Gelukkig dat Jehovah ons zijn weg wijst
„Wat de ware God betreft, volmaakt is zijn weg; Jehovah’s woord is gelouterd.” — 2 SAMUËL 22:31.
1, 2. (a) Waaraan hebben alle mensen een fundamentele behoefte? (b) Wiens voorbeeld zouden wij terecht kunnen navolgen?
ALLE mensen hebben een fundamentele behoefte aan leiding. Ja, wij hebben hulp nodig om onze weg door het leven te vinden. Zeker, Jehovah heeft ons begiftigd met een mate van intelligentie en een geweten om ons te helpen goed van kwaad te onderscheiden. Maar wil ons geweten een betrouwbare gids zijn, dan moet het geoefend worden (Hebreeën 5:14). En onze geest heeft juiste informatie nodig — alsook oefening om die informatie te beoordelen — willen wij goede beslissingen nemen (Spreuken 2:1-5). Zelfs dan hebben onze beslissingen, wegens de onzekerheden van het leven, wellicht niet de gewenste uitwerking (Prediker 9:11). Zelf beschikken wij niet over een betrouwbare manier om te weten te komen wat de toekomst inhoudt.
2 Om deze en nog vele andere redenen schreef de profeet Jeremia: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten” (Jeremia 10:23). Jezus Christus, de grootste mens die ooit heeft geleefd, aanvaardde leiding. Hij zei: „De Zoon kan niets uit zichzelf doen, maar alleen datgene wat hij de Vader ziet doen. Want al wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo” (Johannes 5:19). Hoe verstandig is het daarom Jezus na te volgen en naar Jehovah op te zien voor hulp om onze schreden te richten! Koning David zong: „Wat de ware God betreft, volmaakt is zijn weg; Jehovah’s woord is gelouterd. Een schild is hij voor allen die hun toevlucht tot hem nemen” (2 Samuël 22:31). Als wij ernaar streven op Jehovah’s weg te wandelen in plaats van onze eigen wijsheid te volgen, zullen wij volmaakte leiding hebben. Gods weg verwerpen, leidt tot rampspoed.
Jehovah wijst de weg
3. Hoe leidde Jehovah Adam en Eva, en welke vooruitzichten werden hun geboden?
3 Neem het geval van Adam en Eva eens. Hoewel zij zondeloos waren, hadden zij leiding nodig. Jehovah liet het niet aan Adam over om alles in de schitterende tuin van Eden volgens zijn plannen te laten verlopen. Jehovah gaf hem veeleer werk te doen. Allereerst moest Adam de dieren een naam geven. Vervolgens gaf Jehovah Adam en Eva doeleinden op lange termijn. Zij zouden de aarde onderwerpen, haar met hun nakomelingen vullen en zorg dragen voor de dieren op aarde (Genesis 1:28). Dit zou een enorme taak zijn, maar het eindresultaat zou een wereldomvattend paradijs zijn gevuld met een volmaakt mensengeslacht dat in harmonie met de dierlijke schepping zou leven. Wat een schitterend vooruitzicht! Bovendien zouden Adam en Eva, terwijl zij getrouw op Jehovah’s weg wandelden, communicatie met hem onderhouden. (Vergelijk Genesis 3:8.) Wat een prachtig voorrecht — om een blijvende, persoonlijke band met de Schepper te hebben!
4. Hoe verraadden Adam en Eva een gebrek aan vertrouwen en loyaliteit, en met welke rampzalige gevolgen?
4 Jehovah verbood het eerste mensenpaar van de boom der kennis van goed en kwaad in Eden te eten, en zij kregen hierdoor onmiddellijk de gelegenheid hun gehoorzaamheid te tonen — hun wens om op Jehovah’s weg te wandelen (Genesis 2:17). Maar weldra werd die gehoorzaamheid op de proef gesteld. Toen Satan met zijn misleidende woorden kwam, moesten Adam en Eva, wilden zij gehoorzaam blijven, van loyaliteit aan Jehovah blijk geven en vertrouwen in Zijn beloften hebben. Helaas ontbrak het hun aan loyaliteit en vertrouwen. Toen Satan Eva onafhankelijkheid aanbood en Jehovah er valselijk van beschuldigde te liegen, werd zij bedrogen en was zij God ongehoorzaam. Adam volgde haar in de zonde (Genesis 3:1-6; 1 Timotheüs 2:14). De verliezen die zij hierdoor leden, waren enorm. Wanneer zij op Jehovah’s weg waren blijven wandelen, zou dit hun steeds meer vreugde geschonken hebben terwijl zij geleidelijk zijn wil ten uitvoer hadden gebracht. In plaats daarvan was hun leven gevuld met teleurstelling en pijn totdat de dood hen opeiste. — Genesis 3:16-19; 5:1-5.
5. Wat is Jehovah’s voornemen op lange termijn, en hoe helpt hij getrouwe mensen de vervulling ervan mee te maken?
5 Toch bracht Jehovah geen verandering in zijn voornemen dat op zekere dag de aarde een paradijstehuis voor volmaakte, zondeloze mensen zal zijn (Psalm 37:11, 29). En hij heeft nooit nagelaten volmaakte leiding te verschaffen aan degenen die op zijn weg wandelen en de vervulling van die belofte hopen te zien. Voor degenen van ons die oren hebben om te horen, klinkt Jehovah’s stem achter ons, die zegt: „Dit is de weg. Wandelt daarop.” — Jesaja 30:21.
Sommigen hebben op Jehovah’s weg gewandeld
6. Welke twee mannen uit vroeger tijden wandelden op Jehovah’s weg, en met welke resultaten?
6 Volgens het bijbelse verslag heeft slechts een minderheid van de nakomelingen van Adam en Eva op Jehovah’s weg gewandeld. Abel was de eerste van hen. Hoewel hij een voortijdige dood onderging, stierf hij in Jehovah’s gunst en heeft dus het vaste vooruitzicht om op Gods bestemde tijd deel te hebben aan de ’opstanding van de rechtvaardigen’ (Handelingen 24:15). Hij zal de uiteindelijke vervulling van Jehovah’s grootse voornemen voor de aarde en de mensheid meemaken (Hebreeën 11:4). Nog iemand die op Jehovah’s weg heeft gewandeld, was Henoch, wiens profetie over het definitieve einde van dit samenstel van dingen in het bijbelboek Judas bewaard is gebleven (Judas 14, 15). Ook Henoch heeft zijn potentiële levensduur niet bereikt (Genesis 5:21-24). Toch „had hij het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest” (Hebreeën 11:5). Toen hij van het aardse toneel verdween, had hij, evenals Abel, het vaste vooruitzicht op een opstanding, en hij zal tot degenen behoren die zullen zien dat Jehovah’s voornemens in vervulling zijn gegaan.
7. Hoe toonden Noach en zijn gezin dat zij loyaal aan Jehovah waren en op hem vertrouwden?
7 Terwijl de wereld van voor de Vloed steeds dieper in goddeloosheid wegzonk, werd gehoorzaamheid aan Jehovah steeds meer een toets op loyaliteit. Tegen de tijd dat die wereld ten einde liep, bleek slechts één kleine groep op Jehovah’s weg te wandelen. Noach en zijn gezin luisterden naar God en stelden vertrouwen in wat hij zei. Zij verrichtten getrouw de hun toegewezen taken en weigerden zich door de goddeloze praktijken van de wereld in die dagen te laten meezuigen (Genesis 6:5-7, 13-16; Hebreeën 11:7; 2 Petrus 2:5). Wij kunnen dankbaar zijn voor hun loyale en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hierdoor overleefden zij de Vloed en werden onze voorouders. — Genesis 6:22; 1 Petrus 3:20.
8. Wat was er voor de natie Israël bij betrokken om op Jehovah’s weg te wandelen?
8 Mettertijd sloot Jehovah een verbond met de nakomelingen van de getrouwe Jakob en werden zij zijn speciale natie (Exodus 19:5, 6). Jehovah voorzag in leiding voor zijn verbondsvolk door middel van een geschreven Wet, een priesterschap en voortdurende raad van profeten. Maar het was aan de Israëlieten om die leiding te volgen. Jehovah liet de Israëlieten bij monde van zijn profeet aanzeggen: „Ziet, ik leg u heden zegen en vervloeking voor: de zegen, mits gij de geboden van Jehovah, uw God, die ik u heden gebied, zult gehoorzamen; en de vervloeking, indien gij de geboden van Jehovah, uw God, niet zult gehoorzamen en gij werkelijk afwijkt van de weg waaromtrent ik u heden gebied, door andere goden achterna te lopen, die gij niet hebt gekend.” — Deuteronomium 11:26-28.
Waarom sommigen Jehovah’s weg verlieten
9, 10. Wegens welke situatie moesten de Israëlieten op Jehovah vertrouwen en loyaliteit jegens hem aankweken?
9 Net als in het geval van Adam en Eva moesten de Israëlieten, wilden zij gehoorzaam blijven, op Jehovah vertrouwen en hem loyaal zijn. Israël was een kleine natie die door twistzieke naburen werd omringd. In het zuidwesten lagen Egypte en Ethiopië. In het noordoosten lagen Syrië en Assyrië. In de onmiddellijke omgeving lagen Filistea, Ammon, Moab en Edom. Stuk voor stuk bleken ze te eniger tijd vijanden van Israël te zijn. Bovendien beoefenden ze allemaal valse religie, gekenmerkt door afgodenaanbidding, astrologie en in sommige gevallen grove seksuele riten en de wrede kinderoffers. Israëls naburen zagen naar hun goden op voor grote gezinnen, vruchtbare oogsten en de overwinning in de oorlog.
10 Alleen Israël aanbad één God, Jehovah. Hij beloofde hen te zullen zegenen met grote gezinnen, rijke oogsten en bescherming tegen hun vijanden, mits zij zijn wetten zouden gehoorzamen (Deuteronomium 28:1-14). Helaas schoten velen in Israël hierin tekort. Van degenen die op Jehovah’s weg wandelden, hebben velen wegens hun loyaliteit lijden ondergaan. Sommigen werden zelfs door mede-Israëlieten gemarteld, bespot, gegeseld, in de gevangenis opgesloten, gestenigd en gedood (Handelingen 7:51, 52; Hebreeën 11:35-38). Wat een beproeving moet dat voor de getrouwen zijn geweest! Maar waarom zijn zovelen van Jehovah’s weg afgedwaald? Twee voorbeelden uit Israëls geschiedenis helpen ons te zien welke denkfouten zij maakten.
Achaz’ slechte voorbeeld
11, 12. (a) Wat weigerde Achaz te doen toen hij door Syrië werd bedreigd? (b) Naar welke twee bronnen zag Achaz voor zekerheid op?
11 Achaz regeerde in de achtste eeuw v.G.T. over het zuidelijke koninkrijk Juda. Zijn regering was niet vredig. Bij één gelegenheid verenigden Syrië en het noordelijke koninkrijk Israël zich om oorlog tegen hem te voeren, en „toen trilde zijn hart en het hart van zijn volk” (Jesaja 7:1, 2). Maar toen Jehovah steun aanbood en Achaz uitnodigde hem op de proef te stellen, weigerde Achaz dat botweg! (Jesaja 7:10-12) Dientengevolge verloor Juda de oorlog en leed zware verliezen. — 2 Kronieken 28:1-8.
12 Hoewel Achaz weigerde Jehovah op de proef te stellen, achtte hij het niet beneden zijn waardigheid om de hulp van de koning van Assyrië in te roepen. Toch werd Juda nog steeds door zijn naburen onderdrukt. Toen ook Assyrië zich tegen Achaz keerde en ’hem in het nauw bracht’, „ging [de koning] slachtoffers brengen aan de goden van Damaskus, die hem sloegen, en hij zei voorts: ’Omdat de goden van de koningen van Syrië hen helpen, zal ik aan hen slachtoffers brengen, opdat zij ook mij helpen.’” — 2 Kronieken 28:20, 23.
13. Waarvan gaf Achaz blijk door zich tot de goden van Syrië te wenden?
13 Op een later moment zou Jehovah tot Israël zeggen: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert uzelf baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee” (Jesaja 48:17, 18). Door zich tot de goden van Syrië te wenden, gaf Achaz er blijk van hoe ver hij zich ervan had afgewend ’te treden op de weg die hij diende te bewandelen’. Hij was volkomen misleid door de denkwijze van de natiën waarbij hij naar hun valse bronnen van zekerheid opzag en niet naar Jehovah.
14. Waarom had Achaz geen enkel excuus toen hij zich tot valse goden wendde?
14 Van de goden der natiën, waaronder die van Syrië, was reeds lang aangetoond dat zij „goden [waren] die niets waard zijn” (Jesaja 2:8). Voordien, tijdens de regering van koning David, bleek Jehovah’s superioriteit over de goden van Syrië duidelijk toen de Syriërs Davids knechten werden (1 Kronieken 18:5, 6). Alleen Jehovah, „de God der goden en de Heer der heren, de grote, sterke en vrees inboezemende God”, kan werkelijke zekerheid schenken (Deuteronomium 10:17). Maar Achaz keerde Jehovah de rug toe en zag voor zekerheid naar de goden van de natiën op. Het gevolg was rampzalig voor Juda. — 2 Kronieken 28:24, 25.
De joden met Jeremia in Egypte
15. In welk opzicht zondigden de joden in Egypte in Jeremia’s tijd?
15 Wegens de uitzonderlijke deloyaliteit van zijn volk liet Jehovah in 607 v.G.T. toe dat de Babyloniërs Jeruzalem en zijn tempel vernietigden. Het overgrote deel van de natie werd in ballingschap naar Babylon gevoerd. Maar sommigen, onder wie de profeet Jeremia, werden achtergelaten. Toen stadhouder Gedalja werd vermoord, vluchtte deze groep naar Egypte en zij namen Jeremia met zich mee (2 Koningen 25:22-26; Jeremia 43:5-7). Daar begonnen zij slachtoffers aan valse godheden te brengen. Jeremia las de ontrouwe joden de les, maar zij waren halsstarrig. Zij weigerden zich tot Jehovah te wenden en stonden erop offerrook te blijven brengen aan de „koningin des hemels”. Waarom? Omdat zij en hun voorvaders dit ’in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem hadden gedaan, toen zij verzadigd plachten te worden met brood en het goed hadden, en zij in het geheel geen rampspoed zagen’ (Jeremia 44:16, 17). De joden betoogden ook: „Sinds wij ermee zijn opgehouden offerrook aan de ’koningin des hemels’ te brengen en drankoffers voor haar uit te gieten, hebben wij aan alles gebrek gehad, en door het zwaard en door de hongersnood zijn wij aan ons eind gekomen.” — Jeremia 44:18.
16. Waarom hielden de joden in Egypte er een totaal verkeerde denkwijze op na?
16 Wat kan het geheugen selectief zijn! Wat waren de feiten? De joden hadden in het hun door Jehovah gegeven land inderdaad slachtoffers aan valse goden gebracht. Soms, zoals in de dagen van Achaz, ondergingen zij lijden wegens die afval. Maar Jehovah was „langzaam tot toorn” met betrekking tot zijn verbondsvolk (Exodus 34:6; Psalm 86:15). Hij zond zijn profeten om hen tot berouw te bewegen. Soms, wanneer de koning getrouw was, zegende Jehovah hem, en het volk trok profijt van die zegen, ook al waren de meesten van hen ontrouw (2 Kronieken 20:29-33; 27:1-6). Wat hadden die joden in Egypte het bij het verkeerde eind toen zij beweerden dat ook maar enige voorspoed die zij destijds in hun geboorteland hadden genoten van hun valse goden afkomstig was!
17. Waarom verbeurde Juda zijn land en tempel?
17 Vóór 607 v.G.T. had Jehovah het volk van Juda ertoe aangespoord: „Gehoorzaamt mijn stem en ik wil uw God worden en gíj zult mijn volk worden; en gij moet heel de weg bewandelen die ik u gebieden zal, opdat het u goed moge gaan” (Jeremia 7:23). De joden verbeurden hun tempel en hun land juist vanwege hun weigering ’heel de weg te bewandelen die Jehovah hun geboden had’. Laten wij ervoor zorgen die noodlottige dwaling te vermijden.
Jehovah zegent degenen die zijn weg bewandelen
18. Wat moeten degenen die op Jehovah’s weg wandelen doen?
18 Net als in het verleden vergt het bewandelen van Jehovah’s weg in deze tijd loyaliteit — het vaste besluit om alleen hem te dienen. Het vergt vertrouwen — volledig geloof dat Jehovah’s beloften betrouwbaar zijn en zullen uitkomen. Het bewandelen van Jehovah’s weg vergt gehoorzaamheid — zijn wetten naleven zonder hiervan af te wijken en zijn hoge maatstaven houden. „Jehovah is rechtvaardig; hij heeft rechtvaardige daden werkelijk lief.” — Psalm 11:7.
19. Welke goden worden door velen in deze tijd aanbeden, en met welke gevolgen?
19 Achaz zag voor zekerheid naar de goden van Syrië op. De Israëlieten in Egypte hoopten dat de „koningin des hemels”, een godin die in de oudheid in het Midden-Oosten alom werd aanbeden, hun materiële voorspoed zou schenken. In deze tijd zijn veel goden geen letterlijke afgoden. Jezus waarschuwde voor het gevaar de „Rijkdom” te dienen in plaats van Jehovah (Mattheüs 6:24). De apostel Paulus sprak over „begerigheid, welke afgoderij is” (Kolossenzen 3:5). Ook sprak hij over degenen wier ’god hun buik is’ (Filippenzen 3:19). Ja, geld en materiële dingen behoren tot de voornaamste goden die in deze tijd worden aanbeden. In werkelijkheid hebben de meesten — onder wie velen die tot een religie behoren — ’hun hoop op onzekere rijkdom gevestigd’ (1 Timotheüs 6:17). Velen werken zeer hard om deze goden te dienen en sommigen oogsten beloningen — zij wonen in de mooiste huizen, genieten van dure dingen en eten copieuze maaltijden. Maar niet allen genieten deze welvaart. En zelfs degenen met wie dat wel het geval is, vinden deze dingen uiteindelijk op zichzelf onbevredigend. Ze zijn onbestendig, tijdelijk en bevredigen de geestelijke behoeften niet. — Mattheüs 5:3.
20. Welk evenwicht moeten wij bewaren?
20 Het is waar dat wij praktisch moeten zijn, aangezien wij in de laatste dagen van dit samenstel van dingen leven. Wij moeten redelijke stappen ondernemen om in materieel opzicht voor ons gezin te zorgen. Maar als wij meer waarde hechten aan een hoge levensstandaard, het najagen van geld of soortgelijke dingen dan aan het dienen van God, dan zijn wij tot een soort afgoderij vervallen en wandelen niet langer op Jehovah’s weg (1 Timotheüs 6:9, 10). Maar als wij nu eens te kampen hebben met gezondheidsproblemen, financiële of andere problemen? Laten wij niet als die joden in Egypte zijn, die hun problemen aan het dienen van God toeschreven. Laten wij Jehovah veeleer op de proef stellen, iets waarin Achaz tekortschoot. Laten wij ons voor raad loyaal tot Jehovah God wenden. Pas zijn raad vol vertrouwen toe en bid om kracht en wijsheid om elke situatie aan te kunnen. Wacht vervolgens vol overtuiging op Jehovah’s zegen.
21. Welke zegeningen ontvangen degenen die op Jehovah’s weg wandelen?
21 Door Israëls hele geschiedenis heen heeft Jehovah degenen die op zijn weg wandelden rijkelijk gezegend. Koning David zong: „O Jehovah, leid mij in uw rechtvaardigheid wegens mijn vijanden” (Psalm 5:8). Jehovah gaf hem militaire overwinningen op omringende natiën die later Achaz bestookten. Onder Salomo werd Israël gezegend met de vrede en voorspoed waarnaar de joden in Egypte later verlangden. Aan Achaz’ zoon Hizkia gaf Jehovah zelfs de overwinning op het machtige Assyrië (Jesaja 59:1). Ja, Jehovah’s hand was niet te kort ten aanzien van zijn loyalen, die niet „op de weg der zondaars” hadden gestaan, maar wier lust was in de wet van God (Psalm 1:1, 2). Zo is het nog steeds. Maar hoe kunnen wij er in deze tijd zeker van zijn dat wij op Jehovah’s weg wandelen? Dit zal in het volgende artikel worden besproken.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Welke hoedanigheden zijn uitermate belangrijk willen wij op Jehovah’s weg wandelen?
◻ Waarom was de denkwijze van Achaz verkeerd?
◻ Wat was er mis met de denkwijze van de joden in Egypte?
◻ Hoe kunnen wij ons vaste besluit versterken om Jehovah’s weg te bewandelen?
[Illustratie op blz. 13]
Achaz zag niet naar Jehovah maar naar de goden van Syrië op