-
Michael Faraday — Wetenschapper en gelovig manDe Wachttoren 1996 | 1 augustus
-
-
der natuur te leren. „Doordat hij tot de Sandemanians behoorde, ontdekte hij hoe hij een leven in gehoorzaamheid aan Gods morele wet en met de belofte van eeuwig leven kon leiden”, aldus Cantor. „Door zijn wetenschapsbeoefening kwam hij in nauw contact met de natuurwetten die, zoals God het had verkozen, het universum beheersen.” Faraday geloofde dat „het absolute gezag van de bijbel niet door de natuurwetenschappen ondermijnd kon worden, maar dat de natuurwetenschappen, mits op een waarlijk christelijke wijze beoefend, licht kunnen werpen op Gods andere boek”.
Faraday wees veel van de eerbewijzen waarmee anderen hem wilden overladen, nederig af. Hij maakte consequent duidelijk dat hij niet in het ridderschap geïnteresseerd was. Hij wenste ’gewoon mijnheer Faraday’ te blijven. Hij besteedde veel tijd aan zijn activiteiten als ouderling, waarvoor hij onder meer geregeld van de hoofdstad naar een dorp in Norfolk reisde om zorg te dragen voor een kleine groep gelijkgezinde gelovigen die daar woonde.
Michael Faraday stierf op 25 augustus 1867 en werd op de begraafplaats Highgate in het noorden van Londen begraven. De biograaf John Thomas vertelt ons dat Faraday „het nageslacht een grotere hoeveelheid zuiver wetenschappelijke prestaties heeft nagelaten dan enige andere natuurkundige, en de praktische consequenties van zijn uitvindingen hebben de aard van het geciviliseerde leven diepgaand beïnvloed”. Faradays weduwe, Sarah, schreef: „Ik kan alleen het Nieuwe Testament als zijn leidraad & richtsnoer aanwijzen; want hij beschouwde het als het Woord van God . . . in deze tijd net zo bindend voor christenen als toen het werd geschreven” — een welsprekend getuigenis van een eminent wetenschapper die oprecht naar zijn geloof leefde.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1996 | 1 augustus
-
-
Vragen van lezers
Weet Jezus thans wanneer Armageddon komt?
Het lijkt heel redelijk om aan te nemen dat hij dat inderdaad weet.
Sommigen vragen zich misschien af waarom deze vraag zelfs maar rijst. Waarschijnlijk komt dat door Jezus’ opmerking in Mattheüs 24:36: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.” Let eens op de zinsnede „noch de Zoon”.
Dit vers maakt deel uit van Jezus’ antwoord op de vraag van de apostelen: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) In zijn nu beroemde profetie over bewijzen die „het teken” vormen, voorzei hij oorlogen, voedseltekorten, aardbevingen, vervolging van ware christenen en andere dingen op aarde die op zijn tegenwoordigheid zouden wijzen. Aan de hand van dit teken zouden zijn volgelingen kunnen zien dat het einde nabij was. Hij illustreerde deze nabijheid met de tijd dat een vijgeboom in het blad begint te schieten, wat erop duidt dat de zomer nabij is. Hij voegde eraan toe: „Zo ook gij, wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur.” — Mattheüs 24:33.
Maar Jezus zei niet precies wanneer het einde zou komen. In plaats daarvan zei hij wat wij in Mattheüs 24:36 hebben gelezen. Zo luidt dit vers in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, en veel moderne bijbels geven het op soortgelijke wijze weer. Maar in sommige oudere vertalingen staat de zinsnede „noch de Zoon” niet.
De katholieke Leuvense bijbel luidt bijvoorbeeld: „Maer van dien dag en ure weet niemand, noch de engelen der hemelen, dan den Vader alleen.” De Statenvertaling bevat soortgelijke bewoordingen. Waarom is „noch de Zoon” weggelaten, ofschoon dit wel in Markus 13:32 staat? Omdat deze zinsnede niet in de handschriften stond die de vertalers gebruikten toen die twee vertalingen eind zestiende, begin zeventiende eeuw werden vervaardigd. In de tussentijd zijn er echter vele oudere Griekse handschriften ontdekt. In deze handschriften, die uit een tijd dateren die veel dichter bij de tijd ligt waarin Mattheüs’ oorspronkelijke tekst werd geschreven, staat in Mattheüs 24:36 wel „noch de Zoon”.
Het is interessant dat de katholieke Jerusalem Bible deze zinsnede bevat, met een voetnoot waarin wordt gezegd dat de Latijnse Vulgaat de uitdrukking „waarschijnlijk om theologische redenen” heeft weggelaten. Ja, natuurlijk! Vertalers of afschrijvers die in de Drieëenheid geloofden, kunnen in de verleiding gekomen zijn om een zinsnede weg te laten waaruit bleek dat Jezus bepaalde kennis miste die zijn Vader wel had. Hoe zou Jezus iets niet kunnen weten indien zowel hij als zijn Vader deel uitmaakten van een drieënige God?
Evenzo wordt er in A Textual Commentary on the Greek New Testament, door B. M. Metzger, gezegd: „De woorden ’noch de Zoon’ ontbreken in de meeste getuigenissen [handschriften] van Mattheüs, met inbegrip van de latere Byzantijnse tekst. Anderzijds bevatten de beste voorbeelden van de Alexandrijnse, westerse en Caesareaanse teksttypen de zinsnede wel. Het is waarschijnlijker dat de woorden wegens de leerstellige moeilijkheid die ze opleveren, zijn weggelaten dan dat ze door vergelijking met [Markus 13:32] zijn toegevoegd.” — Wij cursiveren.
Die „beste voorbeelden” van vroegere handschriften ondersteunen de weergave die een logische volgorde beschrijft wat kennis betreft. De engelen wisten het uur van het einde niet; de Zoon evenmin; maar alleen de Vader. En dit is in overeenstemming met Jezus’ woorden in Mattheüs 20:23, waar hij erkende dat hij niet de autoriteit had om vooraanstaande posities in het Koninkrijk toe te kennen, maar de Vader wel.
Uit Jezus’ eigen woorden blijkt dus dat hij, toen hij op aarde was, het tijdstip van ’het einde van de wereld’ niet wist. Heeft hij dat sindsdien vernomen?
In Openbaring 6:2 wordt Jezus beschreven als iemand die op een wit paard zit en er op uit trekt, „overwinnend en om zijn overwinning te voltooien”. Vervolgens komen er ruiters die een afbeelding vormen van oorlogen, hongersnoden en plagen, zoals wij sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 hebben ervaren. Jehovah’s Getuigen geloven dat Jezus in 1914 op de troon werd geplaatst als Koning van Gods hemelse koninkrijk, degene die de komende strijd tegen goddeloosheid op aarde zal aanvoeren (Openbaring 6:3-8; 19:11-16). Aangezien Jezus nu de macht heeft ontvangen om in Gods naam te overwinnen, lijkt het redelijk dat zijn Vader hem heeft verteld wanneer het einde zal komen, wanneer hij „zijn overwinning [zal] voltooien”.
Ons op aarde is het tijdstip niet verteld, dus zijn Jezus’ woorden nog steeds op ons van toepassing: „Blijft toezien, blijft wakker, want gij weet niet wanneer de bestemde tijd is. . . . Wat ik . . . tot u zeg, zeg ik tot allen: Waakt voortdurend.” — Markus 13:33-37.
-