Lied 217
Jehovah’s vriendschap winnen
1. Wie wint, Jehovah God, uw vriendschap, sterk en vast?
Wie mag van u, o Heer, verblijven in uw tent, als gast?
Wie naar volmaaktheid streeft, u dient, geen vrees ooit heeft,
Ja, hij die puur van hart, naar woord en daad, in waarheid leeft.
Aan wie, Jehovah God, biedt u uw vriendschap aan?
Wie woont, Jehovah, op uw heil’ge berg, bij u voortaan?
Degeen wiens spraak verraadt: hij volgt uw raad en doet zijn naaste geen kwaad.
(Refrein)
2. O wie, Jehovah God, woont altijd in uw tent?
Wie mag als vriend bij u verblijven, daar u hem goed kent?
Hij die zijn woord steeds houdt, ook als het hem berouwt,
Die liefde en oprechtheid toont en op uw waarheid bouwt.
Uw vriendschap, grote God, waarderen wij zozeer.
Uw Woord vertelt ons klaar wat u van ons verwacht, o Heer:
Dat elk, zijn weg herziend, u ijv’rig dient; dan blijft u altijd zijn Vriend.
(Refrein)
3. Laat ons, Jehovah God, toch altijd bij u zijn.
Uw vrede gaat ons denken ver te boven, Soeverein.
Door Jezus, onze Heer, herstelde u uw leer
En grote scharen brengen u nu steeds gepaste eer.
Uw kostb’re vriendschap, God, doet ons heel waakzaam zijn;
Vol liefde houden wij ons leven onbesmet en rein.
Verenigd dienen wij u zij aan zij, hoog op uw berg, werk’lijk vrij.
(REFREIN)
Jehovah, laat ons, rein, altijd uw vrienden zijn.