid aan Jezus’ bevel waren ongeveer 120 discipelen in Jeruzalem bijeengekomen. Toen stortte Christus als een vervulling van Joël 2:28, 29 heilige geest uit op deze discipelen. Tongen als van vuur zweefden boven hun hoofd, en zij begonnen te spreken in talen die hun onbekend waren (Handelingen 2:16-21, 33). Dit was het bewijs dat de uit de doden opgewekte Jezus Christus naar de hemel was opgestegen en in de tegenwoordigheid van God was verschenen met de waarde van een volmaakt menselijk slachtoffer dat hij ten behoeve van de mensheid kon aanwenden.
14. (a) In welke situatie bevonden Christus’ discipelen zich met betrekking tot verbonden? (b) Welke unieke zegening hield het nieuwe verbond in?
14 Welke gevolgen had dit voor die discipelen? Om te beginnen werden zij vrijgemaakt van het Mozaïsche wetsverbond, dat God met de natie van het natuurlijke Israël had gesloten, maar dat hij nu had tenietgedaan door het aan Jezus’ martelpaal te nagelen (Kolossenzen 2:13, 14; Galaten 3:13). Dat verbond werd vervangen door een nieuw verbond, dat niet gesloten werd met de natie van het natuurlijke Israël, maar met de nieuwe „natie” van het geestelijke Israël (Hebreeën 8:6-13; Galaten 6:16). Dit nieuwe verbond, dat in Jeremia 31:31-34 was voorzegd, werd tot stand gebracht via een middelaar die groter was dan de profeet Mozes uit de oudheid. Uit belangstelling voor bevrijding dienen wij vooral één aspect van het nieuwe verbond op te merken. De apostel Paulus vestigde hierop de aandacht toen hij schreef: „’Dit is het verbond dat ik na die dagen ten aanzien van hen zal aangaan, . . . ik zal hun zonden en hun wetteloze daden geenszins meer gedenken.’ Welnu, waar deze vergeven zijn, daar is geen offergave voor zonde meer.” — Hebreeën 10:16-18.
15. Waarom kunnen wij zeggen dat op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. het christelijke Jubeljaar voor gezalfden begon? (Romeinen 6:6, 16-18)
15 Jezus wees op deze bevrijding van zonde toen hij zei: „Indien de Zoon u . . . vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn” (Johannes 8:36). Stel u voor — vrij van zonde te kunnen zijn op basis van Christus’ slachtoffer! Met ingang van de pinksterdag verklaarde God gelovigen rechtvaardig en nam hen vervolgens aan, adopteerde hen, als geestelijke zonen die het vooruitzicht hadden met Christus in de hemel te regeren. Paulus zet uiteen: „Want gij hebt geen geest van slavernij ontvangen, die wederom vrees veroorzaakt, maar gij hebt een geest van aanneming als zonen ontvangen . . . Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus” (Romeinen 8:15-17). Het was boven elke twijfel verheven dat het christelijke Jubeljaar voor gezalfde christenen was begonnen.
16. Welke zegeningen en vooruitzichten zouden degenen die het christelijke Jubeljaar vierden verder nog ten deel vallen?
16 Dus op die dag van het pinksterfeest in 33 G.T. kwam de nieuwe natie, het geestelijke Israël, tot bestaan. Ze bestond uit mensen wier zonden vergeven waren op basis van het offerandelijke bloed van Christus (Romeinen 5:1, 2; Efeziërs 1:7). Wie van ons zou kunnen ontkennen dat die eerste in het nieuwe verbond opgenomen leden van het geestelijke Israël een wonderbaarlijke bevrijding ondervonden doordat hun zonden werden vergeven? Zij werden door God gemaakt tot „’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat [zij] alom de voortreffelijkheden [zouden] bekendmaken’ van degene die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Zeker, hun vleselijke lichamen waren nog onvolmaakt en mettertijd zouden zij sterven. Maar nu God hen rechtvaardig had verklaard en hen als geestelijke zonen had aangenomen, was hun dood in het vlees slechts een „vrijmaking” waardoor zij konden worden opgewekt tot Christus’ „hemelse koninkrijk”. — 2 Timótheüs 4:6, 18.
17, 18. Waarom was de bevrijding die het christelijke Jubeljaar bracht waardevoller dan de aanvankelijke bevrijding die door Jezus werd uitgeroepen?
17 De aanvankelijke of eerste stap, die inhield dat gelovige joden van misvattingen en verkeerde praktijken werden bevrijd, was van grote waarde. Wij hebben echter gezien dat Jezus het niet bij die geestelijke bevrijding liet. Vanaf Pinksteren 33 G.T. bevrijdde hij gelovige mensen van „de wet van de zonde en de dood” (Romeinen 8:1, 2). Aldus begon het christelijke Jubeljaar voor gezalfde christenen. Dit was werkelijk een veel waardevollere bevrijding, want hiertoe behoorde het vooruitzicht op leven in de hemel als medeërfgenamen met Christus.
18 Tot dusver hebben wij twee aspecten van christelijke vrijheid in de eerste eeuw bezien, die ontegenzeglijk een bron van verheuging vormden. En de gelovigen in de eerste eeuw verheugden zich inderdaad (Handelingen 13:44-52; 16:34; 1 Korinthiërs 13:6; Filippenzen 4:4). Dat gold in het bijzonder met betrekking tot hun aandeel in het christelijke Jubeljaar, dat voor hen de weg opende om eeuwige zegeningen in de hemel te ontvangen. — 1 Petrus 1:3-6; 4:13, 14.
19. Welke vragen blijven er bestaan met betrekking tot christenen die niet door de geest zijn verwekt, en waaruit valt op te maken dat zij deel zullen hebben aan een door God verschafte bevrijding?
19 Waar passen echter de meeste hedendaagse ware christenen in het beeld, aangezien zij niet rechtvaardig verklaard zijn ten leven en niet met heilige geest gezalfd zijn? Er is schriftuurlijke reden om in het kader van het christelijke Jubeljaar een bevrijding op grote schaal ten behoeve van hen te verwachten. Denk eens aan datgene wat er in Handelingen 3:20, 21 staat: „Jezus, die weliswaar in de hemel zelf moet verblijven tot de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken.” (Vergelijk Handelingen 17:31.) In dezelfde trant schreef Johannes, een gezalfde apostel die zich reeds in de zegeningen van het christelijke Jubeljaar verheugde, omtrent Jezus Christus: „Hij is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Johannes 2:2). Betekent dit dat de vele loyale christenen in deze tijd die geen hemelse hoop hebben, zich in christelijke vrijheid kunnen verheugen? Is dat alleen maar iets voor de toekomst, of hebben wij nu al reden om ons te verheugen? Dat kunnen wij te weten komen door een onderzoek in te stellen naar de aspecten van christelijke bevrijding en van het Jubeljaar die een speciale betekenis hebben voor ware aanbidders in deze tijd.
-
-
Het christelijke Jubeljaar bereikt zijn hoogtepunt in het MillenniumDe Wachttoren 1987 | 1 januari
-
-
Het christelijke Jubeljaar bereikt zijn hoogtepunt in het Millennium
1. Wat hebben de joden in de republiek Israël niet getracht in ere te herstellen, en waarom niet?
ZELFS in de (in 1948 gestichte) republiek Israël hebben de vele joden die van oordeel zijn dat zij onder de Mozaïsche wet staan, de viering van het Jubeljaar niet in ere hersteld. En er zouden vele complicaties optreden indien zij het probeerden. Grote economische problemen zouden het gevolg zijn, want er zijn eigendomsrechten bij betrokken. De republiek Israël heeft niet al het land in bezit dat door de 12 stammen uit de oudheid werd bewoond. Ook is er geen tempel met een hogepriester uit de stam Levi, want de gegevens waaruit zou moeten blijken tot welke stam iemand behoort, zijn verloren gegaan.
2. Hoe zijn sommige christenen al begonnen met de viering van een Jubeljaar dat door het Jubeljaar van het oude Israël werd afgeschaduwd?
2 Maar in hoeverre is dat van invloed op onze positie met betrekking tot de zegeningen van een jubeljaarviering? Wij herinneren ons dat het oude Jubeljaar een feestjaar van vrijheid was — Israëlieten die zichzelf als slaaf hadden verkocht, werden vrijgelaten en hun erfelijke grondbezit werd teruggegeven (Leviticus 25:8-54). In het vorige artikel zagen wij dat deze regeling eindigde toen in 33 G.T. het Mozaïsche wetsverbond ophield te bestaan (Romeinen 7:4, 6; 10:4). Toen trad er een nieuw verbond in werking, op grond waarvan God de zonden van gelovigen kon vergeven, hen met heilige geest kon zalven en hen kon aannemen als zonen met een hemelse bestemming (Hebreeën 10:15-18). Degenen die aldus voordeel trekken van deze regeling in verband met het nieuwe verbond vormen echter slechts een „kleine kudde” van 144.000 personen „die van de aarde zijn gekocht”. Hoe kunnen derhalve de miljoenen andere loyale christenen de door het Jubeljaar afgeschaduwde bevrijding deelachtig worden? — Lukas 12:32; Openbaring 14:1-4.
Een slachtoffer voor allen!
3. Hoe doeltreffend is Jezus’ slachtoffer en hoe lang blijven de voordelen ervan bestaan?
3 In voorchristelijke tijden duurden de voordelen van de jaarlijkse Verzoendag slechts één jaar. De voordelen van het loskoopoffer van de Heer Jezus Christus zijn van blijvende duur, ja, eeuwigdurend. Daarom hoeft de tegenbeeldige Hogepriester, Jezus, niet nogmaals mens te worden, als slachtoffer te sterven en vervolgens naar de hemel terug te keren ten einde elk jaar opnieuw de waarde van dat slachtoffer aan te bieden in het Allerheiligste van Jehovah God. Zoals de Schrift verklaart: „Christus, nu hij uit de doden is opgewekt, [sterft] niet meer . . .; de dood is geen meester meer over hem.” — Romeinen 6:9; Hebreeën 9:28.
4, 5. (a) Met welk resultaat is Jezus’ slachtoffer vanaf Pinksteren 33 G.T. aangewend? (b) Waaruit valt op te maken dat zijn slachtoffer op ruimere schaal zal worden aangewend?
4 Vandaar dat gelovigen die in de jaren vanaf Pinksteren 33 G.T. door de geest verwekte discipelen van de verheerlijkte Heer Jezus zijn geworden, het christelijke Jubeljaar zijn gaan vieren. Vanaf de tijd dat zij zijn „vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood” genieten zij een vrijheid die hun nieuwe kracht schenkt (Romeinen 8:1, 2). Ook hebben zij de christelijke boodschap bekendgemaakt opdat nog andere mensen vergeving van zonden kunnen verkrijgen, gezalfd kunnen worden en geestelijke zonen van God kunnen worden. Betekent dit echter dat iemand die niet tot die beperkte groep van 144.000 personen behoort, thans geen vreugdevolle bevrijding kan ervaren?
5 In dit verband zijn de woorden van apostel Paulus in Romeinen 8:19-21 veelbetekenend: „De vurige verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Want de schepping werd aan ijdelheid onderworpen [daar ze zondig was en niet in staat de zonde uit te bannen].” Vervolgens beklemtoonde Paulus dat er „hoop [is] dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben”. Die vrijheid is derhalve niet beperkt tot hen die „kinderen Gods” in de hemel worden. De bekende woorden uit Johannes 3:16 bevestigen dit. En zoals reeds werd opgemerkt, zei de gezalfde apostel Johannes dat Christus gestorven is „voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld”. — 1 Johannes 2:2.
1919 — Een aanvankelijke bevrijding
6, 7. Wat voor bevrijding wordt er sinds 1919 uitgeroepen, en waarom vooral sindsdien?
6 In de tegenwoordige tijd verkondigen de gezalfden die het christelijke Jubeljaar vieren bevrijdend goed nieuws, vooral sedert 1919. ’Waarom vanaf die tijd?’ vraagt u zich wellicht af als u na dat jaar bent geboren. Laten wij eens zien, en daarbij in gedachte houden dat het gaat om bevrijding waarin u zich kunt verheugen.
7 Tientallen jaren vóór die tijd publiceerden Jehovah’s gezalfde getuigen bijbelse waarheden, zoals in de beroemde serie Schriftstudiën (1886-1917). Ook verspreidden zij vele informatieve brochures en traktaten. Gedurende de Eerste Wereldoorlog kwam er een periode van tegenstand, beproeving en zifting, en verslapten zij in hun activiteiten. Maar in 1919 ging het gezalfde overblijfsel met hernieuwde ijver voorwaarts om bijbelse waarheden bekend te maken. Evenals Jezus in 30 G.T. kon zeggen dat hij gezalfd was om „de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht”, zo konden deze hedendaagse gezalfden dat ook zeggen. Na een bezielend congres van 1-7 september 1919a rukten zij krachtig op om waarheden te prediken waardoor talloze mensen werden bevrijd. — Lukas 4:18.
8, 9. In welke zin zijn velen vrijgemaakt, en welke hulpmiddelen zijn gebruikt om die bevrijding uit te roepen?
8 Beschouw bijvoorbeeld het hulpmiddel voor bijbelstudie De Harp Gods (Engels 1921; Nederlands 1932), waarin uiterst belangrijke waarheden werden voorgesteld als tien snaren van een harp. Het boek erkende dat „velen zijn . . . afgeschrikt van Bijbelonderzoek” door de leerstelling dat „de straf der boozen . . . een eeuwige pijniging of foltering in een hel van onuitblusschelijk vuur en zwavel was”. Lezers van dit boek, dat een oplaag van bijna 6.000.000 bereikte, vernamen dat deze leer „om vier onderscheiden en verschillende redenen niet waar [kon zijn]; (1) ze is onredelijk, (2) ze is onrechtvaardig; (3) ze is in strijd met de beginselen der liefde en (4) ze is geheel onbijbelsch”. U kunt u voorstellen hoe bevrijdend dat was voor mensen die opgegroeid waren met de vrees voor eeuwige foltering in de hel of smartelijk lijden in het vagevuur!
9 Ja, dank zij de ijverige prediking van bijbelse waarheid door deze gezalfden werden op de gehele aarde mensen bevrijd die in slavernij hadden verkeerd aan valse leerstellingen, bijgeloof en onschriftuurlijke gebruiken (zoals voorouderverering, angst voor spoken of boze geesten en financiële uitbuiting door de geestelijken). Alleen al uit de titel van sommige hulpmiddelen voor bijbelstudie blijkt de bevrijdende uitwerking die ze op miljoenen mensen hadden.b Zo zijn de woorden van Jezus waar gebleken toen hij zei dat zijn discipelen ’grotere werken zouden doen’ dan hij (Johannes 14:12). Vergeleken met het aanvankelijke geestelijke bevrijdingswerk dat Jezus deed door tot „de gevangenen vrijlating te prediken”, hebben Gods hedendaagse dienstknechten een veel grotere hoeveelheid werk verzet — zij hebben miljoenen mensen op heel de aarde bereikt.
10. Waarom mogen wij verwachten dat er nog een bevrijding op grotere schaal zal komen?
10 Vergeet echter niet dat in de eerste eeuw op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. een verdere bevrijding op gang kwam. Toen begon het christelijke Jubeljaar voor de „kleine kudde” die vergeving van zonden zou verkrijgen, waardoor de leden van die kudde „zonen Gods” in de hemel zouden worden. Hoe zit dat nu in onze tijd? Zouden de miljoenen andere toegewijde christenen bevrijd kunnen worden uit de slavernij aan zonde en aldus een groots Jubeljaar kunnen vieren? Ja, en de apostel Petrus gaf dat te kennen toen hij sprak over „de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken”. — Handelingen 3:21.
Een Jubeljaar voor miljoenen
11. Hoe zinspeelt Leviticus hoofdstuk 25 erop dat wij kunnen uitzien naar een bevrijding die niet alleen voor het geestelijke Israël geldt?
11 Het is opmerkelijk dat de Israëlieten in Leviticus hoofdstuk 25 tweemaal herinnerd werden aan het feit dat zij vanuit Jehovah’s standpunt bezien zijn „slaven” waren, die hij uit Egypte had bevrijd (25 vers 42 en 55). In dit hoofdstuk over het Jubeljaar wordt ook gewag gemaakt van de „bijwoners” en de ’vreemdelingen die bij hen vertoeven’. Dezen vinden heden ten dage een parallel in de leden van de „grote schare” die samen met de geestelijke Israëlieten deelnemen aan het bekendmaken van het christelijke goede nieuws.
12. Welke vreugdevolle ontwikkeling vindt sedert 1935 voortgang?
12 Sedert 1935 heeft de „voortreffelijke herder” Jezus Christus ervoor gezorgd dat degenen die hij als „andere schapen” aanduidde, zich actief verbonden met het gezalfde overblijfsel. Hij moest hen „brengen”, en zij zouden „één kudde” vormen onder „één herder” (Johannes 10:16). Er zijn thans miljoenen van zulke „andere schapen”. Indien u tot die gelukkige menigte behoort, wordt u reeds rechtvaardig gerekend als een vriend van God, en ziet u er als een deel van de menselijke schepping naar uit om gedurende de komende „tijden van het herstel van alle dingen” op aarde te worden „vrijgemaakt . . . van de slavernij des verderfs”. Dit is geen misplaatste hoop. — Romeinen 8:19-21; Handelingen 3:20, 21.
13. Vooral van welke zegening die na de „grote verdrukking” zal komen, dienen wij nota te nemen?
13 Nadat de apostel Johannes 144.000 personen had gezien die zich als personen met een hemelse bestemming verheugen in de zegeningen van het christelijke Jubeljaar, beschreef hij een „grote schare” en zei: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God; en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel.” — Openbaring 7:14, 15.
14, 15. Waarom hebben de leden van de „grote schare” speciale reden om zich thans te verheugen?
14 Nu reeds, vóór de grote verdrukking, oefenen deze mensen geloof in het vergoten bloed van Christus en verheugen zij zich derhalve in de voordelen van zijn offerandelijke dood. Ook zijn zij verheugd dat zij uit Babylon de Grote zijn bevrijd, dat zij voor het aangezicht van Jehovah God een goed geweten hebben en dat zij het voorrecht genieten een aandeel te hebben aan de vervulling van Matthéüs 24:14 door het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken voordat het einde komt.
15 Hoe staat het echter met het door de grote schare gekoesterde vooruitzicht op bevrijding van aangeboren zonde en onvolmaaktheid? Is de tijd daarvoor nabij? Wij hebben er goede redenen voor te geloven dat er onder ons nog steeds mensen zijn uit het mensengeslacht waarvan Jezus Christus heeft voorzegd dat het niet voorbij zou gaan totdat alle voorzegde dingen vervuld zouden zijn (Matthéüs 24:34). De grootse finale van „het besluit van het samenstel van dingen” moet daarom wel heel dichtbij zijn. — Matthéüs 24:3.
Geweldige hoogtepunten van het christelijke Jubeljaar
16. Waar bevinden wij ons in de verwezenlijking van Gods voornemen, en wat ligt er in het verschiet?
16 „De oorlog van de grote dag van God de Almachtige” nadert met rasse schreden, en zowel het overblijfsel van de „kleine kudde” als de „grote schare” getrouwe, loyale metgezellen van hen zullen hun rechtschapenheid jegens Jehovah God bewaren en zien ernaar uit door God beschermd te worden. Zij zien vol verwachting uit naar de verpletterende overwinning die Jehovah op alle vijandelijke krachten zal behalen, zodat hij gerechtvaardigd zal zijn als de Universele Soeverein. Wat zal dat een geweldige bekroning zijn van de christelijke vrijheid waarin zij zich verheugen! — Openbaring 16:14; 19:19-21; Habakuk 2:3.
17. Hoe zullen nog miljoenen mensen gedurende een groots Jubeljaar bevrijding ontvangen?
17 De regering van de zegevierende Koning Jezus Christus over de gereinigde aarde zal dan beginnen, terwijl Jehovah’s universele soevereiniteit opnieuw bevestigd is en Jezus Christus als Koning der koningen en Heer der heren de volledige heerschappij over de aarde in handen heeft. Dan zal hij ten behoeve van de miljoenen mensen, met inbegrip van degenen die uit de dood zijn opgewekt, de verdienste van zijn slachtoffer rechtstreeks aanwenden, mits zij geloof oefenen en gretig de vergeving van zonden aanvaarden waarin God door bemiddeling van Christus zal voorzien. Dit zal blijken uit het feit dat God ’elke traan uit hun ogen zal wegwissen, en de dood niet meer zal zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn er meer zal zijn’ (Openbaring 21:3, 4). Als dat geen ware bevrijding is, wat dan wel?
18. Wat zal er, overeenkomstig een bepaald kenmerk van het oude Jubeljaar, in het nieuwe samenstel met de aarde gebeuren?
18 Bovendien zal de aarde niet meer door hebzuchtige personen, grote handelsondernemingen en menselijke regeringen beheerst, vervuild en geruïneerd worden (Openbaring 11:18). In plaats daarvan zal ze aan ware aanbidders worden teruggegeven. Zij zullen worden belast met de verrukkelijke taak een aandeel te hebben aan een letterlijke vervulling van Jesaja’s profetie: „Zij zullen stellig huizen bouwen en bewonen, en zij zullen stellig wijngaarden planten en hun vrucht eten. Zij zullen niet bouwen en iemand anders het bewonen; zij zullen niet planten en iemand anders ervan eten . . . Zij zullen niet voor niets zwoegen, noch zullen zij baren tot ontsteltenis, want zij zijn het nageslacht bestaande uit de gezegenden van Jehovah” (Jesaja 65:21-25). Aan het einde van de Duizendjarige Regering zullen alle sporen van overgeërfde zonde en onvolmaaktheid uitgewist zijn en zullen Gods loyalen op aarde het alles bekronende hoogtepunt vieren waarmee het Jubeljaar ten einde loopt. De door het Jubeljaar afgebeelde bevrijding zal dan dus tot stand zijn gebracht. — Efeziërs 1:10.
Na het in het Millennium bereikte hoogtepunt van het Jubeljaar
19, 20. Hoe zullen Satan en de demonen trachten de in het Millennium-Jubeljaar tot stand gebrachte zegeningen teniet te doen, maar wat zal de afloop zijn?
19 Openbaring 20:1-3 voorzegt dat Satan de Duivel, de heerser van de demonenhorden, gedurende de duizend jaar van Christus’ heerschappij over de mensheid, uitgeschakeld zal zijn. Wanneer de Duivel en zijn demonen aan het einde van het Millennium voor een korte tijd de gelegenheid krijgen te voorschijn te komen, zullen deze goddeloze geesten de aarde niet in de toestand zien waarin zij haar hebben achtergelaten, maar als een wereldomvattend paradijs van onbeschrijflijke schoonheid. Zij zullen zien dat de aarde wordt bewoond door de getrouwe „grote schare” en door de miljarden mensen die uit de dood zijn opgewekt en voor wie Jezus Christus als loskoopoffer is gestorven. Aan het einde van het Millennium zal het christelijke Jubeljaar hebben beantwoord aan zijn doel, namelijk de mensheid geheel en al te bevrijden van de gevolgen van zonde (Romeinen 8:21). Wat een duivelse schande zou het zijn indien iemand zou proberen die prachtige situatie te bederven! Maar met toestemming van de almachtige God zal de Duivel hiertoe een laatste poging wagen en wanhopig verbitterd zal hij toeslaan. Hierover staat in Openbaring 20:7-10, 14 geschreven:
20 „Zodra nu de duizend jaar geëindigd zijn, zal Satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de natiën te misleiden die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen. Het aantal van hen is als het zand der zee. En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen. En de Duivel, die hen misleidde, werd in het meer van vuur en zwavel geslingerd.”
21. Welke reactie van de zijde van de hemelse zonen Gods zal, nadat aan het einde van het Millennium het christelijke Jubeljaar geëindigd zal zijn, doen denken aan Job 38:7?
21 Overal zullen allen zich blijven verheugen in de ware vrijheid, die teweeggebracht is door de jubeljaarregeling; elk schepsel zal tot in alle eeuwigheid vrij zijn en Degene eren die als enige de naam Jehovah draagt, terwijl Jehovah ermee voortgaat zijn voornemens in het gehele universum te verwezenlijken (Psalm 83:18). Ten tijde van de schepping van de aarde, voordat de mensheid erop werd geplaatst, ’hieven de morgensterren te zamen een vreugdegeroep aan, en alle zonen Gods betuigden voorts juichend hun instemming’ bij dit prachtige gezicht (Job 38:7). Hoeveel te meer zullen zij dit doen wanneer zij de aarde bevolkt zien door mannen en vrouwen die hun algehele toewijding aan en rechtschapenheid jegens God de Almachtige hebben gedemonstreerd en bewezen.
22. Wat dient in overeenstemming met de aansporing in Psalm 150:1-6 onze houding te zijn?
22 Wanneer wij alle dingen aldus bezien in het stralend heldere licht dat op de Schrift wordt geworpen, kunnen wij niet anders dan spontaan meejubelen met de hemelen en hallelujah zeggen! Dit is de tot ons gerichte aansporing waarmee het boek Psalmen besluit: „Hallelujah. Looft God in zijn heiligdom, looft Hem in zijn machtig uitspansel; looft Hem om zijn machtige daden, looft Hem naar zijn geweldige grootheid. Looft Hem met bazuingeschal, looft Hem met harp en citer, looft Hem met tamboerijn en reidans, looft Hem met snarenspel en fluit, looft Hem met klinkende cimbalen, looft Hem met schallende cimbalen. Alles wat adem heeft, love den HERE. Hallelujah.” — Psalm 150:1-6, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.
-