TIMOTHEÜS, DE BRIEVEN AAN
Twee door de apostel Paulus aan Timotheüs gerichte geïnspireerde brieven van de christelijke Griekse Geschriften. In de openingswoorden van beide brieven identificeert Paulus zich als de schrijver (1Ti 1:1; 2Ti 1:1). De eerste brief werd blijkbaar vanuit Macedonië geschreven. Een aanwijzing waardoor bij benadering kan worden vastgesteld wanneer deze brief werd geschreven, is te vinden in hoofdstuk 1 vers 3, waar staat: „Evenals ik u toen ik op het punt stond naar Macedonië te gaan, heb aangemoedigd in Efeze te blijven, doe ik het ook nu.” Hiervan wordt geen melding gemaakt in het boek Handelingen, waarin de tijdsperiode vanaf de hemelvaart van Jezus in 33 G.T. tot het tweede jaar van Paulus’ gevangenschap in Rome omstreeks 61 G.T. wordt beschreven. Bijgevolg schijnt Paulus enige tijd na zijn vrijlating Timotheüs te hebben aangemoedigd in Efeze te blijven, en daarna is Paulus blijkbaar naar Macedonië vertrokken. Derhalve moet Eén Timotheüs in de tijdsperiode tussen de vrijlating van de apostel uit zijn eerste gevangenschap in Rome en zijn laatste gevangenschap aldaar geschreven zijn, ofte wel omstreeks 61–64 G.T. De tweede brief schreef Paulus in Rome tijdens zijn laatste gevangenschap (waarschijnlijk ca. 65 G.T.), niet lang voor zijn dood. — 2Ti 1:8, 17; 4:6-9.
Authenticiteit. De authenticiteit van Eén en Twee Timotheüs staat onomstotelijk vast. In alle bekende oude catalogi, te beginnen met de Canon van Muratori uit de 2de eeuw G.T., staan beide brieven als canoniek vermeld. Nog belangrijker is dat deze brieven volledig in overeenstemming zijn met de rest van de Schrift en daarnaar verwijzen. Ze bevatten aanhalingen uit of toespelingen op Numeri (16:5; 2Ti 2:19), Deuteronomium (19:15; 25:4; 1Ti 5:18, 19), Jesaja (26:13; 2Ti 2:19) en de woorden van Jezus Christus (Mt 10:10; Lu 10:7; 1Ti 5:18). Opmerkenswaard is de veelvuldige vermelding van geloof (1Ti 1:2, 4, 5, 14, 19; 2:7, 15; 3:9, 13; 4:1, 6, 12; 5:8, 12; 6:10-12, 21; 2Ti 1:5, 13; 2:18, 22; 3:8, 10, 15; 4:7) alsook de nadruk die wordt gelegd op de juiste leer (1Ti 1:3, 4; 4:1-3, 6, 7; 6:3, 4, 20, 21; 2Ti 1:13; 3:14, 15; 4:3, 5), op gedrag (1Ti 2:8-11, 15; 3:2-13; 4:12; 5:1-21; 6:1, 2, 11-14; 2Ti 2:22), gebed (1Ti 2:1, 2, 8; 4:5; 5:5; 2Ti 1:3) en getrouwe volharding onder lijden (2Ti 1:8, 12; 2:3, 8-13).
Achtergrond van Eén Timotheüs. Toen de apostel Paulus omstreeks 56 G.T. in Milete met de oudere mannen van de gemeente Efeze bijeenkwam, zei hij tot hen: „Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Han 20:29, 30). Binnen een paar jaar was de situatie met betrekking tot de verbreiding van valse leringen zo ernstig geworden, dat Paulus Timotheüs aanmoedigde in Efeze te blijven, opdat hij ’zekere personen zou gebieden geen andere leer te brengen, noch aandacht te schenken aan onware verhalen en aan geslachtsregisters’ (1Ti 1:3, 4). Timotheüs moest derhalve binnen de christelijke gemeente een geestelijke oorlog voeren om haar zuiverheid te bewaren en haar leden te helpen in het geloof te blijven (1:18, 19). Door de in de brief van de apostel genoemde dingen toe te passen, zouden leden van de gemeente voor afval worden behoed.
Wilde de gemeente gedijen, dan mocht het gebed niet veronachtzaamd worden. Teneinde een kalm en rustig leven, zonder belemmeringen, te kunnen blijven leiden, was het voor christenen passend betreffende koningen en mannen in een hoge regeringspositie te bidden. Met betrekking tot degenen die de gemeente in gebed vertegenwoordigden, schreef Paulus: „Ik [wens] dat in elke plaats de mannen zich aan gebed wijden, waarbij zij loyale handen opheffen, zonder gramschap en woordenstrijd.” Dit betekende dat zij God op een zuivere wijze moesten naderen, zonder gevoelens van vijandigheid of bitterheid jegens anderen. — 1Ti 2:1-8.
Timotheüs moest er ook op toezien dat vrouwen de hun door God toegewezen plaats bleven innemen (1Ti 2:9-15), dat alleen bekwame mannen als opzieners en dienaren in de bediening dienden, daar zulke mannen een krachtig bolwerk tegen afval zouden vormen (3:1-13; 5:22), dat weduwen die ervoor in aanmerking kwamen, ondersteuning van de gemeente ontvingen (5:3-16), dat er gepaste eer werd betoond aan de oudere mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding hadden (5:17-19), dat slaven zich correct gedroegen tegenover hun eigenaars (6:1, 2), dat allen tevreden waren met wat zij hadden in plaats van ernaar te streven rijk te worden (6:6-10), en dat de rijken hun hoop niet op materiële dingen vestigden, maar veeleer rijk in voortreffelijke werken en vrijgevig waren (6:17-19). Timotheüs zelf moest „een voorbeeld voor de getrouwen in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid” zijn en moest zich er bovendien op toeleggen vorderingen te blijven maken. — 4:12, 15, 16; 6:11-14.
Achtergrond van Twee Timotheüs. In 64 G.T. werd Rome door een grote brand geteisterd en ging een vierde van de stad in vlammen op. Een gerucht deed de ronde dat keizer Nero daarvoor verantwoordelijk was. Om zichzelf te beschermen, schoof Nero de schuld op de christenen. Dit schijnt een golf van hevige vervolging van de zijde van de regering ontketend te hebben. Waarschijnlijk omstreeks die tijd (ca. 65 G.T.) werd de apostel Paulus opnieuw in Rome gevangengezet. Hoewel velen hem verlieten, hij in ketenen lijden onderging en zijn dood aanstaande was (2Ti 1:15, 16; 4:6-8), schreef de apostel een aanmoedigende brief aan Timotheüs, waarin hij zijn jonge medewerker toerustte om afvallige elementen binnen de gemeente te weerstaan en onder vervolging stand te houden (2:3-7, 14-26; 3:14–4:5). Wanneer Timotheüs zou vernemen in welke omstandigheden Paulus zich bevond, zou hij door het goede voorbeeld dat de apostel vanwege zijn getrouwe volharding onder grote verdrukking gaf, beslist aangemoedigd worden. — 2:8-13.
Onbevreesd in de kracht van Jehovah gaf Paulus Timotheüs de aansporing: „[Wakker] de gave van God die in u is door de oplegging van mijn handen, als een vuur aan . . . Want God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar van kracht en van liefde en van gezond verstand. Schaam u daarom niet voor het getuigenis over onze Heer, noch voor mij, een gevangene om zijnentwil, maar draag uw deel in het lijden van kwaad voor het goede nieuws overeenkomstig de kracht van God.” — 2Ti 1:6-8.
[Kader op blz. 1031]
HOOFDPUNTEN UIT ÉÉN TIMOTHEÜS
Raad aan een christelijke ouderling betreffende zijn verantwoordelijkheden
Geschreven door de apostel Paulus, kennelijk enige tijd na zijn vrijlating uit zijn eerste gevangenschap in Rome
Timotheüs krijgt raad in verband met zijn geestelijke welzijn
Timotheüs moet een geestelijke oorlog voeren, het geloof en een goed geweten behouden (1:18, 19)
Zijn belangstelling dient niet naar lichamelijke oefening uit te gaan, maar naar godvruchtige toewijding; hij dient niet toe te laten dat anderen op zijn jeugd neerzien, maar moet een goed voorbeeld zijn en vorderingen maken (4:7b-16)
Hij dient iemand niet haastig in een ambt aan te stellen, teneinde geen deel te hebben aan de zonden van anderen (5:22)
Waarschuwingen tegen verderfelijke invloeden in de gemeente
Timotheüs moet zekere personen gebieden geen andere leer te brengen, noch aandacht te schenken aan onware verhalen en aan geslachtsregisters (1:3, 4)
Zekere personen zijn van de liefde en het ongehuichelde geloof afgeweken; zij willen leraren van de wet zijn, maar begrijpen niet eens de bedoeling van de wet (1:5-11)
In latere tijdsperiodes zullen sommigen afvallen van het geloof (4:1-5)
Hij moet verkeerde invloeden bestrijden; zich voeden met de woorden van het geloof; onware verhalen afwijzen (4:6, 7a)
Valse leringen leiden tot afgunst, twist, schimpend gepraat, boze vermoedens, heftige twistgesprekken en het aanwenden van godvruchtige toewijding voor zelfzuchtig gewin (6:3-5)
Het is noodzakelijk de slechte vruchten die het gevolg zijn van liefde voor geld te ontvlieden, de voortreffelijke strijd van het geloof te strijden en valse leerstellingen te weerstaan (6:11, 12, 20, 21)
Vereisten voor degenen die aangesteld worden om als opzieners en dienaren in de bediening te dienen
Een opziener moet onberispelijk zijn, mag slechts één vrouw hebben, moet gezond van verstand zijn, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, zelfbeheersing oefenen met betrekking tot drankgebruik en temperament, redelijk zijn, niet iemand die geld liefheeft, op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn huisgezin hebben, mag geen pasbekeerde zijn en moet buiten de gemeente een goede reputatie genieten (3:1-7)
Dienaren in de bediening moeten ernstig zijn, niet dubbeltongig, geen zware drinkers, niet belust op oneerlijke winst; moeten eerst op hun geschiktheid beproefd zijn, vrij van beschuldiging zijn en op een voortreffelijke wijze de leiding over hun huisgezin hebben (3:8-10, 12, 13)
Instructies met betrekking tot verschillende behoeften van de gemeente
Er dienen voor alle soorten van mensen gebeden opgezonden te worden — ook voor regeerders, opdat christenen vredig kunnen leven met godvruchtige toewijding; het is Gods wil dat alle soorten van mensen worden gered (2:1-4)
Er is slechts één God en één middelaar, Jezus Christus; daarom dienen mannen die gebeden opzenden, ’loyale handen op te heffen, zonder gramschap en woordenstrijd’ (2:5-8)
Vrouwen dienen zich bescheiden en gepast te kleden, waardoor hun eerbied voor God weerspiegeld wordt; zij mogen in de gemeente niet onderwijzen en geen autoriteit over een man uitoefenen (2:9-15)
Alleen weduwen van zestig jaar en ouder die een voortreffelijke reputatie genieten en geen kinderen of kleinkinderen hebben, dienen op de lijst geplaatst te worden van personen die materiële hulp van de gemeente ontvangen (5:3-16)
Ouderlingen die hard werken wat spreken en onderwijzen betreft, dient „dubbele eer” waardig geacht te worden (5:17, 18)
Aanvaard geen beschuldiging tegen een oudere man tenzij er twee of drie getuigen zijn; personen die zonde beoefenen, moeten voor alle aanwezigen terechtgewezen worden (5:19-21)
Slaven moeten op een voorbeeldige wijze onderworpen zijn aan hun eigenaars, vooral als hun meesters medegelovigen zijn (6:1, 2)
Allen dienen tevreden te zijn met voedsel, kleding en onderdak; de liefde voor geld is een wortel van schadelijke dingen, en zij die besloten zijn rijk te worden, lijden in geestelijk opzicht schade (6:6-10)
Rijken moeten niet arrogant zijn en op rijkdom vertrouwen; zij dienen veeleer bereid te zijn edelmoedig met behoeftigen te delen (6:17-19)
[Kader op blz. 1032]
HOOFDPUNTEN UIT TWEE TIMOTHEÜS
Aanmoediging en raad om Timotheüs te helpen standvastig te blijven in de komende moeilijke tijden
Paulus’ laatste geïnspireerde brief, geschreven tijdens zijn tweede gevangenschap in Rome
Aanmoediging voor Timotheüs om vorderingen te blijven maken
Timotheüs moet „de gave van God” die hij ontvangen heeft, ’als een vuur aanwakkeren’, zich niet schamen voor het getuigenis over Christus noch voor Paulus als een gevangene en zijn deel dragen in het lijden voor het goede nieuws (1:6-8)
Hij moet het patroon van gezonde woorden behoeden (1:13, 14)
Net als een soldaat dient hij de geest op één ding gericht te houden, en net als een atleet in de spelen dient hij volgens de regels te kampen; hij moet zijn als de hardwerkende boer en moet getrouw volharden (2:3-13)
Hij dient zijn uiterste best te doen om zich goedgekeurd aan God aan te bieden, als iemand die het woord der waarheid juist hanteert (2:15)
De begeerten van de jeugd moet hij ontvlieden en daarentegen streven naar godvruchtige hoedanigheden, samen met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart (2:22)
Raad om Timotheüs te helpen valse leraren standvastig te weerstaan
Mijd woordenstrijd en gepraat waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan; tracht met zachtaardigheid personen uit de strik van de Duivel te bevrijden (2:14, 16-26)
In de laatste dagen zullen er kritieke tijden aanbreken, die moeilijk zijn door te komen vanwege de goddeloze houding van mensen; zij zullen meer liefde voor geld en genoegens hebben dan voor God; mijd zulke mensen (3:1-7)
Deze verdorven mensen zullen de waarheid blijven weerstaan; Timotheüs daarentegen moet vasthouden aan datgene wat hij als waar heeft aanvaard omdat hij het uit de geïnspireerde Schrift en van mensen geleerd heeft die hij goed kende (3:8-17)
Hij moet ermee voortgaan het woord te prediken, te evangeliseren en zijn bediening ten volle te volbrengen — ook al komen er tijden dat mensen niet naar de gezonde leer zullen willen luisteren maar hun oren liever zullen laten kittelen door zelfgekozen leraren (4:1-5)
Paulus’ omstandigheden als gevangene
Paulus was als een apostel van Jezus Christus aangesteld; om die reden lijdt hij nu, maar hij schaamt zich er niet voor (1:11, 12)
Als een gevangene in ketenen was hij vrijwel door allen uit het district Asia in de steek gelaten, maar Onesiforus heeft naarstig naar hem gezocht en hem verkwikking verschaft (1:15-18)
In het besef dat zijn dood nadert, kijkt Paulus vol vertrouwen uit naar de dag dat Jezus Christus hem en alle anderen die zijn manifestatie hebben liefgehad, de kroon der rechtvaardigheid zal geven (4:6-8)
Niemand is bij zijn eerste verdediging aan zijn zijde komen staan; niettemin ontving Paulus kracht van de Heer Jezus Christus; hij is ervan overtuigd dat de Heer hem zal redden voor Zijn hemelse koninkrijk (4:16-18)