3C Hebreeuwse werkwoorden die aanduiden dat een handeling voortduurt of aan de gang is
Het Hebreeuwse werkwoord kan op twee manieren de gesteldheid van een handeling uitdrukken, namelijk door het perfectum en het imperfectum (niet met het Nederlandse perfectum en imperfectum te verwarren). Het perfectum duidt op een voltooide handeling, terwijl het imperfectum aangeeft dat de handeling niet voltooid is maar voortduurt of aan de gang is. In Ge 1:1 staat „schiep” in het Hebreeuws in het perfectum, waaruit blijkt dat de handeling van het scheppen van hemel en aarde beëindigd, voltooid was. In Ge 2:2 staat het Hebreeuwse werkwoord dat met „ging ertoe over . . . te rusten” is weergegeven, in het imperfectum, hetgeen wijst op een niet-voltooide of voortdurende handeling of een handeling die aan de gang is. (Vergelijk Heb 4:4-7.) Daarom kan in het Hebreeuws een handeling die in het verleden heeft plaatsgevonden, door een werkwoord in het imperfectum worden aangegeven indien ze als niet voltooid wordt beschouwd, terwijl een toekomstige handeling door het perfectum kan worden aangegeven indien ze als voltooid wordt beschouwd. Het imperfectum van het Hebreeuwse werkwoord kan in het Nederlands worden weergegeven met behulp van woorden als „ging ertoe over”, „voorts”, „ging voort”, „vervolgens”, enz.
Over het fundamentele kenmerk van het imperfectum in het Hebreeuws schreef James Washington Wattsa in zijn werk A Distinctive Translation of Genesis, Grand Rapids (Michigan, VS) 1963, blz. 129, 130: „Het fundamentele kenmerk van alle imperfecta is onvoltooidheid. . . . Wanneer deze imperfecta in de aantonende wijs staan, treedt de onvoltooidheid ervan aan het licht in hetzij een duratieve vorm [de handeling wordt voorgesteld als nog steeds voortdurend] of een frequentatieve vorm [de handeling wordt voorgesteld als iets wat herhaaldelijk gebeurt]. Om welk van beide het gaat, hangt af van de context, want de werkwoordsvorm is in beide gevallen gelijk.
Als er volgens de context sprake is van één enkele handeling of een eenmalige toestand, is de strekking [van het werkwoord] duratief. De handeling wordt in het verloop van het gebeuren afgeschilderd. In zo’n geval is de fundamentele gedachte van het werkwoord in het Engels [evenals in het Nederlands] op zich niet toereikend om de volle betekenis ervan over te brengen. Door toevoeging van een hulpwerkwoord zoals ’ertoe overgaan’ of een bijwoord zoals ’geleidelijk’ moet de vertaler dan, als hij daartoe aanleiding vindt, de volle betekenis uitdrukken. Wanneer een verhaal zich snel ontvouwt en de opeenvolging van gebeurtenissen belangrijker is dan de levendige schildering van het verloop van een bepaald gebeuren, kan de vertaler zich wellicht behelpen met uitsluitend verbindende bijwoorden zoals ’daarna’ om zowel de opeenvolging als het verloop der gebeurtenissen te beschrijven. In zo’n geval komt het verloop niet volledig tot zijn recht. Er is alleen sprake van een overgaan van de ene handeling (of toestand) in de andere zonder precieze schildering van het verloop binnen de tweede. Wanneer de vertaler zich tot zo’n begrensde weergave beperkt, betekent dit dat hij geen speciale reden ziet om op die plaats het verloop van het gebeuren duidelijker te doen uitkomen. Anders zou het verhaal in het Engels [evenals in het Nederlands] langdradig worden. Is de vertaler daarentegen van oordeel dat het verslag wordt verrijkt als hij de volle betekenis van het werkwoord laat uitkomen, dan is hij vrij om dat te doen.
Als de context aangeeft dat de handeling meer dan eens geschiedt of de toestand zich meermalen voordoet, is de strekking [van het werkwoord] frequentatief. Ook dan is de fundamentele gedachte van het werkwoord in het Engels [evenals in het Nederlands] op zich niet toereikend om de volle betekenis over te brengen. De toevoeging van een hulpwerkwoord zoals ’ging voort’ of een bijwoord zoals ’dikwijls’ is dan nodig om de volle betekenis van het zich herhaald of gewoonlijk voordoen te onthullen.”
Door de eeuwen heen hebben geleerden zich erover verbaasd dat de Hebreeuwse taal de mogelijkheid bezit om gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden door werkwoorden in het imperfectum weer te geven en toekomstige gebeurtenissen door werkwoorden in het perfectum uit te drukken. In een poging deze bijzonderheid te verklaren, hebben zij de „waw consecutivum”-theorie ontwikkeld. Over deze theorie schreef O. L. Barnes in zijn werk A New Approach to the Problem of the Hebrew Tenses and Its Solution Without Recourse to Waw-Consecutive, Oxford 1965, blz. 4, 5: „De kwestie is nodeloos ingewikkeld gemaakt door de invoering van en het slaafs vasthouden aan de ’waw consecutivum’-leer, of zijn voorloper ’waw conversivum’ (de meest recente naam die men ervoor heeft geopperd, is ’waw conservativum’). Ondanks allerlei variaties die er op het thema zijn geweest, komt de theorie heel in het kort hierop neer: staat de ’en (waw ו)’ vóór het eerste van een reeks opeenvolgende Hebreeuwse werkwoorden in het imperfectum, voorafgegaan door een Hebreeuws werkwoord in het perfectum, dan duidt dit erop dat al deze werkwoorden gelezen of opgevat moeten worden als perfecta (in plaats van wat ze in werkelijkheid zijn: imperfecta), en omgekeerd, mits natuurlijk bepaalde klinkers betrekking hebbend op de waw ו in het imperfectum aanwezig zijn.”
Met betrekking tot de deugdelijkheid van deze theorie schreef O. L. Barnes op blz. 1 van zijn werk: „Wij mogen ons terecht afvragen waarom de ’en (waw ו)’ deze vreemde conversiemacht bezit. In een poging de ongerijmdheid te omzeilen, wordt in sommige nieuwere grammaticaboeken beweerd dat in werkelijkheid niet de ’en (waw ו)’ deze conversiemacht bezit, maar dat ze de sleutel of het aanknopingspunt is waarnaar wij moeten kijken om te weten of er sprake is van conversie; uiteindelijk komt dit dus op precies hetzelfde neer. Op grond van wat hier verklaard wordt, zal het naar ik hoop duidelijk zijn dat in feite de ’en (waw ו)’ deze macht niet bezit en dat het evenmin nodig is van die onderstelling uit te gaan om de snelle, soms abrupte verandering in de opeenvolging der Hebreeuwse tijden te verklaren. Met andere woorden: Wij kunnen de mythische, door grammatici uitgedachte ’waw consecutivum’-theorie van de tafel vegen.”
Ongeveer honderd jaar geleden heeft Benjamin Wills Newton in zijn werk The Altered Translation of Genesis ii. 5, Londen 1888, blz. 49-51, een vastberaden standpunt tegen de „waw consecutivum”-theorie ingenomen. Na een vertaalvoorbeeld van Ge 1:3-8 te hebben gegeven, besloot Newton op blz. 50, 51: „Het hele hoofdstuk door wordt de toekomende tijd gebruikt om het duratieve aspect aan te duiden. In onze vertaling gebruiken wij heel terecht de verleden tijd, want met onze toekomende tijd kunnen wij niet op een zelfde wijze het duratieve aspect laten uitkomen. In het Hebreeuws heeft de toekomende tijd een ruimere toepassing dan bij ons en geeft bijgevolg de bedoeling nauwkeuriger weer. Ik moge eraan toevoegen dat er in dit hoofdstuk beslist geen ruimte voor de ’vav conversivum’-theorie is en dat er ook geen enkele reden is om te beweren dat (omdat onze toekomende tijd zich niet aan de elasticiteit van de Hebreeuwse toekomende tijd kan aanpassen) de Hebreeuwse toekomende tijd daarom van zijn privileges beroofd en in een verleden tijd veranderd moet worden. Het is verwonderlijk dat iemand het gewaagd heeft met zo iets absurds voor de dag te komen.”
Wij laten hier drie verschillende versies van Ge 1:3-8 volgen: de vertaling van Benjamin Wills Newton, de Nieuwe-Wereldvertaling en de vertaling van James Washington Watts.
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
Nu zei [toek. t.] God: Laat er Licht komen, en daarop kwam [toek. t.] er Licht.
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
3 Nu zei God: „Er kome licht.” Toen kwam er licht.
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
3 Daarna zei God: „Er zij licht”; en geleidelijk kwam er licht tot bestaan.
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
Nu beschouwde [toek. t.] God het Licht, dat het goed [was]; en God maakte voorts [toek. t.] scheiding tussen het Licht en de duisternis;
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
4 Daarna zag God dat het licht goed was, en God bracht een scheiding teweeg tussen het licht en de duisternis.
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
4 Ook bezag God nu het licht, [en zag] dat het goed was; derhalve ging hij ertoe over het licht en de duisternis te scheiden.
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
en God noemde vervolgens [toek. t.] het licht Dag, en de duisternis noemde Hij [niet „noemde vervolgens”; de verleden tijd is gebruikt] Nacht; en het werd toen [toek. t.] avond, en het werd toen [toek. t.] morgen, Dag één.
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
5 En God noemde het licht voortaan Dag, maar de duisternis noemde hij Nacht. En het werd avond en het werd morgen: een eerste dag.
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
5 Toen begon God het licht Dag te noemen, en de duisternis noemde hij Nacht. Zo kwam er een avond en een morgen, ja, één dag.
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
Nu zei [toek. t.] God: Er kome een firmament in het midden van de wateren, en het worde als een scheiding tussen wateren en wateren.
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
6 Verder zei God: „Er kome een uitspansel tussen de wateren en er kome scheiding tussen de wateren en de wateren.”
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
6 Toen zei God verder: „Er zij een uitspansel in het midden van de wateren, ook zij er een scheiding tussen de wateren.”
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
Nu maakte [toek. t.] God het firmament en ging ertoe over scheiding te maken [toek. t.] tussen de wateren die met betrekking tot het firmament beneden [zijn] en de wateren die met betrekking tot het firmament boven [zijn];
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
7 Toen ging God ertoe over het uitspansel te maken en scheiding te maken tussen de wateren die onder het uitspansel zouden zijn en de wateren die boven het uitspansel zouden zijn. En het werd zo.
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
7 Derhalve ging God ertoe over de wateren die onder het uitspansel waren, te scheiden van de wateren die boven het uitspansel waren; en geleidelijk werd het zo.
De vertaling van Benjamin Wills Newton (1888) (teksthaken van auteur)
en voorts noemde [toek. t.] God het firmament Hemel; en het werd toen [toek. t.] avond, en het werd toen [toek. t.] morgen, Dag twee.
Nieuwe-Wereldvertaling (1969) (New World Translation, 1953)
8 En God noemde het uitspansel voortaan Hemel. En het werd avond en het werd morgen: een tweede dag.
De vertaling van James Washington Watts (1963) (teksthaken van auteur)
8 Daarna begon God het uitspansel Hemel te noemen. Zo kwam er een avond en een morgen, een tweede dag.
De Nieuwe-Wereldvertaling heeft bij het vertalen van Hebreeuwse werkwoorden niet de ongegronde „waw consecutivum”-theorie gevolgd. Deze eeuwenoude theorie brengt niet de geweldige kracht over van de Hebreeuwse werkwoorden in hun oorspronkelijke tijdsvorm. Daarom worden in de Nieuwe-Wereldvertaling de exacte betekenis en de dynamische kracht van de Hebreeuwse werkwoorden tot uitdrukking gebracht door het onderscheid te handhaven tussen het perfectum en het imperfectum van de Hebreeuwse werkwoorden.
a De auteur van A Distinctive Translation of Genesis (1963), of Exodus (1977) en of Isaiah (1979).