Rusland
„VAN de opgang der zon, ja, tot aan haar ondergang zal mijn naam groot zijn onder de natiën” (Mal. 1:11). Die schitterende profetie, die Jehovah zo’n 2450 jaar geleden heeft uitgesproken, gaat in deze tijd letterlijk in vervulling in Rusland. Als voor Jehovah’s loyale aanbidders in de westelijk gelegen stad Kaliningrad de zon ondergaat, gaat ze elf tijdzones naar het oosten al op voor de verkondigers op het schiereiland Tsjoektsjot, dat slechts door de Beringstraat van Alaska wordt gescheiden. Rusland is dus een land waar de zon nooit ondergaat over de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. De onvermoeibare inspanningen van moedige Getuigen tijdens het Sovjettijdperk zijn rijk gezegend. Zoals we zullen zien, hebben deze broeders en zusters onder hevige vervolging standgehouden, waardoor ze de weg hebben gebaand voor de ruim 150.000 verkondigers die nu in Rusland actief zijn.
Rusland, dat officieel bekendstaat als de Russische Federatie, is niet het land van één enkele natie of één enkel volk. Zoals de naam al te kennen geeft, is het een federatie van naties, een mozaïek van stammen, talen en volken, elk met zijn eigen cultuur. Ons verhaal begint in dit uitgestrekte mozaïek van etnische groepen, talen en religies — niet het democratische Rusland van nu, maar het Russische Rijk van meer dan een eeuw geleden, dat destijds geregeerd werd door een tsaar.
EEN MOEDIG GETUIGENIS AAN DE GEESTELIJKEN IN MOSKOU
Tijdens een periode van religieuze opleving kwam Semjon Kozlitski, een zeer gelovig man die van een Russisch-orthodox seminarie was afgestudeerd, in contact met Charles Taze Russell, die de leiding had over het werk van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen werden genoemd. Nina Loeppo, Semjons kleindochter, vertelde: „Mijn opa was in 1891 naar de Verenigde Staten gereisd en had daar broeder Russell ontmoet. Hij was heel zuinig op een foto waar ze samen op stonden en had het altijd over zijn broeder Russell.” Eind negentiende eeuw namen broeder Russell en zijn medewerkers de leiding in het herstellen van de ware aanbidding door de krachtige waarheden uit de Bijbel te onderwijzen. Daarbij stelden ze ook de valse leerstellingen van de kerken van de christenheid en hun klasse van geestelijken aan de kaak. De Bijbelse waarheid zelf en de ijver voor de ware aanbidding die broeder Russell en zijn metgezellen toonden, zetten Semjon ertoe aan moedig tot de geestelijken in Moskou te prediken. Met welk resultaat?
„Zonder enige vorm van proces werd hij gelijk in boeien geslagen en naar Siberië verbannen wegens zogenaamde belediging van de aartsbisschop van Moskou,” schreef Nina, „en zo bereikte het woord van God in 1891 Siberië.” Uiteindelijk werd Semjon Kozlitski naar dat deel van Siberië overgeplaatst dat nu bij Kazachstan hoort. Daar bleef hij tot aan zijn dood in 1935 ijverig over het woord van God spreken.
’NIET GEREED VOOR DE WAARHEID’
In het jaar dat Semjon Kozlitski werd verbannen, bracht broeder Russell zijn eerste bezoek aan Rusland. Hij zei daarover: „We constateerden niet dat men in Rusland openstond of gereed was voor de waarheid.” Die woorden van hem zijn vaak aangehaald. Bedoelde hij dat de mensen in Rusland niet naar de waarheid wilden luisteren? Nee. Het autoritaire bewind belette mensen om de waarheid te horen.
In Zion’s Watch Tower van 1 maart 1892 ging broeder Russell uitgebreider op de situatie in: „De regering in Rusland oefent een ondraaglijk scherpe controle uit op iedereen in het rijk, en de vreemdeling binnen hun poorten wordt door hen altijd met achterdocht bekeken. Hij moet bij elk hotel en treinstation zijn paspoort laten zien voordat hij een stad binnengaat of die verlaat. De hoteleigenaar neemt je paspoort in ontvangst en geeft het aan de commissaris van politie, die het in bewaring houdt totdat je gereed bent te vertrekken. Zo kan er van elke vreemdeling gemakkelijk worden nagegaan wanneer hij het land in- of uitgaat. Functionarissen en autoriteiten zijn koel beleefd en geven je het gevoel dat je aanwezigheid slechts wordt geduld, en alle boeken of kranten die je in je bezit hebt, worden grondig bekeken om er zeker van te zijn dat er niets in staat wat bedoeld is om hun ideeën te ondermijnen.”
Je zou denken dat de prediking van het goede nieuws onder die omstandigheden weinig vooruitgang zou boeken. Toch kon er niet worden voorkomen dat er in Rusland zaden van waarheid ontkiemden.
EEN „DAG VAN KLEINE DINGEN”
Zion’s Watch Tower berichtte al in 1887 dat losse nummers van dat tijdschrift per post naar verschillende plaatsen waren verstuurd, „zelfs naar Rusland”. In 1904 schreef een groepje Bijbelonderzoekers in Rusland dat ze Bijbelse lectuur hadden ontvangen, maar dat dit niet zonder problemen was gegaan. Ze schreven in hun brief dat de lectuur de aandacht had getrokken en bijna niet door de censuur was gekomen. Het groepje was zo blij met de lectuur dat ze zeiden: „Het is hier even kostbaar als goud, zo moeilijk is het om eraan te komen.” Uit hun verdere woorden bleek dat ze het doel van de lectuur hadden begrepen: „Moge de Heer ons nu zijn zegen geven en ons in staat stellen deze lectuur te verspreiden.”
De prediking van het goede nieuws in Rusland was dus serieus begonnen, en de ware aanbidding had vaste voet gekregen. Hoe klein dit eerste begin ook was, het was zeker niet onbeduidend, zoals de profeet Zacharia schreef: „Wie heeft de dag der kleine dingen veracht?” — Zach. 4:10.
De daaropvolgende jaren stuurden ijverige broeders en zusters in Duitsland lectuur naar Rusland. Veel van die lectuur was in het Duits, en heel wat Duitssprekende mensen namen de waarheid aan. In 1907 ontvingen leden van een Duitse baptistenkerk in Rusland per post delen van de boekenserie Millennial Dawn. Toen vijftien van hen een standpunt voor de ware aanbidding innamen, werden ze door de kerk in de ban gedaan. Later raakte de predikant die hen had tegengestaan zelf overtuigd van de waarheden die in Millennial Dawn werden uiteengezet.
In 1911 kreeg het werk een ongebruikelijke stimulans: dankzij een huwelijksreis. Een jong echtpaar uit Duitsland, de familie Herkendell, maakte na hun trouwen een predikingstocht naar Rusland om Duitssprekende mensen te helpen. Ze waren enthousiast dat ze geïsoleerde groepen Koninkrijksverkondigers aantroffen en hielpen hen geestelijke vorderingen te maken.
Eerder schreef een man in Rusland die onze lectuur las: „De lectuur uit Duitsland heeft voor mij evenveel waarde als het hemelse manna had voor de kinderen van Israël. . . . We vinden het ontzettend jammer dat de lectuur niet in het Russisch is! Ik gebruik elke gelegenheid om delen ervan in het Russisch te vertalen.” Er werd dus al iets vertaald, maar het echte werk moest nog beginnen.
„HEEL WAT ZIELEN OP ZOEK NAAR GOD”
In 1911 liet R.H. Oleszynski, een Poolse broeder in Warschau, het traktaat „Waar zijn de doden?” in het Russisch drukken. Warschau ligt in een deel van Polen dat toen bij het Russische Rijk hoorde. Broeder Oleszynski schreef in een brief aan broeder Russell: „Ik sluit een exemplaar bij . . . Voor tienduizend stuks vroegen ze 73 roebel . . . Er zijn weliswaar veel moeilijkheden, maar toch zijn er heel wat zielen op zoek naar God.” De traktaten werden samen met andere lectuur onder Russisch-sprekende mensen verspreid, die ze meenamen naar Rusland. Dat was voor dit pas ontgonnen taalgebied een belangrijke mijlpaal. Al gauw werd er meer lectuur geproduceerd, zowel traktaten als brochures. Met het verstrijken van de tijd zouden de vertaalprojecten nog ambitieuzer worden.
In 1912 bezocht broeder Russell Finland, dat toen onder het Russische Rijk viel. Kaarlo Harteva kreeg een volmacht om in Finland de Watch Tower Bible and Tract Society te vertegenwoordigen. Op 25 september 1913 zette de vertegenwoordiger van de tsaar, de Russische consul in New York, een officieel stempel op de volmacht en ondertekende hij die.
EEN PREDIKINGSTOCHT DIE LANGER DUURDE DAN GEPLAND
Kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ondernam Joseph Rutherford vanuit Brooklyn een reis langs verschillende landen als vertegenwoordiger van de organisatie. Op die reis ontmoette hij in de Poolse stad Łódź een Bijbelonderzoeker met de naam Dojczman. Niet lang daarna begon broeder Dojczman met zijn gezin aan wat een predikingstocht van twee maanden door Rusland had moeten worden. Door het uitbreken van de oorlog duurde de tocht echter langer dan gepland.
Na veel ontberingen strandde de familie Dojczman ten slotte in een stadje aan de Wolga. In 1918 besloten ze naar Polen terug te keren, maar dat ging niet vanwege een pokkenepidemie. Daarna waren de grenzen gesloten omdat er inmiddels een burgeroorlog woedde. Drie van hun kinderen stierven in die jaren, één aan pokken en één aan longontsteking.
Overal heerste voedselgebrek en panische angst. Mensen stierven op straat van de honger. Velen, vooral buitenlanders, werden er in de daaropvolgende chaos van beschuldigd met de vijand te heulen en werden prompt, zonder enige vorm van proces, terechtgesteld. Op een dag stormde een man in gezelschap van een gewapende soldaat het huis van de familie Dojczman binnen.
„Daar is de vijand, grijp hem!”, schreeuwde de man.
„Waarom?”, vroeg de soldaat. „Wat heeft hij gedaan?”
De man probeerde misbruik te maken van de situatie om broeder Dojczman niet te hoeven betalen voor timmerwerk dat die voor hem had gedaan. Nadat de soldaat beide kanten van het verhaal had gehoord, doorzag hij de verkeerde motieven van de man en smeet hij hem het huis uit. Toen vertelde hij broeder Dojczman dat hij nog met plezier terugdacht aan een gesprek over Bijbelse onderwerpen dat ze samen gehad hadden. Dat gesprek heeft broeder Dojczman en zijn gezin waarschijnlijk het leven gered. In 1921 drukte de communistische regering het militaire verzet de kop in en kwam er een eind aan de burgeroorlog. Niet lang daarna was de familie Dojczman op de thuisreis naar Polen.
DE BIJBELONDERZOEKERS EN DE BOLSJEWIEKEN
Terwijl de Eerste Wereldoorlog in volle gang was, ging ook het weinige contact dat er tussen de broeders in Rusland en die in andere landen had bestaan, nog verloren. Net als Christus’ broeders elders in de wereld verkeerden die in Rusland vermoedelijk in onzekerheid over de draagwijdte van het op de troon plaatsen van Christus. Ze hadden er geen flauw idee van dat hun land spoedig het toneel zou zijn van enkele van de opmerkelijkste gebeurtenissen van de twintigste eeuw. Veel daarvan zouden een vervulling vormen van Bijbelprofetieën.
In de tweede helft van 1917 maakte de Russische Revolutie een eind aan het 370-jarige bewind van de tsaren. De nieuwe heersers van Rusland, de bolsjewieken, die zich niet bewust waren van de tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus, hadden ambitieuze plannen om een nieuwe vorm van menselijke heerschappij in te voeren, één die anders was dan alle voorgaande. Zo kreeg binnen een paar jaar de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) vorm. Uiteindelijk zou die bijna een zesde van het landoppervlak van de aarde beslaan.
Het is interessant dat Vladimir Lenin, de eerste leider van de Sovjet-Unie, een paar jaar voor de Russische Revolutie had gezegd: „Iedereen moet niet alleen volkomen vrij zijn om het geloof van zijn keuze te belijden, maar ook om zijn geloof te verbreiden of van geloof te veranderen. Geen enkele overheidspersoon dient het recht te hebben iemand zelfs maar naar zijn geloof te vragen: dat is een zaak van iemands eigen geweten en niemand heeft het recht zich daarmee te bemoeien.”
In sommige delen van het land konden oprechte personen dankzij die officiële principes van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij ongehinderd met anderen over Bijbelse waarheden spreken. Maar over het algemeen was het nieuwe bewind vanaf het begin atheïstisch. Het stelde zich vijandig op tegenover religie en bestempelde die als ’de opium van het volk’. Een van de eerste dingen die de bolsjewieken deden, was een decreet uitvaardigen waardoor Kerk en Staat gescheiden werden. Het werd religieuze organisaties niet langer toegestaan onderwijs te geven, en kerkelijk bezit werd genationaliseerd.
Hoe zou het nieuwe bewind zich opstellen tegenover de verspreide groepen Bijbelonderzoekers, die trouw waren aan Gods koninkrijk? Een Bijbelonderzoeker schetste in een brief die hij enige tijd na de revolutie van 1917 vanuit Siberië schreef, het volgende sombere beeld: „Jullie zijn waarschijnlijk op de hoogte van de situatie hier in Rusland. We hebben een sovjetregering gebaseerd op communistische principes. Hoewel te merken is dat er, zoals bekend, pogingen worden gedaan om meer gelijkheid tot stand te brengen, wordt alles wat met God te maken heeft, overboord gegooid.”
In 1923 was de tegenstand tegen de Bijbelonderzoekers heviger geworden. De broeders schreven: „We schrijven deze brief om jullie te laten weten wat er in Rusland gebeurt. . . . We beschikken over de noodzakelijke dingen, voedsel, kleding, . . . maar we hebben dringend behoefte aan geestelijk voedsel. De boeken die jullie ons gestuurd hadden, zijn door de regering in beslag genomen. We smeken jullie daarom ons uittreksels in briefvorm te zenden van alle lectuur die jullie in het Russisch hebben . . . Veel mensen hongeren naar het Woord der Waarheid. Pas geleden hebben vijf mensen hun wijding gesymboliseerd door onderdompeling in water, en ook hebben vijftien baptisten zich bij ons aangesloten.”
In de Engelse Wachttoren van 15 december 1923 werd opgemerkt: „Het Genootschap doet moeite de lectuur Rusland binnen te krijgen en zal dat, bij de gratie van de Heer, blijven doen.” Tegen 1925 was De Wachttoren beschikbaar in het Russisch. Dat had een directe uitwerking op het getuigeniswerk in Rusland. Zo had een lid van een evangelische groepering er moeite mee de leer van het hellevuur te rijmen met een God van liefde. Toen hij zijn geloofsgenoten daarnaar vroeg, baden ze of God hem van zulke gedachten wilde bevrijden. Later kregen hij en zijn vrouw een paar Wachttorens en onmiddellijk onderscheidden ze de waarheid. Hij vroeg in een brief om meer lectuur en schreef: „We zien uit naar manna van de andere kant van de oceaan.” Ook andere broeders in Rusland bevestigden regelmatig de ontvangst van zulk ’manna’ en bedankten de broeders in de Verenigde Staten voor de christelijke liefde die ze toonden door zulke geloofversterkende lectuur te produceren.
’STUUR ME VAN ALLES WAT’
In de Russische Wachttoren van september 1925 stond een ontroerende brief uit Siberië. Een leraar uit een boerenfamilie vertelde dat hij en zijn gezin in 1909 vanuit het zuiden van Rusland naar Siberië waren verhuisd. Hij schreef dat hij de publicaties met veel vreugde had gelezen en voegde eraan toe: „Het is mijn hartenwens om steeds dieper in de heilige waarheden van God onderwezen te worden zodat ik de duisternis beter en krachtiger kan bestrijden.” Hij besloot de brief met een verzoek om meer lectuur: „Stuur me alstublieft van alles wat.”
In hetzelfde nummer stond de reactie van de uitgever: „We proberen al enige tijd lectuur naar Rusland te zenden, maar al onze pogingen zijn door tegenwerking van de Russische regering op niets uitgelopen. Deze en soortgelijke brieven zijn als de roep vanuit Macedonië: ’Kom over . . . en help ons’ (Hand. 16:9). We komen zodra de gelegenheid zich voordoet en zo de Heer het wil.”
De Wachttoren en andere publicaties zouden inderdaad een bijzonder krachtig instrument blijken te zijn om het goede nieuws in het Russisch te prediken „tot een getuigenis”! (Matth. 24:14) In 2006 waren er door Jehovah’s Getuigen al 691.243.952 stuks lectuur uitgegeven in het Russisch, meer dan in enige andere taal behalve Engels, Portugees en Spaans. Jehovah heeft de inspanningen van zijn Getuigen om het Koninkrijk bekend te maken rijk gezegend.
GETUIGENIS AAN RUSSEN IN HET BUITENLAND
Toen de bolsjewieken aan de macht kwamen en de communistische staat in het leven werd geroepen, emigreerden veel Russen naar het buitenland. De Wachttoren en andere publicaties in het Russisch werden buiten de Sovjet-Unie gedrukt. Daardoor kon de Sovjetregering de stroom van geestelijk voedsel naar andere landen niet indammen. Eind jaren twintig bereikten Russische publicaties mensen over de hele wereld, en er kwamen waarderende brieven binnen van Russische mensen uit landen als Australië, Finland, Frankrijk, Letland, Paraguay, Polen, Uruguay en de Verenigde Staten.
Uiteindelijk organiseerden de broeders in enkele van die landen vergaderingen en predikingsactiviteiten in het Russisch. In de Verenigde Staten werden regelmatig Bijbelse lezingen in het Russisch uitgezonden via de radio. Er werden Russischtalige gemeenten opgericht, zoals die in Brownsville (Pennsylvania), en er werden congressen georganiseerd. Zo hielden de broeders in mei 1925 een driedaags Russisch congres in Carnegie (Pennsylvania). Er waren 250 aanwezigen, en 29 personen werden gedoopt.
DE SITUATIE VERANDERT
Na Lenins dood verhevigde de regering haar aanval op alle religie. In 1926 werd de Bond van Militante Godlozen opgericht, een naam die heel goed het doel ervan weergaf. De altijd aanwezige atheïstische propaganda was bedoeld om het geloof in God compleet uit de geest en het hart van de mensen uit te roeien. In korte tijd verspreidde de geest van atheïsme zich in heel het uitgestrekte gebied van de Sovjet-Unie. Een Bijbelonderzoeker in Rusland schreef in een brief aan het internationale hoofdkantoor in Brooklyn: „De jongeren zuigen deze geest op, die ongetwijfeld een grote belemmering vormt om de waarheid te leren kennen.”
De Bond van Militante Godlozen gaf atheïstische lectuur uit, waaronder het tijdschrift Antireligioznik. In 1928 stond in dat tijdschrift: „De oblasta Voronezj is vergeven van de sekten.” Het blad maakte onder andere melding van 48 „Onderzoekers van de Heilige Schrift”, met als „leiders Mitrofan Bovin en ene Zintsjenko”. Het is interessant dat er in de Russische Wachttoren van september 1926 een brief stond van een zekere Michail Zintsjenko uit Rusland. Hij schreef: „De mensen hongeren naar geestelijk voedsel. . . . We hebben heel weinig lectuur. Broeder Trumpi en anderen vertalen lectuur in het Russisch en kopiëren die, en zo voeden we elkaar geestelijk en moedigen we elkaar aan. We zenden de groeten van al onze Russische broeders en zusters.”
In september 1926 schreef broeder Trumpi dat de hoop bestond dat de autoriteiten de broeders zouden toestaan lectuur in het Russisch te ontvangen. Hij vroeg de broeders van Brooklyn-Bethel om via het kantoor in Maagdenburg (Duitsland) traktaten, brochures, boeken en Wachttoren-jaargangen te zenden. Broeder Rutherford reageerde op dit verzoek door George Young naar Moskou te sturen, die er op 28 augustus 1928 arriveerde. In een van zijn brieven schreef broeder Young: „Ik heb enkele interessante ervaringen beleefd, maar ik weet niet hoe lang ik zal mogen blijven.” Hoewel hij een onderhoud wist te regelen met een hoge ambtenaar in Moskou, kon hij maar een visum krijgen tot 4 oktober 1928.
Ondertussen was het standpunt van de pas gevormde Sovjetstaat tegenover religie onduidelijk. Verscheidene regeringsdocumenten uitten de hoop dat religieuze groeperingen overtuigd konden worden om zich voor de sovjetzaak te gaan inzetten. In de jaren die volgden werd het beleid daarop afgestemd. Het is belangrijk te begrijpen dat de Sovjetregering Jehovah’s volk niet wilde ombrengen; ze was eropuit hun hart en hun geest te winnen. Ze probeerde Gods aanbidders ervan te overtuigen dat het beter was zich aan te passen en probeerde hen tot absolute loyaliteit aan de staat te dwingen. Het laatste wat ze wilde was dat mensen Jehovah trouw waren.
Na het vertrek van broeder Young bleven de Russische broeders en zusters ijverig Gods koninkrijk prediken. Danyil Staroechin werd aangesteld om het Koninkrijkswerk in Rusland te organiseren. Hij bezocht Moskou, Koersk, Voronezj en andere plaatsen in Rusland en Oekraïne om de prediking te stimuleren en de broeders en zusters aan te moedigen. Samen met andere broeders predikte hij tot baptisten in hun gebedshuizen en legde hij hun de waarheid over Jezus Christus en Gods koninkrijk uit. In januari 1929 werden er regelingen getroffen dat de broeders in Rusland voor 200 dollar per jaar in Koersk een kerkgebouw konden huren, zodat ze openlijk vergaderingen konden houden.
Later dat jaar vroegen de broeders van Brooklyn-Bethel aan het Volkscommissariaat van Handel van de USSR toestemming om een kleine zending Bijbelse lectuur in de Sovjet-Unie in te voeren. Het ging om 800 exemplaren van de boeken De Harp Gods en Bevrijding en 2400 brochures. Nog geen twee maanden later kwam de zending terug, voorzien van het stempel: „Retour. Invoer geweigerd door het Comité voor Gedrukt Materiaal.” Maar de broeders gaven de hoop niet op. Sommige dachten dat de publicaties teruggestuurd waren omdat er een ouder Russisch alfabet in gebruikt was. Van toen af letten de broeders erop dat alle Russische lectuur nauwkeurig vertaald werd en dat ze gedrukt werd volgens de laatste taalontwikkelingen.
GOEDE VERTALERS GEZOCHT
Vanaf 1929 verscheen er in een aantal nummers van De Wachttoren een mededeling over de behoefte aan bekwame vertalers die zowel de Engelse als de Russische taal machtig waren. Zo stond in de Russische Wachttoren van maart 1930 de mededeling: „Er wordt een bekwame, opgedragen broeder gezocht die Engels kent en vloeiend Russisch spreekt om vanuit het Engels in het Russisch te vertalen.”
Jehovah zag de behoefte, en in verschillende landen werden vertalers gevonden. Een van die vertalers was Aleksandr Forstman, die al in 1931 via het Deense bijkantoor in Kopenhagen artikelen naar het hoofdkantoor stuurde die hij in het Russisch had vertaald. Broeder Forstman, die in Letland woonde, was een enthousiast vertaler. Hij had een goede opleiding genoten en sprak vloeiend Engels en Russisch. Daardoor had hij voor het vertalen van Bijbelse lectuur niet veel tijd nodig. In het begin besteedde hij maar een paar uur per week aan dat werk, omdat hij ook nog een wereldse baan had om voor zijn ongelovige vrouw en kind te zorgen. In december 1932 werd hij fulltimevertaler. Hij heeft traktaten, brochures en boeken vertaald. In 1942 is hij overleden.
Er was de broeders veel aan gelegen dat er goede Russische vertalingen van de publicaties beschikbaar kwamen, want ze dachten dat het Koninkrijkswerk in Rusland snel wettelijk erkend zou worden. William Dey, de opziener van het Noord-Europese bijkantoor, schreef in een brief aan broeder Rutherford: „Als de beperkingen in Rusland worden opgeheven, wat beslist snel zal gebeuren, zou het goed zijn als we een waardige vertaling van onze publicaties aan de bevolking van 180 miljoen kunnen aanbieden.”
RADIO-UITZENDINGEN
De radio was nog een middel om het goede nieuws in het reusachtige gebied van Rusland te verspreiden. De Russische Wachttoren van februari 1929 bevatte de volgende mededeling: „Er zullen via de radio Russische lezingen worden uitgezonden.” De programma’s werden elke tweede en vierde zondag van de maand vanuit Estland uitgezonden in de Sovjet-Unie.
Broeder Wallace Baxter, de bijkantooropziener van Estland, vertelde later: „Na lang onderhandelen werd in 1929 een contract voor een jaar getekend. We waren in Rusland nog niet lang in de ether of we hoorden al dat mensen in Leningrad naar de uitzendingen luisterden. Het Sovjetbewind reageerde niet anders dan de geestelijkheid in Estland: beide waarschuwden de mensen om niet naar de Koninkrijksboodschap te luisteren.” In 1931 werden de programma’s in het Russisch uitgezonden op de middengolf op een tijdstip dat voor de luisteraars geschikt was, ’s avonds van half zes tot half zeven. Na drieënhalf jaar werden de uitzendingen uit de lucht gehaald. In een brief van het Estische bijkantoor legden de broeders uit hoe het kwam dat de uitzendingen in juni 1934 verboden werden: „De geestelijken hebben de [Estische] regering laten weten dat onze radioprogramma’s niet in het belang van de staat zijn omdat het om verkapte communistische en anarchistische propaganda zou gaan.”
ER VINDT EEN VERANDERING PLAATS
In 1935 stuurden de broeders van Brooklyn-Bethel Anton Koerber naar de Sovjet-Unie in de hoop dat hij daar een bijkantoor zou kunnen openen. Ze wilden vanuit Duitsland, waar Adolf Hitler even daarvoor aan de macht was gekomen, een drukpers naar de USSR zenden. Hoewel dat plan niet kon worden uitgevoerd, had broeder Koerber wel een ontmoeting met verschillende broeders in Rusland.
Enkele jaren vorderde het predikingswerk in Rusland gestaag. Onder leiding van het Letse bijkantoor werd er Bijbelse lectuur in het Russisch vertaald. Maar het was moeilijk de gedrukte lectuur te importeren. Dus werd er een grote hoeveelheid lectuur opgeslagen.
Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog, in 1939, waren er niet veel Getuigen. Vandaar dat de Sovjetregering weinig of geen aandacht aan hen schonk. Maar dat zou al gauw veranderen. Kort nadat nazi-Duitsland in 1939 Polen was binnengevallen, annexeerde de Sovjet-Unie de laatste vier van haar vijftien deelrepublieken: Estland, Letland, Litouwen en Moldavië. Duizenden Getuigen bevonden zich opeens binnen de grenzen van de Sovjet-Unie, een natie die spoedig verwikkeld zou zijn in een barbaarse strijd om te overleven. Het zou voor miljoenen een tijd van lijden en ontberingen zijn. Voor Jehovah’s Getuigen zou het een tijd zijn waarin ze onder het juk van wrede onderdrukking hun loyaliteit aan God moesten bewijzen.
BEREID HUN STANDPUNT IN TE NEMEN
In juni 1941 ondernam Duitsland een grootscheepse aanval op de Sovjet-Unie. De aanval kwam voor Sovjetleider Josif Stalin als een complete verrassing. Tegen het einde van het jaar hadden Duitse troepen de buitenwijken van Moskou bereikt en leek de val van de Sovjet-Unie onafwendbaar.
Stalin probeerde wanhopig de natie te mobiliseren voor wat de Russen de Grote Patriottische Oorlog noemden. Hij zag in dat hij concessies zou moeten doen aan de kerk als hij de steun van het volk voor de oorlogsinspanningen wilde winnen, omdat miljoenen nog steeds godsdienstig waren. In september 1943 ontving Stalin op het Kremlin openlijk drie vertegenwoordigers van de hoogste orden van de Russisch-orthodoxe kerk. Dat diende om de kloof tussen Kerk en Staat te overbruggen. Honderden kerken werden weer opengesteld voor het publiek.
Net als Jehovah’s Getuigen in Duitsland namen de broeders en zusters in Rusland tijdens de oorlog een volkomen neutraal standpunt in. Ze waren bereid de consequenties te aanvaarden en waren vastbesloten zich aan het gebod van hun Heer te houden (Matth. 22:37-39). Meer dan duizend Getuigen uit Oekraïne, Moldavië en de Baltische republieken werden van 1940 tot 1945 naar werkkampen in het hart van Rusland overgebracht omdat ze neutraal bleven.
Vasili Savtsjoek herinnert zich: „Ik ben in 1941, toen ik veertien was, in Oekraïne gedoopt. Tijdens de oorlog werden bijna alle actieve broeders naar gevangenissen en kampen in het hart van Rusland gestuurd. Maar Jehovah’s werk ging door. Trouwe zusters en jongeren zoals ik namen verantwoordelijkheden in de gemeente en in de dienst op ons. In ons dorp was één broeder nog op vrije voeten, en die was invalide. Hij zei tegen me: ’Vasili, we hebben je hulp nodig. We hebben heel belangrijk werk te doen en we hebben niet genoeg mensen.’ Ik kon mijn tranen niet bedwingen toen ik zag hoe bezorgd die ziekelijke broeder was voor Jehovah’s werk. Ik stemde grif toe alles te doen wat maar nodig was. We hadden geïmproviseerde drukkerijen in kelders, waar we ons kostbare geestelijke voedsel dupliceerden; dat gaven we dan weer door aan anderen, die het onder de broeders en zusters verdeelden, vooral onder hen die gevangenzaten.”
Ondanks het zelfopofferende, liefdevolle werk van die zusters en tieners werd er nog steeds niet genoeg geestelijk voedsel geproduceerd. Poolse broeders die Rusland uit reisden en verslag konden uitbrengen aan het bijkantoor in Polen, vormden een deel van de oplossing. Oekraïense en Russische broeders die in de tegenovergestelde richting reisden, namen geestelijk voedsel, stencils, inkt en andere spullen mee die in Rusland goed van pas kwamen.
„LATEN ZIJ HEENGAAN, IEDER NAAR ZIJN PLAATS”
In 1946 werden sommige broeders en zusters die in Polen woonden, gedwongen naar de Sovjetrepubliek Oekraïne te verhuizen. Ivan Pasjkovski vertelt: „De broeders vroegen het bijkantoor in Łódź wat ze in deze situatie moesten doen. Het antwoord dat ze ontvingen, bevatte een aanhaling uit Rechters 7:7: ’Laten zij heengaan, ieder naar zijn plaats.’ Vele jaren later begreep ik hoe Jehovah in zijn wijsheid het predikingswerk in deze moeilijke gebieden had geleid. Voor ons was onze ’plaats’ daar waar Jehovah ons naartoe zond. We gingen begrijpen dat het belangrijk is bevelen van de autoriteiten op te volgen. Dus begonnen we ons erop voor te bereiden naar een atheïstisch land te verhuizen.
Allereerst kwamen we met achttien doopkandidaten samen in het huis van een broeder en hielpen hen zich op de doop voor te bereiden. Ook verzamelden we zo veel mogelijk lectuur in het Russisch en het Oekraïens en probeerden die zo in te pakken dat ze moeilijk te vinden zou zijn als onze bagage werd doorzocht. Al gauw, bij zonsopgang, was ons dorp omringd door soldaten van het Poolse leger, die ons bevel gaven ons klaar te maken voor vertrek. We mochten voedsel voor een maand meenemen en de nodige huishoudelijke artikelen. Onder escorte werden we naar het station gebracht. En zo werd de Sovjet-Unie onze ’plaats’.
Toen we op onze bestemming aankwamen, dromden er gelijk allemaal mensen om ons heen, onder wie de plaatselijke autoriteiten. Omdat we direct een getuigenis wilden geven, vertelden we hun vrijmoedig dat we Getuigen van Jehovah waren. De volgende dag kregen we onverwachts bezoek van de secretaris van het plaatselijke landbouwcomité. Hij vertelde ons dat zijn vader naar Amerika was geëmigreerd en hem altijd lectuur zond die door Jehovah’s Getuigen werd uitgegeven. Wat waren we blij dat te horen! En het was helemaal geweldig dat hij ons lectuur aanbood. Toen hij en zijn gezin onze vergaderingen gingen bezoeken, drong het tot ons door dat er in dit land veel ’begeerlijke dingen’ van Jehovah te vinden waren (Hag. 2:7). Niet lang daarna kwam het hele gezin in de waarheid, en ze hebben Jehovah jarenlang trouw gediend.”
ER IS VEEL WERK TE DOEN
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werd het werk in Rusland onder bijzonder moeilijke omstandigheden verricht. In een brief van 10 april 1947 van het Poolse bijkantoor aan het hoofdkantoor stond: „De vertegenwoordigers van andere religies maken hun leden bang door te zeggen dat hun tien jaar dwangarbeid en verbanning te wachten staan als ze een Wachttoren of een folder van Jehovah’s Getuigen aannemen. De bevolking verkeert dan ook in grote angst, en de mensen hunkeren naar het licht.”
In het Engelse Jaarboek van 1947 stond het volgende commentaar: „De getuigen beschikken niet over gedrukte lectuur of over De Wachttoren in zijn aantrekkelijke gedrukte vorm. . . . In veel gevallen wordt de lectuur nog steeds moeizaam overgeschreven en zo aan anderen doorgegeven . . . Onze koeriers worden soms aangehouden, en als blijkt dat ze De Wachttoren bij zich hebben, worden ze in de gevangenis geworpen.”
Regina Kryvokoelskaja zegt: „Soms had ik het gevoel dat het hele land omgeven was door prikkeldraad en wij gevangenen waren, ook al zaten we niet in de gevangenis. Onze mannen, die God ijverig dienden, brachten het grootste deel van hun leven in gevangenissen en kampen door. Wij vrouwen kregen veel voor onze kiezen: we hadden slapeloze nachten, werden door de Russische staatsveiligheidsdienst (KGB) in de gaten gehouden en aan psychische druk blootgesteld, verloren ons werk en moesten andere moeilijkheden verduren. De autoriteiten probeerden ons op allerlei manieren van de weg der waarheid af te brengen (Jes. 30:21). We twijfelden er niet aan dat Satan de situatie gebruikte om te proberen de Koninkrijksprediking een halt toe te roepen. Maar Jehovah liet zijn volk niet in de steek. Zijn hulp was duidelijk merkbaar.
Bijbelse lectuur die met veel moeite het land in werd gesmokkeld, gaf ons ’kracht die datgene wat normaal is te boven gaat’ en de wijsheid om met de situatie om te gaan (2 Kor. 4:7). Jehovah leidde zijn volk en er bleven zich nieuwelingen bij zijn organisatie aansluiten, ook al werden ze door de staat krachtig tegengestaan. Het was verbazingwekkend dat ze vanaf het allereerste begin bereid waren samen met Jehovah’s volk moeilijkheden te verduren. Alleen Jehovah’s geest kon dat tot stand brengen.”
HIJ GOOIDE BRIEVEN OVER DE OMHEINING
In 1944 werd Pjotr Kryvokoelsky, die later met Regina trouwde, in een kamp in de oblast Gorki gevangengezet omdat hij aan zijn christelijke neutraliteit vasthield. Maar dat deed niets af aan zijn ijver voor de prediking. Pjotr schreef brieven waarin hij in het kort een Bijbelse leerstelling uitlegde. Hij stopte elke brief in een envelop, maakte hem met een touwtje aan een steen vast en gooide hem met steen en al over de hoge prikkeldraadversperring. Pjotr hoopte dat iemand de brieven zou lezen, en op een dag gebeurde dat ook. Pjotr zag hoe een meisje, Lidija Boelatova, een van zijn brieven las, en hij riep haar zachtjes om naar de omheining te komen. Hij vroeg haar of ze graag meer over de Bijbel wilde weten. Dat wilde Lidija wel, en ze maakten een afspraak. Na die tijd kwam ze regelmatig om meer van die kostbare brieven op te rapen.
Lidija werd een ijverige zuster en verkondigster van het goede nieuws. Al gauw bestudeerde ze de Bijbel met Marija Smirnova en Olga Sevrjoegina, en ook zij gingen Jehovah dienen. Om de zusters geestelijk te helpen, begonnen de broeders dit kleine groepje direct vanuit het kamp van geestelijk voedsel te voorzien. Met dat doel maakte Pjotr in een kleine koffer een dubbele bodem, die hij vol kon stoppen met tijdschriften. Hij zorgde ervoor dat het koffertje het kamp mee in en uit genomen werd door niet-Getuigen die op vrije voeten waren. Ze bezorgden het koffertje dan op het adres van een van de zusters.
Al snel organiseerden de zusters de prediking in hun gebied. Dat kwam de politie ter ore, die een agente stuurde om hen in de gaten te houden, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. De agente, een lerares, deed alsof ze geïnteresseerd was in de waarheid en won het vertrouwen van de zusters. Omdat die met zoiets geen ervaring hadden, deelden ze enthousiast Bijbelse waarheden met hun nieuwe ’zuster’. Later vertelden ze haar hoe ze aan de lectuur kwamen. De eerstvolgende keer dat de koffer daarna het kamp verliet, werd Pjotr gepakt en tot nog eens 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Ook de drie zusters kregen elk een straf van 25 jaar.
’WAT HUN ONTBREEKT, IS INFORMATIE’
Tijdens en na de oorlog bleef de Sovjetregering de activiteiten van Jehovah’s Getuigen krachtig tegenstaan. In maart 1947 berichtten de broeders in Polen dat een hoge ambtenaar in een van de westelijke streken van de Sovjet-Unie had verklaard dat daar tegen het einde van de lente geen enkele Getuige van Jehovah meer te vinden zou zijn. De broeders schreven: „Tijdens het schrijven van deze brief bereikte ons het bericht dat er op één dag honderd broeders en zusters zijn gearresteerd.” In een andere brief stond over de broeders in de kampen: „Ze blijven Jehovah op een schitterende manier trouw. Velen zijn al gestorven, en de broeders wachten op Jehovah’s bevrijding net als de broeders en zusters in de concentratiekampen dat hebben gedaan.”
Getuigen werden ook gearresteerd omdat ze predikten of weigerden te stemmen. Verantwoordelijke broeders schreven in 1947: „We hebben de indruk dat de hoogste autoriteiten in Rusland weinig af weten van het lot van onze broeders en zusters, maar dat ze er niet op uit zijn hen te vernietigen. Wat hun ontbreekt, is de nodige uitleg en informatie.”
POGINGEN TOT REGISTRATIE
Niet lang daarna stelde het Poolse bijkantoor voor dat twee Russische broeders samen met een ervaren jurist de nodige documenten zouden voorbereiden om de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie te laten registreren. In een brief vanuit Polen aan de broeders in Rusland stond: „De prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk moet overal worden gehoord, ook in Rusland (Mark. 13:10).” De brief besloot met de woorden: „Wees geduldig. Jehovah zal jullie tranen in vreugdekreten veranderen. — Ps. 126:2-6.”
In augustus 1949 dienden Mykola Pjatocha, Mychailo Tsjoemak en Ilja Babijtsjoek een verzoek tot registratie in. De regering was bereid Jehovah’s Getuigen te erkennen, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. Er werd de broeders onder andere gevraagd de namen door te geven van alle Getuigen die in het gebied van de Sovjet-Unie woonden. Daar konden de broeders niet mee akkoord gaan. Hoewel het werk doorging en het aantal verkondigers voortdurend toenam, bleven veel broeders en zusters van hun vrijheid beroofd.
„JE JEHOVAH ZAL JE HIER NIET UIT BEVRIJDEN”
Pjotr Kryvokoelsky kan zich de zomer van 1945 nog goed herinneren: „Na hun berechting werden de broeders naar verschillende kampen gestuurd. In het kamp waar ik zat, toonden veel gevangenen oprechte belangstelling voor de waarheid. Een van hen, een geestelijke, begreep al snel dat wat hij hoorde de waarheid was, en hij nam zijn standpunt voor Jehovah in.
Toch waren de omstandigheden erbarmelijk. Op een keer werd ik opgesloten in een cel die amper groot genoeg was om in te staan. De cel werd het wantsenhuis genoemd omdat het er wemelde van de bedwantsen; het waren er zo veel dat ze misschien wel al het bloed uit iemands lichaam hadden kunnen zuigen. De inspecteur zei bij de deur tegen me: ’Je Jehovah zal je hier niet uit bevrijden.’ Mijn dagelijkse rantsoen bestond uit 300 gram brood en een beker water. Er was geen frisse lucht, dus leunde ik tegen de kleine deur en zoog gretig de lucht op die door een haarfijn scheurtje binnenkwam. Ik voelde hoe de bedwantsen mijn bloed opzogen. Tijdens de tien dagen dat ik in het wantsenhuis zat, bad ik steeds weer of Jehovah me de kracht wilde geven om te volharden (Jer. 15:15). Toen de deur openging, viel ik flauw; ik kwam weer bij in een andere cel.
Later veroordeelden de rechters van het werkkamp me tot tien jaar opsluiting in een zwaarbewaakt strafkamp wegens ’opruiing en anti-Sovjetpropaganda’. Het was in dat kamp onmogelijk post te versturen of te ontvangen. De meeste gevangenen daar waren veroordeeld voor geweldsmisdrijven, zoals moord. Als ik mijn geloof niet zou afzweren, zo werd me verteld, zouden die mensen alles met me doen wat hun gezegd werd. Ik woog nog maar 36 kilo en kon amper lopen. Maar ook daar slaagde ik erin oprechte personen te vinden die naar de waarheid wilden luisteren.
Op een keer lag ik tussen de struiken te bidden toen een oudere man me aansprak. Hij vroeg: ’Wat heb jij gedaan om in deze hel terecht te komen?’ Toen hij hoorde dat ik een Getuige van Jehovah was, zakte hij op zijn knieën en omhelsde en kuste me. Toen zei hij: ’Jongen, ik wil al zo lang meer over de Bijbel weten! Wil jij me alsjeblieft onderwijzen?’ Ik kon mijn geluk niet op. Ik had wat vergeelde evangeliefragmenten in mijn gehavende kleren genaaid, die ik gelijk tevoorschijn haalde. De tranen sprongen in zijn ogen. We praatten die avond lang met elkaar. Hij vertelde me dat hij in de eetzaal van het kamp werkte en ervoor zou zorgen dat ik te eten kreeg. En zo werden we vrienden. Hij maakte geestelijke vorderingen en ik kwam lichamelijk weer op krachten. Ik was ervan overtuigd dat Jehovah het zo geregeld had. Na een paar maanden werd hij vrijgelaten, en ik werd naar een ander kamp in de oblast Gorki overgeplaatst.
Daar waren de omstandigheden een stuk beter. Maar ik was vooral blij dat ik met vier gevangenen de Bijbel kon bestuderen. In 1952 betrapten de voormannen ons met lectuur. Tijdens het verhoor werd ik in een hermetisch gesloten kist gestopt. Telkens als ik dreigde te stikken, openden ze de kist om wat lucht binnen te laten en dan deden ze hem weer dicht. Ze wilden dat ik mijn geloof afzwoer. We werden allemaal veroordeeld. Toen onze vonnissen werden voorgelezen, raakte geen van mijn Bijbelstudies in paniek. Daar was ik echt heel blij om! Ze werden alle vier tot 25 jaar in de kampen veroordeeld. Ik kreeg een zwaardere straf, maar die werd omgezet in nog eens 25 jaar in een zwaarbewaakt kamp en tien jaar verbanning. Toen we de ruimte verlieten, stonden we stil om Jehovah voor zijn hulp te bedanken. De bewakers vroegen zich stomverbaasd af waarom we zo blij waren. We werden gescheiden en naar verschillende kampen gestuurd. Ik kwam in een zwaarbeveiligd kamp in Vorkoeta terecht.”
DOOR CHRISTELIJKE NEUTRALITEIT GERED
Het leven in de kampen was hard. Veel gevangenen die geen Getuige waren, pleegden zelfmoord. Ivan Krylov vertelt: „Na mijn overplaatsing uit een zwaarbewaakt kamp bezocht ik verschillende kolenmijnen waar onze broeders en zusters dwangarbeid verrichtten. We legden contact, en wie kans had gezien enkele van onze tijdschriften over te schrijven, gaf die kopieën door aan anderen. De Getuigen predikten in elk kamp en veel mensen toonden belangstelling. Sommigen van hen werden na hun vrijlating in de rivier de Vorkoeta gedoopt.
Ons geloof in Jehovah en zijn koninkrijk werd voortdurend op de proef gesteld. Zo organiseerden enkele gevangenen in een kamp in Vorkoeta in 1948 een opstand. De opstandelingen hadden de andere gevangenen verteld dat de opstand de meeste kans van slagen had als ze zich organiseerden in groepen, bijvoorbeeld naar nationaliteit of godsdienst. Er waren op dat moment vijftien Getuigen in het kamp. We vertelden de opstandelingen dat wij als Jehovah’s Getuigen christenen waren en niet aan dat soort dingen konden meedoen. We legden uit dat de vroege christenen niet deelnamen aan opstanden tegen de Romeinen. Natuurlijk reageerden velen verbaasd, maar we bleven bij ons standpunt.”
De opstand liep uit op een tragedie. Gewapende soldaten sloegen het verzet neer en brachten de opstandelingen naar een andere barak. Ze overgoten die barak met benzine en staken haar in brand. Bijna iedereen in de barak kwam om. Maar de soldaten deden de Getuigen niets.
„In december 1948 ontmoette ik in een kamp acht broeders die tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld waren”, vertelt Ivan verder. „Het was bitter koud die winter, en het werk in de mijn was zwaar. Maar in de ogen van die broeders las ik vertrouwen en een krachtige hoop. Hun positieve kijk gaf zelfs de gevangenen die geen Getuige van Jehovah waren moed.”
NAAR SIBERIË VERBANNEN
Ondanks wrede tegenstand van de overheid bleven de Getuigen ijverig het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk prediken, tot grote ergernis van de centrale regering in Moskou. Het was vooral een doorn in het oog van de KGB. In een memo van de KGB van 19 februari 1951 aan Stalin stond: „Om verdere anti-Sovjetactiviteiten van de ondergrondse Jehovisten te onderdrukken, acht het MGB [het ministerie van Staatsveiligheid, later de KGB] van de USSR het noodzakelijk mensen die als Jehovist bekendstaan met hun gezin naar de oblasten Irkoetsk en Tomsk te verbannen.” De KGB wist wie er allemaal Getuige waren, en dus vroegen ze Stalin toestemming om 8576 personen uit zes deelrepublieken van de Sovjet-Unie naar Siberië te verbannen. Die toestemming werd verleend.
Magdalina Belosjitskaja vertelt: „Op zondag 8 april 1951 werden we om twee uur ’s nachts gewekt doordat er hard op de deur werd gebonsd. Mijn moeder sprong overeind en liep vlug naar de deur. Er stond een agent op de stoep. ’Jullie worden naar Siberië verbannen vanwege jullie geloof in God’, verklaarde hij plechtig. ’Jullie hebben twee uur de tijd om je spullen te pakken. Jullie mogen alles in de kamer meenemen, maar geen graan, meel of graanproducten. Meubels, houten voorwerpen of naaimachines zijn ook niet toegestaan, en verder mogen jullie niets uit de tuin meenemen. Pak je beddengoed, kleding en koffers en kom naar buiten.’
We hadden voor die tijd al in onze publicaties gelezen dat er in het oosten veel werk te doen was, en nu begrepen we dat de tijd gekomen was om dat werk te gaan doen.
Niemand van ons huilde of jammerde. De agent merkte verbaasd op: ’Jullie laten geen traan!’ We vertelden hem dat we hier al sinds 1948 rekening mee hielden. We vroegen hem of we op zijn minst één levende kip mee mochten nemen voor de reis, maar dat mocht niet. De agenten verdeelden onze levende have onder elkaar. We moesten met lede ogen toezien wat ze met onze kippen deden: de een nam er vijf, de ander zes, weer een ander drie of vier. Toen er in het hok nog maar twee kippen over waren, gaf de agent opdracht ze te slachten en aan ons te geven.
Mijn dochtertje van acht maanden lag in een houten wieg. We vroegen of we die mee mochten nemen, maar de agent gaf bevel de wieg uit elkaar te halen. Toen gaf hij ons alleen het deel waar de baby in lag.
Onze buren kwamen er al gauw achter dat we verbannen werden. Iemand kwam een kleine zak toast brengen. Toen we op een kar werden weggevoerd, gooide hij de zak in de kar. Maar de soldaat die ons bewaakte, zag het en gooide de zak er weer uit. We waren met z’n zessen: mijn moeder, mijn twee broers, mijn man, ons dochtertje en ik. Buiten het dorp werden we haastig in een auto geduwd en naar het streekcentrum gereden, waar onze papieren werden ingevuld. Daarna werden we in een vrachtwagen naar het station gebracht.
Het was een prachtige, zonnige zondag. Er waren veel mensen op het station, mensen die verbannen werden en mensen die kwamen kijken. Onze vrachtwagen stopte bij een wagon waar al broeders en zusters van ons in zaten. Toen de trein vol was, lazen de soldaten de achternamen van iedereen op. We waren met 52 in onze wagon. Voor we vertrokken, begonnen de mensen die ons uitgeleide deden te huilen en zelfs luid te snikken. Dat verbaasde ons, want we wisten van sommigen niet eens wie ze waren. Maar zij wisten dat wij Jehovah’s Getuigen waren en dat we naar Siberië werden verbannen. De stoommachine gaf een krachtig fluitsignaal. Toen zetten onze broeders in het Oekraïens een lied in: ’De liefde van Christus zij met jullie. Geef heerlijkheid aan Jezus Christus, we zullen elkaar weerzien in zijn koninkrijk.’ De meesten van ons waren vol hoop en geloof dat Jehovah ons niet in de steek zou laten. We zongen een aantal coupletten. Het was zo ontroerend dat sommigen van de soldaten begonnen te huilen. Toen zette de trein zich in beweging.”
„PRECIES HET TEGENOVERGESTELDE VAN WAT ZE VERWACHT HADDEN”
N.S. Gordienko, hoogleraar aan het Herzen-Pedagogisch Instituut in Sint-Petersburg, beschreef in zijn boek wat de vervolgers bereikten: „De resultaten waren precies het tegenovergestelde van wat ze verwacht hadden: ze hadden de organisatie van Jehovah’s Getuigen in de USSR willen verzwakken, maar in werkelijkheid maakten ze haar alleen maar sterker. In nieuwe nederzettingen waar niemand van de geloofsovertuiging van Jehovah’s Getuigen gehoord had, ’infecteerden’ de Getuigen de plaatselijke bevolking door hun geloof en hun trouw daaraan.”
Veel Getuigen pasten zich snel aan hun nieuwe omstandigheden aan. Er werden kleine gemeenten opgericht en er werd gebied toegewezen. Nikolaj Kalibaba zegt: „Er is een tijd geweest dat we in Siberië van huis tot huis predikten, of liever gezegd, van het ene huis naar een ander, een paar huizen verderop. Maar het was gevaarlijk. Hoe gingen we te werk? Ongeveer een maand na ons eerste bezoek probeerden we een nabezoek te brengen. We vroegen de mensen eerst of ze soms kippen, geiten of koeien verkochten. Daarna brachten we het gesprek langzaam op het Koninkrijk. Na een poosje kwam de KGB erachter, en al gauw verscheen er een artikel in de krant waarin de plaatselijke bevolking gewaarschuwd werd niet met Jehovah’s Getuigen te praten. Het artikel zei dat de Getuigen van huis tot huis gingen om de mensen te vragen om geiten, koeien en kippen — maar waar het ons eigenlijk om te doen was, waren schapen!”
Gavriil Livy vertelt: „De broeders en zusters deden hun best om in de dienst te gaan, hoewel ze door de KGB nauwlettend in de gaten werden gehouden. Nu was het zo dat als de Sovjetburgers maar vermoedden dat iemand met hen over een religieus onderwerp probeerde te praten, ze gelijk de politie alarmeerden. Toch gingen we door met prediken, al leverde dat in het begin geen merkbare resultaten op. Maar na verloop van tijd begonnen sommige plaatselijke bewoners door de waarheid te veranderen. Een van hen was een Russische man die zwaar dronk. Toen hij de waarheid leerde kennen, bracht hij zijn leven in overeenstemming met Bijbelse beginselen en werd hij een actieve Getuige. Later zei een KGB-agent tegen hem: ’Weet je wel met wie je omgaat? Die Getuigen zijn allemaal Oekraïners.’
De broeder antwoordde: ’Toen ik een dronkaard was en in de goot lag, besteedden jullie geen aandacht aan me. Nu ik een normaal leven leid en een fatsoenlijk burger ben geworden, staat dat jullie opeens niet aan. Heel wat Oekraïners verlaten op dit moment Siberië, maar dankzij hen blijven er Siberiërs achter die door God worden onderwezen hoe ze moeten leven.’”
Een paar jaar later schreef een ambtenaar uit Irkoetsk aan Moskou: „Verscheidene plaatselijke werkers hebben verklaard dat al die [Getuigen van Jehovah] naar één gebied ergens in het noorden gestuurd zouden moeten worden waar ze geen enkel contact meer hebben met de bevolking en heropgevoed kunnen worden.” Noch Siberië, noch Moskou wist hoe ze Jehovah’s Getuigen het zwijgen op moest leggen.
„DAN HADDEN WE JULLIE ALLEMAAL DOODGESCHOTEN”
Begin 1957 kwamen de autoriteiten opnieuw in actie tegen Jehovah’s Getuigen. Broeders en zusters werden geschaduwd en er vonden huiszoekingen plaats. Viktor Goetsjmidt (ook wel gespeld als Gutschmidt) vertelt: „Toen ik op een keer thuiskwam uit de dienst was alles in huis overhoopgehaald. De KGB was op zoek geweest naar lectuur. Ik werd gearresteerd en twee maanden ondervraagd. Joelija, onze jongste dochter, was elf maanden en onze oudste dochter was twee.
Tijdens het onderzoek zei de inspecteur tegen me: ’Je bent toch Duits?’ In die tijd stond ’Duitser’ voor velen gelijk aan ’fascist’. Iedereen had een hekel aan Duitsers.
’Ik ben niet nationalistisch ingesteld,’ zei ik, ’maar als u het over de Duitsers hebt die door de nazi’s in de concentratiekampen werden gevangengezet, dan moet ik zeggen dat ik op die Duitsers trots ben! Ze werden Bibelforscher genoemd, en nu heten ze Jehovah’s Getuigen. Ik ben er trots op dat geen enkele Getuige ooit een machinegeweer of een granaat heeft afgevuurd. Op die Duitsers ben ik trots!’
De inspecteur zweeg, dus ging ik verder: ’Ik ben er zeker van dat geen enkele Getuige van Jehovah aan een opstand of oproer heeft meegedaan. Zelfs als de activiteiten van Jehovah’s Getuigen verboden zijn, blijven ze God aanbidden. Tegelijkertijd erkennen en gehoorzamen de Getuigen het wettelijk gezag als de wetten daarvan niet in strijd zijn met de hogere wetten van onze Schepper.’
De inspecteur viel me onverwacht in de rede en zei: ’We hebben nog nooit een groep zo intensief bestudeerd als we dat met de Getuigen en hun activiteiten hebben gedaan. Als er iets boven tafel was gekomen dat tegen jullie sprak, al was het maar het vergieten van één druppel bloed, dan hadden we jullie allemaal doodgeschoten.’
Toen dacht ik: ’Onze broeders en zusters hebben de moed Jehovah over de hele wereld te dienen, en dat voorbeeld heeft ons in de Sovjet-Unie het leven gered. Dus misschien kan onze dienst voor God hier onze broeders en zusters in andere gebieden op de een of andere manier helpen.’ Die gedachte sterkte me nog meer om aan Jehovah’s wegen vast te houden.”
GETUIGEN IN MEER DAN VIJFTIG KAMPEN
Het neutrale standpunt en de ijverige prediking van Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie bleven een doorn in het oog van de regering (Mark. 13:10; Joh. 17:16). Vaak leverde het standpunt van onze broeders en zusters in die kwesties hun lange, onrechtvaardige gevangenisstraffen op.
Op 199 congressen die van juni 1956 tot en met februari 1957 over de hele wereld werden gehouden, namen 462.936 afgevaardigden unaniem een petitie aan, waarvan kopieën aan de Raad van Ministers van de Sovjet-Unie in Moskou werden gestuurd. De petitie luidde gedeeltelijk: „In meer dan vijftig kampen, gelegen van Europees Rusland tot in Siberië en noordelijker naar de Noordelijke IJszee, zelfs op het arctische eiland Nova Zembla, worden Jehovah’s getuigen vastgehouden . . . In Amerika en andere westerse landen zijn Jehovah’s getuigen ’communisten’ genoemd en in landen onder communistisch bestuur ’imperialisten’ . . . Communistische regeringen hebben hen aangeklaagd en berecht als ’imperialistische spionnen’ en tot wel twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Ze hebben zich echter nimmer met enige omverwerpende activiteit beziggehouden.” Helaas bracht de petitie weinig verbetering voor Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie.
Het was voor de Getuigen in Rusland vooral moeilijk hun kinderen in de waarheid groot te brengen. Vladimir Sosnin uit Moskou, die in die tijd drie zoons heeft grootgebracht, zegt: „Kinderen waren verplicht een staatsschool te bezoeken. Leraren en andere leerlingen oefenden druk uit op onze kinderen om lid te worden van jeugdorganisaties die op communistische leest geschoeid waren. We wilden dat onze kinderen de nodige opleiding ontvingen, en we hielpen hen bij hun lessen. Het was voor ons als ouders niet makkelijk liefde voor Jehovah in het hart van onze kinderen te planten. De scholen waren doortrokken van socialistische en communistische ideeën en propaganda. We hadden als ouders buitengewoon veel geduld en volharding nodig.”
ZE ZOUDEN HUN DOCHTER EEN OOR HEBBEN AFGERUKT
Semjon en Darja Kostyljev brachten drie kinderen groot in Siberië. Semjon vertelt: „In die tijd werden Jehovah’s Getuigen als fanatici beschouwd. In 1961 ging Alla, onze jongste dochter, naar de eerste klas. Toen ze op een dag aan het spelen was met de andere kinderen, verwondde een van hen per ongeluk Alla’s oor. De volgende dag vroeg de onderwijzeres aan Alla wat er gebeurd was. Ze gaf geen antwoord omdat ze haar klasgenootje niet wilde verklikken. De onderwijzeres, die wist dat Alla’s ouders Getuigen waren, concludeerde dat wij haar geslagen hadden om haar te dwingen volgens Bijbelse beginselen te leven. De school deed aangifte bij het Openbaar Ministerie. Ook het bedrijf waar ik voor werkte, raakte bij de zaak betrokken. Het onderzoek nam ongeveer een jaar in beslag. Ten slotte werden we gedagvaard om in oktober 1962 voor de rechter te verschijnen.
Twee weken voor het begin van de rechtszaak hing er aan het Cultuurpaleis al een spandoek met de tekst: ’Binnenkort het proces tegen de gevaarlijke sekte der Jehovisten’. Mijn vrouw en ik werden ervan beschuldigd onze kinderen volgens de Bijbelse leer groot te brengen. We werden ook aangeklaagd voor wreedheid. De rechters beweerden dat we onze dochter hadden gedwongen te bidden en dat we haar oor eraf hadden gerukt met de rand van een emmer! De enige getuige was Alla, maar die was naar een weeshuis in Kirensk gestuurd, zo’n zevenhonderd kilometer ten noorden van Irkoetsk, waar wij woonden.
De zaal zat vol met activisten van de jeugdbond. Toen de rechtbank zich terugtrok om te beraadslagen, zetten die de boel op stelten. We werden heen en weer geduwd en kregen verwensingen naar ons hoofd geslingerd. Iemand eiste dat we onze ’Sovjet’-kleren uittrokken. Iedereen riep dat we gedood moesten worden, en iemand wilde ons zelfs ter plekke lynchen. De menigte werd steeds woedender en de rechters kwamen maar niet terug. Het overleg duurde een uur. Toen de meute naar voren drong, gingen een zuster en haar ongelovige man tussen ons en hen instaan en smeekten hun ons niets te doen. Terwijl ze probeerden uit te leggen dat alle beschuldigingen tegen ons vals waren, rukten ze ons letterlijk uit de handen van de groep.
Ten slotte verschenen de lekenrechters van de volksrechtbank en een rechter, die ons vonnis voorlas: ontzetting uit het ouderlijk gezag. Ik werd onder bewaking gesteld en voor twee jaar naar een heropvoedingskamp gestuurd. Onze oudste dochter werd net als haar zusje naar een weeshuis gestuurd, nadat haar was verteld dat haar ouders lid waren van een gevaarlijke sekte en een nadelige invloed op haar opvoeding hadden.
Onze zoon, die pas drie was, mocht bij Darja blijven. Nadat ik mijn straf had uitgediend, kwam ik weer thuis. We konden nog steeds alleen informeel getuigenis geven.”
„WE WAREN TROTS OP ONZE KINDEREN”
„Toen Alla dertien werd, mocht ze uit het weeshuis en kwam ze weer thuis wonen. Wat waren we blij toen ze zich in 1969 aan Jehovah opdroeg en gedoopt werd! Omstreeks die tijd werd er in het Cultuurpaleis bij ons in de stad een serie lezingen over religie gehouden. We besloten erheen te gaan om te horen wat de sprekers dit keer te zeggen hadden. Zoals altijd waren Jehovah’s Getuigen de meest besproken groep. Een van de sprekers hield een Wachttoren omhoog en zei: ’Dit is een gevaarlijk en schadelijk tijdschrift dat de eenheid van onze staat ondermijnt.’ Toen gaf hij een voorbeeld: ’De leden van deze sekte dwingen hun kinderen om zulke tijdschriften te lezen en om te bidden. In één gezin rukte de vader zelfs het oor van zijn dochtertje af omdat ze het tijdschrift niet wilde lezen.’ Alla wist niet wat ze hoorde, want ze zat daar met twee gave oren naar de lezing te luisteren. Maar ze hield haar mond, want ze wilde haar ouders niet nog eens kwijtraken.
Toen Boris, onze zoon, dertien werd, droeg hij zich aan Jehovah op en werd gedoopt. Op een keer was hij met een paar broertjes van zijn leeftijd straatwerk aan het doen, hoewel ons werk op dat moment nog verboden was. Ze hadden geen bijbel bij zich en geen Bijbelse lectuur. Plotseling kwam er een auto aanrijden, en de jongens werden allemaal meegenomen naar de militiepost. De militieleden ondervroegen en fouilleerden hen, maar vonden niets dan een papiertje met wat Bijbelteksten erop. De jongens mochten naar huis. Thuisgekomen vertelde Boris ons trots hoe hij en de andere broertjes vervolgd waren voor Jehovah’s naam. We waren trots op onze kinderen, omdat Jehovah hen in een tijd van beproeving had geholpen. Later werden Darja en ik verschillende keren bij de KGB ontboden. Een agent zei: ’Ze moesten die kinderen naar een strafkolonie voor jongeren sturen. Jammer dat ze nog geen veertien zijn.’ We kregen een boete omdat onze zoon had gepredikt.
Ik woon nu bij mijn zoon en mijn kleinkinderen, die ook in de waarheid wandelen. Mijn oudste dochter woont in Oezbekistan, en hoewel ze Jehovah nog niet dient, heeft ze respect voor ons en de Bijbel en komt ze ons vaak opzoeken. Darja is in 2001 overleden en heeft Jehovah tot het einde toe trouw gediend. Zolang ik er nog de kracht voor heb, ga ik met de gemeente mee om in afgelegen gebieden te prediken, op zoek naar mensen ’die de juiste gezindheid bezitten voor het eeuwige leven’ (Hand. 13:48). Ik ben ervan overtuigd dat Jehovah heel binnenkort de verlangens van eenieder van ons zal vervullen, zoals in Jesaja 65:23 staat.”
OUDERS GAVEN EEN GOED VOORBEELD
Vladislav Apanjoek dient op Bethel in Rusland. Hij kan zich nog goed herinneren hoe zijn ouders hem en zijn broertje en zusjes van jongs af aan liefde voor God bijbrachten: „Onze ouders waren in 1951 van Oekraïne naar Siberië verbannen. Ze leerden ons om onze eigen beslissingen te nemen en er tegelijk naar te streven Jehovah te behagen. Wat ik erg op prijs stelde, was dat ze er geen moeite mee hadden over hun tekortkomingen te praten waar wij kinderen bij waren. Als ze fouten maakten, probeerden ze die niet te verdoezelen. Het was duidelijk dat ze heel veel van Jehovah hielden. Mijn ouders waren meestal opgewekt, vooral als ze geestelijke onderwerpen met ons bespraken. We konden zien dat ze er echt van hielden om te mediteren en over Jehovah te praten. Dat zette ook ons ertoe aan over waarheden omtrent Jehovah te mediteren. We stelden ons voor hoe het leven in de nieuwe wereld zou zijn, als alles prachtig was en er geen ziekten of oorlogen meer waren.
Toen ik in de derde klas zat, werd onze hele klas uitgenodigd om lid te worden van de Pioniers, een communistische jeugdorganisatie. De meeste kinderen in de Sovjet-Unie vonden het een grote eer om Pionier te worden. Mijn klasgenoten hadden reikhalzend naar deze dag uitgekeken. We moesten allemaal een plechtige eed opschrijven waarin we ons bereid verklaarden ons in de rijen van de Sovjet-Pioniers te scharen, de toekomstige steunpilaren van het communisme. Ik weigerde. De onderwijzeres sloot me voor straf op in het klaslokaal. ’Je mag er pas uit als je de eed hebt opgeschreven’, zei ze. Een paar uur later tikten enkele klasgenootjes op het raam en probeerden me over te halen om buiten te komen spelen. Ik bleef in het klaslokaal, vastbesloten niets op te schrijven. Tegen de avond kwam een andere onderwijzeres het lokaal binnen. Toen ze me daar zo zag zitten, mocht ik eindelijk naar huis. Dat was mijn eerste overwinning. Ik was er trots op dat ik iets had kunnen doen waarmee ik Jehovah’s hart blij had gemaakt (Spr. 27:11). Toen ik thuiskwam, vertelde ik mijn ouders wat er allemaal gebeurd was. Ze waren blij en mijn vader zei: ’Goed gedaan, Vladislav!’”
DE BIJBEL ALS ANTI-SOVJET BESCHOUWD
Soms werden broeders en zusters aangeklaagd enkel en alleen omdat ze een bijbel bezaten. Nadezjda Visjnjak zegt: „Mijn man en ik waren nog geen Getuigen van Jehovah, maar de waarheid had al wel postgevat in ons hart. Op een keer kwam de politie naar mijn werkplek en nam me in mijn werkkleren mee. Pjotr, mijn man, werd ook opgepakt op zijn werk. Voor die tijd had de politie ons huis doorzocht en een bijbel en de brochure Na Armageddon — Gods nieuwe wereld gevonden. Pjotr had niet gedacht dat ze mij zouden arresteren, omdat ik zeven maanden zwanger was.
We werden ervan beschuldigd de Sovjetautoriteiten tegen te werken. We vertelden hun dat we in de Bijbel geloofden, een veel hogere autoriteit dan de Sovjetmacht.
’De Bijbel is Gods Woord, en daarom willen we volgens Bijbelse beginselen leven’, zei ik.
Twee weken voordat ik was uitgerekend kwam onze zaak voor. De rechter laste tussen de verhoren pauzes in, zodat ik onder begeleiding van een gewapende soldaat buiten een wandelingetje kon maken. Tijdens een van die wandelingen vroeg de soldaat me wat ik gedaan had. Dat gaf me een prachtige gelegenheid om hem getuigenis te geven.
De rechter verklaarde dat de bijbel en de lectuur die men bij ons in beslag had genomen ’anti-Sovjet’ waren. Het deed me genoegen te horen dat niet alleen mijn man en ik ervan beschuldigd werden anti-Sovjet te zijn, maar ook onze lectuur en zelfs de Bijbel! De rechter vroeg waar we met Jehovah’s Getuigen in contact waren gekomen. Toen we zeiden dat dit in een werkkamp in Vorkoeta was, schreeuwde de rechter boos: ’Moet je zien wat er in onze kampen gebeurt!’ We werden allebei schuldig bevonden en tot tien jaar in een heropvoedingskamp veroordeeld.
Pjotr werd naar een kamp in Mordovië (Midden-Rusland) gestuurd. Ik kreeg eenzame opsluiting. In maart 1958 werd ons zoontje geboren. In die moeilijke tijd was Jehovah mijn beste vriend en helper. Mijn moeder ontfermde zich over ons zoontje. Ik werd naar Kemerovo (Siberië) gestuurd en daar in een werkkamp ondergebracht.
Na acht jaar werd ik vervroegd vrijgelaten. Ik herinner me dat de voorvrouw luid in de barak verkondigde dat ik nooit enige ’anti-Sovjetopmerkingen’ had gemaakt en dat onze lectuur uitsluitend religieus was. Ik werd in 1966 gedoopt, nadat ik op vrije voeten was gesteld.”
Bijbels en Bijbelse lectuur waren vooral in gevangenissen en kampen van onschatbare waarde. In 1958 hielden de broeders in een kamp in Mordovië regelmatig vergaderingen. Om te voorkomen dat ze door de voormannen van het kamp werden verrast, werden enkele broeders op gehoorsafstand van elkaar op wacht gezet als een groep De Wachttoren bestudeerde. Kwam er een voorman aan, dan zei de dichtstbijzijnde broeder tegen de volgende die op wacht stond: „Er komt iemand”, en zo verder, totdat de groep die bijeenwas het hoorde. Dan verspreidde iedereen zich en het tijdschrift werd verstopt. Maar vaak kwamen de voormannen ook schijnbaar uit het niet tevoorschijn.
Toen de broeders op een keer door de voormannen werden betrapt, besloot Boris Kryltsov hen af te leiden om zo het tijdschrift te redden. Hij greep een boek en rende de barak uit. De voormannen zetten de achtervolging in, maar toen ze hem ten slotte inhaalden, zagen ze dat het boek dat hij in zijn hand had, een werk van Lenin was. Hoewel hij zeven dagen eenzame opsluiting kreeg, was hij blij dat het tijdschrift was gered.
WAARHEIDSZADEN GEZAAID IN MOSKOU
De prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk in Moskou begon met een klein groepje. Boris Kryltsov was een van de eersten die ijverig in de Russische hoofdstad predikten. Hij vertelt: „Ik werkte als uitvoerder in de bouw. Samen met een groepje broeders en zusters probeerde ik informeel te prediken. Toen de KGB erachter kwam wat ik aan het doen was, doorzochten ze in april 1957 mijn woning. Ze vonden Bijbelse lectuur en ik werd op staande voet gearresteerd. Tijdens het verhoor zei de inspecteur tegen me dat Jehovah’s Getuigen de gevaarlijkste mensen in de hele staat waren: ’Als we jullie je gang laten gaan, zullen zich heel wat Sovjetburgers bij jullie aansluiten. Daarom zien we jullie als een ernstige bedreiging voor onze staat.’
’De Bijbel leert ons om ordelievende burgers te zijn’, zei ik. ’De Bijbel zegt ook dat we eerst het Koninkrijk en Gods rechtvaardigheid moeten zoeken. Ware christenen hebben in geen enkel land ooit een greep naar de macht gedaan.’
’Hoe kom je aan de lectuur die we tijdens de huiszoeking hebben gevonden?’, vroeg hij.
’Wat is er mis mee?’, vroeg ik. ’Die lectuur bespreekt Bijbelse profetieën en gaat helemaal niet over politiek.’
’Dat klopt, maar ze komt uit het buitenland’, antwoordde hij.
Ik belandde ten slotte in een zwaarbewaakte gevangenis in de stad Vladimir. Ik werd grondig gefouilleerd, maar tot mijn verbazing slaagde ik erin vier uitgaven van De Wachttoren mee het kamp in te nemen, die met de hand gekopieerd waren op dun papier. Het was duidelijk dat Jehovah me geholpen had. In mijn cel schreef ik ze alle vier nog eens over. Ik wist dat er buiten mij nog andere Getuigen in het kamp waren, die het al zeven jaar zonder geestelijk voedsel hadden moeten stellen. Ik gaf de tijdschriften door via een zuster die tot taak had de trap te dweilen.
Er had zich echter, zoals later bleek, een informant bij de broeders aangesloten, die de bewakers erover inlichtte dat iemand Bijbelse lectuur doorgaf. Ze begonnen gelijk iedereen te fouilleren en namen alle lectuur in beslag. Al gauw kwamen ze bij mij en vonden lectuur in mijn matras. Ik kreeg 85 dagen eenzame opsluiting. Toch bleef Jehovah onverminderd voor ons zorgen.”
SOMMIGEN LEERDEN DE WAARHEID KENNEN DOOR LEZINGEN
Een van de wapens die werden ingezet bij de ideologische oorlogvoering tegen Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie waren lezingen. Viktor Goetsjmidt zegt: „Ons kamp werd geregeld bezocht door sprekers die lezingen hielden om het atheïsme te bevorderen. De broeders stelden altijd vragen. Soms konden de sprekers de eenvoudigste vragen niet beantwoorden. Gewoonlijk zat de zaal vol en iedereen luisterde heel aandachtig. De mensen kwamen vrijwillig omdat ze benieuwd waren wat Jehovah’s Getuigen aan het eind van de lezing te zeggen zouden hebben.
Op een keer werd het kamp bezocht door een spreker die vroeger Russisch-orthodox priester was geweest. Iedereen wist dat hij tijdens zijn verblijf in een kamp zijn geloof had afgezworen en atheïst was geworden.
’Was u al atheïst voordat u de gevangenis inging of bent u er later een geworden?’, vroeg een van de broeders na afloop van de lezing.
’Denk eens goed na’, antwoordde de spreker. ’Er is een mens de ruimte in geweest, maar hij heeft God niet gezien.’
’Toen u nog priester was, dacht u toen echt dat God de mensen gadesloeg van een afstand van iets meer dan tweehonderd kilometer boven het aardoppervlak?’, vroeg de broeder. De spreker gaf geen antwoord. Zulke discussies gaven veel gevangenen stof tot nadenken, en sommige gingen daarna met ons de Bijbel bestuderen.
Bij een van die lezingen vroeg een zuster of ze iets mocht zeggen. ’Ga je gang; je bent vast een van Jehovah’s Getuigen’, zei de spreker.
’Hoe zou u iemand noemen die in een veld staat en „Ik vermoord je!” roept terwijl er niemand in de buurt is?’, vroeg de zuster.
’Nu, echt snugger kun je zo iemand niet noemen’, antwoordde de spreker.
’Als God niet bestaat, waarom probeert u hem dan te bestrijden? Als hij er niet is, is er niemand om de strijd mee aan te gaan.’ Het publiek barstte in lachen uit.”
DE PREDIKER KOMT ONHERROEPELIJK TERUG
Natuurlijk werden lezingen over de sovjetideologie niet alleen in de kampen gehouden. Ze werden hoofdzakelijk georganiseerd voor het publiek in grotere steden. Ervaren sprekers bezochten verschillende steden, vooral die met grote concentraties Getuigen, zoals Vorkoeta, Inta, Oechta en Syktyvkar. Broeder Goetsjmidt zegt: „In 1957 kwam er een keer een spreker naar het Cultuurpaleis van Inta om driehonderd mijnwerkers toe te spreken. Hij legde uit wat Jehovah’s Getuigen geloven en hoe ze prediken. Nadat hij nauwkeurig onze predikingsmethode had beschreven, hoe we in vijftien bezoeken onze boodschap uiteenzetten, vervolgde hij: ’Als je niet laat merken dat je daar niet van gediend bent, komt de prediker onherroepelijk terug. Als je na het tweede bezoek nog niet protesteert, volgt het derde bezoek.’
In twee uur tijd gaf hij zes van die bezoeken woordelijk weer volgens onze methode, en uit zijn aantekeningen las hij alle Bijbelteksten voor die we daarbij gebruikten. Mijn vrouw, Polina, schreef me erover terwijl ik in een kamp zat. Ze schreef ook dat de broeders die de lezing bijwoonden hun oren nauwelijks konden geloven. Na die lezing stonden er negatieve opmerkingen over de Getuigen in de krant, maar er stond ook een complete beschrijving van het Koninkrijk in. Bovendien werd de hele lezing uitgezonden op de radio. Daardoor hoorden duizenden inwoners hoe en wat Jehovah’s Getuigen prediken.
In 1962 kwam er een spreker uit Moskou om een lezing te houden over Jehovah’s Getuigen. Nadat hij de hedendaagse geschiedenis van de Getuigen had besproken, zei hij: ’Elke maand komen er in Brooklyn miljoenen dollars binnen in de vorm van vrijwillige bijdragen om de activiteiten van de Getuigen in diverse landen te ondersteunen. Maar niet een van de leiders bezit zelfs maar een kast voor zijn kleding. Iedereen, van de huishoudster tot de president, eet gezamenlijk in de eetzaal en er wordt geen onderscheid tussen hen gemaakt. Ze noemen elkaar allemaal broeder en zuster, zoals wij elkaar kameraad noemen.’
Het bleef een poosje stil in de zaal. Toen voegde hij eraan toe: ’Maar we zullen hun ideologie niet overnemen, hoe mooi die ook lijkt, want we willen dit allemaal zonder God tot stand brengen, met onze eigen handen en ons eigen verstand.’
Dat moedigde ons enorm aan, want voor het eerst hoorden we de waarheid over Jehovah’s Getuigen van de autoriteiten zelf. Zulke lezingen stelden ook anderen in de gelegenheid om van de autoriteiten de waarheid over Jehovah’s Getuigen te horen. Maar mensen moesten zelf ervaren hoe Bijbelse leerstellingen hun leven konden verbeteren.”
DE KGB SLAAGT NIET ALTIJD IN ZIJN OPZET
Jarenlang was het bij de KGB gangbaar om de telefoon af te tappen, brieven te onderscheppen en mensen op andere manieren in de gaten te houden. Soms installeerde de KGB heimelijk afluisterapparatuur in de huizen van broeders die in de gemeente de leiding namen. Grigori Sivoelski, die tijdens het verbod 25 jaar districtsopziener was, weet nog dat hij in 1958 op zolder zulke apparatuur ontdekte: „We woonden op de eerste verdieping van een flatgebouw met twee woonlagen in een buitenwijk van Toeloen (Siberië). Op een keer hoorde ik toen ik thuiskwam dat er op de zolder van ons flatgebouw geboord werd. Ik besefte dat de KGB bezig was apparatuur te plaatsen om ons te kunnen afluisteren: een bekende methode van hen. We bewaarden het grootste deel van de lectuur op die zolder en onder de dakrand.
Toen ons gezin die avond bij elkaar zat, vertelde ik hun over mijn vermoedens, en we spraken af om thuis voorlopig niet over gemeenteaangelegenheden te praten. We zetten de radio flink hard en lieten hem de hele week aanstaan. Aan het eind van de week kropen een broeder en ik de zolder op. We vonden een kabel die aan de afluisterapparatuur vastzat. De kabel liep tussen twee rijen planken door, om de dakrand heen en dan linea recta naar buiten, de stad in, richting KGB-kantoor. Het leed geen twijfel dat ze alles aan het opnemen waren, maar ditmaal hadden ze alleen radioprogramma’s te horen gekregen.”
DE KGB INFILTREERT IN DE ORGANISATIE
Het drong tot de KGB door dat de ijver van de Getuigen door openlijke vervolging niet bekoelde. Daarom namen ze hun toevlucht tot list en bedrog. Ze begonnen onder de broeders en zusters zaden van wantrouwen te zaaien tegenover degenen die met het toezicht belast waren en de organisatie in haar geheel. Een van de strategieën van de KGB was ervaren agenten de gemeenten binnen te loodsen.
Het lukte verschillende agenten om aangesteld te worden in verantwoordelijke posities binnen de organisatie. Die valse broeders deden al het mogelijke om de predikingsactiviteiten te ondermijnen door een sfeer van angst en onzekerheid te creëren waarin achterdocht tegenover de broeders die de leiding namen, kon groeien. Bovendien hielden ze lectuur voor de broeders achter en leverden die in bij de KGB. Volgens één bericht speelden slechts twee agenten, die van 1957 tot 1959 actief waren, naast andere lectuur meer dan vijfhonderd Wachttorens door aan de KGB.
Halverwege de jaren vijftig begonnen enkele broeders hun vertrouwen in het landscomité te verliezen. Het gonsde van de geruchten dat sommige leden van het landscomité eigenlijk voor de KGB werkten en trouwe broeders verraadden, onder wie broeders die de lectuur dupliceerden. Ivan Pasjkovski vertelt: „In april 1959 werd er een nieuw landscomité opgericht, waar ik lid van was. We waren vastbesloten de waarheid te verdedigen, wat de Duivel ook deed om de broederschap te verstoren. De moeilijkste periode in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in de USSR was aangebroken.”
Toen de argwaan groeide, stuurden sommige broeders de gemeenteberichten niet langer naar het landscomité. De verkondigers in de gemeenten bleven actief in de dienst en leverden regelmatig hun bericht in, maar de meeste wisten niet dat de berichten niet meer naar het landscomité werden gestuurd. In 1958 waren er al enkele duizenden verkondigers door groepen broeders afgesneden van het landscomité. In Irkoetsk en Tomsk en later in andere Russische steden scheidden steeds grotere groepen broeders en zusters zich van de organisatie af. In maart 1958 hadden de afgescheiden groepen hun eigen ’landscomité’ opgericht in de hoop dat het door alle gemeenten zou worden erkend.
Het Besturende Lichaam probeerde de broeders in de Sovjet-Unie met alle beschikbare middelen te helpen weer één te worden in hun aanbidding van Jehovah. Alfred Rütimann, die in Zwitserland woonde, was beheerder van het Noord-Europese bijkantoor, dat destijds het toezicht uitoefende over het werk in de Sovjet-Unie. In 1959 stuurde hij de broeders in Rusland een brief waarin hij uitlegde dat Jehovah alleen degenen zou zegenen die naar eenheid streefden en het goede nieuws van het Koninkrijk predikten. Sommige broeders die zich hadden afgescheiden, namen die raad ter harte en probeerden weer vertrouwen op te bouwen in het landscomité. Maar het duurde jaren voordat het vertrouwen volledig hersteld was. Ondertussen voorzag het landscomité via koeriers in Bijbelse lectuur. Hoewel de afgescheiden broeders en zusters de lectuur bestudeerden, leverden ze nog steeds hun velddienstbericht niet in.
De KGB ging ermee door zaden van wantrouwen te zaaien onder de broeders en zusters. Sommige werden opzettelijk niet gevangengezet, terwijl andere naar de gevangenis werden gestuurd. Dat gaf de broeders en zusters de indruk dat de Getuigen die vrij waren, met de KGB samenwerkten. Velen werden overdreven kritisch en al te achterdochtig tegenover de verantwoordelijke broeders.
EEN GERUCHTMAKEND PROCES
In een rapport van een regeringsambtenaar uit Irkoetsk aan Moskou stond: „[Jehovah’s Getuigen in de oblast Irkoetsk] hadden omvangrijke ondergrondse activiteiten op touw gezet. Tijdens de tweede helft van 1959 hebben KGB-agentschappen vijf ondergrondse drukkerijen ontdekt.” Die drukkerijen bevonden zich in de Siberische steden Zima en Toeloen en in de dorpen Kitoj, Oktjabrski en Zalari. Op de ontdekkingen volgde de arrestatie van degenen die betrokken waren geweest bij het drukken.
Vier broeders die als eersten gearresteerd werden, legden een schriftelijke verklaring af over de drukwerkzaamheden. Ze werden daar door hun ondervragers op slinkse wijze toe gedwongen. Daarna verdraaide de KGB die getuigenverklaringen en publiceerde ze in plaatselijke kranten. De vier broeders werden vrijgelaten en acht andere werden gearresteerd. Hun zaak zou in april 1960 in Toeloen voorkomen. De KGB trof voorbereidingen om er een geruchtmakend showproces van te maken. Ze wilden de vier broeders die vrijgelaten waren, laten opdraven als getuigen voor het Openbaar Ministerie. Velen in de gemeenten kregen de indruk dat die broeders zich door de KGB voor hun karretje hadden laten spannen.
De KGB was ook van plan dit showproces te gebruiken om het geloof te verwoesten van alle Getuigen die aanwezig waren en om de plaatselijke bevolking tegen hen op te zetten. Met dat in gedachten organiseerde de KGB voorafgaand aan het proces bezichtigingen van een kelder waar de broeders jarenlang lectuur hadden gedrukt. Al gauw gonsde het in de stad van de geruchten over de activiteiten van een ondergrondse ’sekte’. Toen de dag van het proces aanbrak, zaten er meer dan driehonderd personen in de zaal, onder wie mensen van de pers en de tv, van wie enkelen helemaal uit Moskou waren gekomen. Er waren ook veel Getuigen aanwezig.
DE RECHTBANK WAS VOLKOMEN UIT HET LOOD GESLAGEN
De plannen van de KGB vielen echter onverwachts in duigen. De broeders die een getuigenverklaring hadden afgelegd, hadden hun vergissing ingezien. Op de dag vóór het proces namen ze zich alle vier vast voor alles te doen wat ze konden om Jehovah heerlijkheid te geven. Tijdens het proces verklaarden ze dat ze misleid waren en dat hun verklaring was verdraaid. Daarna kondigden ze aan: „We zouden graag naast onze broeders in de beklaagdenbank plaatsnemen.” De rechtbank was volkomen uit het lood geslagen.
Tijdens het kruisverhoor slaagden de broeders die terechtstonden er bovendien in op zo’n manier te antwoorden dat anderen buiten schot bleven. Zo antwoordde Grigori Timtsjoek op de vraag van de rechter wie de drukkerij in Grigori’s huis had opgezet: „Dat heb ik zelf gedaan.” Op de vraag wie de lectuur gedrukt had, antwoordde hij: „Dat was ik.” Toen gevraagd werd wie de lectuur had verdeeld, zei hij dat hij die verdeeld had. En op de vraag wie het papier gekocht en geleverd had, zei hij opnieuw: „Dat heb ik gedaan.” Daarop vroeg de officier van justitie: „Wie ben je eigenlijk? Ben je je eigen manager, leverancier en werknemer?”
„DE BRIEF WAS ECHT HARTVERWARMEND!”
Omdat het Openbaar Ministerie nu opeens zonder getuigen zat, beschuldigde de officier van justitie de broeders van samenzwering met buitenlanders. Als bewijs overlegde hij een brief van Nathan Knorr van Brooklyn-Bethel. Michail Savitski, een van de broeders die het proces bijwoonden, zegt: „De officier van justitie begon met luide stem een brief van broeder Knorr aan de broeders in de Sovjet-Unie voor te lezen die door de KGB onderschept was. Het was voor alle Getuigen die daar in de zaal zaten een schitterend geschenk van Jehovah. De brief was echt hartverwarmend! We hoorden wijze raad uit de Bijbel en de aanmoediging onze geloofsgenoten liefdevol te dienen en standvastig te blijven onder beproevingen. Bovendien werden Jehovah’s Getuigen aangespoord om in alle dingen op God te vertrouwen, hem om wijsheid en leiding te vragen en ook nauw met de aangestelde broeders samen te werken. De officier las de brief van het begin tot het eind voor. We luisterden met gespannen aandacht. Het leek wel of we op een congres waren!” Hoewel de rechtbank de broeders tot gevangenisstraffen van uiteenlopende duur veroordeelde, bleven de aanwezigen vastbesloten Jehovah te dienen.
WEER BLIJ VERENIGD IN DE AANBIDDING
De KGB had de indruk dat ze erin geslaagd waren de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie lam te leggen, en dus maakten ze zich op voor de laatste, beslissende slag. In 1960 bevonden zich opeens meer dan 450 broeders samen in een kamp in Mordovië. Onder hen waren leidinggevende broeders van beide groepen — van hen die zich van de organisatie hadden afgescheiden en van hen die dat niet hadden gedaan. De KGB dacht dat dit tot een definitieve breuk binnen de organisatie zou leiden. Er verscheen een kleinerend artikel in de kampkrant, waarin werd uitgelegd wie het naar verwachting met wie aan de stok zou krijgen. Maar de broeders deden er juist hun voordeel mee dat ze samen waren en slaagden erin de eenheid te herstellen.
Iov Andronic vertelt: „De verantwoordelijke broeders deden een beroep op iedere Getuige, ook op hen die zich hadden afgescheiden, om naar eenheid te streven. Ze besteedden speciale aandacht aan een artikel in de Russische Wachttoren van 1 september 1961 met de titel ’Eenheid van alle mensen van goede wil beloofd’. Het artikel besprak beginselen en voorbeelden die lieten zien hoe Jehovah zijn volk in de oudheid had geleid. Er kwam ook in naar voren dat iedereen naar vrede en eenheid in de christelijke gemeente moest streven. Door het artikel grondig te bestuderen, gingen velen de waarde van theocratische eenheid inzien, en ze brachten de nodige veranderingen aan.”
HEILZAAM GEESTELIJK VOEDSEL
Dat artikel in De Wachttoren bleek ook voor de Getuigen buiten de gevangenis een hulp om de eenheid te herstellen. De aangestelde broeders gingen in gebed en lazen het artikel gezamenlijk. In het artikel stond dat broeder Rutherford in augustus 1941 op een congres zijn laatste lezing had gehouden omdat hij ziek was geworden. Hij had de broeders en zusters aangemoedigd dicht bij Jehovah’s organisatie te blijven en geen menselijke leider te volgen en had gezegd: „Altijd wanneer iets ontstaat en begint te groeien, zegt men dat de een of andere man een leider is die veel volgelingen heeft. Als jullie die hier zijn geloven dat ik slechts een van de dienstknechten van de Heer ben, en dat wij schouder aan schouder in eenheid werken, in dienst van God en in dienst van Christus, zeg dan Ja.” Onmiddellijk volgde een krachtig en eenstemmig „Ja!”
Michail Savitski vertelt: „Die eenheid hadden de Getuigen in de Sovjet-Unie in die tijd bijzonder hard nodig. We waren Jehovah heel dankbaar dat hij ons liefdevol en geduldig geestelijke hulp had gegeven. Eén broeder die zich van de organisatie had afgescheiden, vroeg me onmiddellijk om het tijdschrift en zei: ’Geef het me alsjeblieft, zodat we het aan de broeders en zusters in Bratsk en in andere plaatsen kunnen voorlezen.’ Ik vertelde hem dat we maar één tijdschrift hadden. Maar hij verzekerde me dat hij het na een week zou terugsturen. Hij hield woord en stuurde gelijk van heel wat gemeenten de velddienstberichten over een lange tijdsperiode mee. Honderden broeders en zusters keerden naar het verenigde gezin van Jehovah’s aanbidders terug.”
Ivan Pasjkovski, die meer dan dertig jaar lid is geweest van het landscomité, vertelt: „Via een broeder uit het buitenland vroegen we broeder Knorr of hij een beroep wilde doen op alle broeders en zusters in ons land om zich te verenigen en zich aan de theocratische orde te onderwerpen. Broeder Knorr stemde toe, en in 1962 ontvingen we 25 exemplaren van zijn brief in twee talen, Engels en Russisch. Door die brief werden veel broeders en zusters wakker geschud.”
DE SCHAPEN HOREN DE STEM VAN HUN HERDER
Het landscomité deed zijn best om de broeders en zusters te herenigen. Dat was onder de gegeven omstandigheden geen eenvoudige taak. Tegen de zomer van 1962 had een heel district zich weer met de organisatie verbonden. Geestelijk rijpe broeders werden aangesteld om een speciaal comité te vormen. Jehovah zegende het harde werk van die broeders en gaf hun „wijsheid van boven” (Jak. 3:17). Aleksej Gaboerjak, die van 1986 tot 1995 kringopziener was, vertelt: „We kwamen in 1965 in Oesolje-Sibirskoje met het landscomité bijeen. Het comité vroeg ons om alle broeders en zusters op te sporen die als gevolg van verbanning, gevangenschap of afscheidingen van de organisatie waren afgedreven en hen weer met de gemeenten in contact te brengen. We kregen enkele adressen om mee te beginnen. Mijn gebied omvatte de oblasten Tomsk en Kemerovo en de steden Novo-Koeznetsk en Novosibirsk. Andere broeders kregen andere gebieden toegewezen. Het was onze taak gemeenten en afzonderlijke groepen te organiseren en verantwoordelijke broeders in de gemeenten aan te stellen en op te leiden. Bovendien moesten we een route uitzetten voor het bezorgen van de lectuur en gemeentevergaderingen organiseren onder verbodsbepalingen. In korte tijd bezochten we 84 broeders en zusters die het contact met de organisatie hadden verloren. Wat waren we blij dat Jehovah’s ’schapen’ weer de stem van de Voortreffelijke Herder hoorden en hem weer samen met zijn volk dienden!” — Joh. 10:16.
Al gauw werden velen van hen die zich hadden afgescheiden, met het landscomité herenigd en stuurden ze hun velddienstbericht weer op. Tegen 1971 hadden ruim 4500 verkondigers het contact met Jehovah’s organisatie hersteld. Hoewel het verbod midden jaren tachtig nog steeds van kracht was, ging het predikingswerk gewoon door en kwamen er nieuwelingen de gemeenten binnen.
KOSTBARE STUKJES FILM
Het was voor de behoedzame maar moedige broeders in de Sovjet-Unie altijd een heel karwei om geestelijk voedsel te dupliceren. Maar waar haalden ze dat geestelijke voedsel eigenlijk vandaan?
In de meeste gevallen kregen ze het aangeleverd op microfilm. Broeders in een buurland fotografeerden onze tijdschriften, boeken en brochures, bij voorkeur de Russische en Oekraïense uitgaven, maar ook wel die in andere talen. Dat was een heel precies werkje. Pagina voor pagina werd met behulp van een microfilmcamera vastgelegd op rollen film van dertig meter. Elke publicatie werd meerdere malen gefotografeerd, zodat alles in veelvoud beschikbaar kwam, wat de distributie vergemakkelijkte. In de loop van de jaren zijn er op die manier kilometers microfilm met geestelijk voedsel geproduceerd. Nadat de film in strookjes van zo’n twintig centimeter was gesneden, die makkelijker te hanteren waren, konden de filmstrookjes door koeriers worden meegenomen naar de Sovjet-Unie.
ONDERGRONDSE DRUKKERIJEN IN SIBERIË
Het dupliceren van Bijbelse lectuur was moeilijk, maar Jehovah zegende het werk. Alleen al in 1949 en 1950 dupliceerden de broeders 47.165 exemplaren van diverse publicaties en bezorgden die bij de gemeenten. Bovendien berichtte het landscomité dat er in het land in diezelfde periode ondanks hevige tegenstand 31.488 vergaderingen waren gehouden.
De vraag naar lectuur bleef groeien, waardoor er behoefte ontstond aan nieuwe drukkerijen. Stach Savitski zegt: „In 1955 werd in ons huis een ondergrondse drukkerij ingericht. Omdat mijn vader geen Getuige van Jehovah was, hadden we zijn toestemming nodig. We waren twee maanden bezig om onder onze veranda een ruimte van zo’n twee bij vier meter uit te graven. In die periode verplaatsten we ongeveer dertig kuub grond. We moesten die grond naar buiten brengen en er een plekje voor zoeken waar het niet opviel. Op een diepte van anderhalve meter stuitten we op permafrost. Dus ontdooide mijn moeder als wij naar ons werk waren de bevroren grond door er met droog hout een vuurtje op te stoken, waarbij ze haar best deed niet de aandacht van de buren te trekken. Later bekleedden we de ruimte met planken en maakten zo een vloer en een plafond. Zodra het vertrek klaar was, trok er een echtpaar in. Ze moesten in dat keldervertrek wonen en werken. Mijn moeder kookte voor ze, deed hun was en zorgde ook verder voor ze. Die drukkerij bleef tot april 1959 in gebruik.
In 1957 werd me door de broeder die belast was met het toezicht op het dupliceren van lectuur gevraagd: ’Kun jij niet in de drukkerij werken? We moeten minimaal tweehonderd tijdschriften per maand drukken.’ Eerst produceerde ik tweehonderd tijdschriften, later vijfhonderd. Maar de vraag naar lectuur bleef groeien. Het werk moest ’s nachts gebeuren, want als ballingen werkten we overdag onder een opzichter en moesten we productie leveren, en we hadden maar één dag per week vrij.
Als ik thuiskwam van mijn werk, dook ik gelijk de drukkerij in. Ik sliep bijna nooit, want als je eenmaal aan een drukopdracht was begonnen, moest je die in één keer afmaken. Je kon het werk niet onderbreken, omdat de inkt dan uitdroogde. Soms moest ik vijfhonderd pagina’s drukken en ze dan stuk voor stuk nalopen om met een naald kleine correcties aan te brengen zodat de tekst duidelijker leesbaar werd. Er was bijna geen ventilatie, waardoor de pagina’s moeilijk droogden als ze van de pers kwamen.
Ik leverde de gedrukte tijdschriften ’s nachts af in de stad Toeloen, zo’n twintig kilometer bij ons vandaan. Ik wist niet precies waar ze dan heen gingen, maar ik wist wel dat die lectuur bestemd was voor Getuigen in Krasnojarsk, Bratsk, Oesolje-Sibirskoje en andere steden.
In 1959 riepen de broeders die het opzicht hadden mijn hulp in om in Toeloen een nieuwe drukkerij op te zetten, naast het treinstation. Weer verrichtte ik de taken waar ik al vertrouwd mee was omdat ik ze voor de eerste drukkerij had gedaan, zoals grond uitgraven en de bedrading voor het licht aanbrengen. Jehovah gaf ons wijsheid. Daarna verhuisde er een gezin naar de drukkerij en werkte er ongeveer een jaar. Uiteindelijk werd de drukkerij door de KGB ontdekt. In de plaatselijke krant stond dat ’de bedrading op zo’n manier was aangelegd dat zelfs ervaren elektriciens voor een raadsel stonden’.
Buiten ons gezin wisten maar een paar broeders van mijn werk in de drukkerij. Omdat niemand me ooit ’s avonds zag, maakten de broeders en zusters in de gemeente zich zorgen over mijn geestelijke gezindheid. Ze kwamen me geregeld opzoeken om me aan te moedigen, maar troffen me nooit thuis. In die tijd, waarin alles en iedereen in de gaten gehouden werd, kon de drukkerij nu eenmaal alleen onder strikte geheimhouding functioneren.”
LECTUUR DUPLICEREN IN MOSKOU
De autoriteiten beseften heel goed dat de Getuigen dringend bijbels en Bijbelse lectuur nodig hadden. Het Besturende Lichaam vroeg herhaaldelijk toestemming om Bijbelse lectuur te drukken of in te voeren, maar die verzoeken werden ofwel afgewezen of genegeerd. Omdat er zo’n tekort aan lectuur was, zochten de broeders voortdurend naar manieren om in verschillende delen van het land, waaronder Moskou, lectuur te dupliceren om de gemeenten en groepen van geestelijk voedsel te kunnen voorzien.
Stepan Levitski werd in 1957 tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat hij één Wachttoren in zijn bezit had; het tijdschrift was op de eettafel onder het tafelkleed gevonden. Stepan vertelt: „Na drieënhalf jaar vernietigde het Hooggerechtshof mijn vonnis. Voordat ik vrijkwam, raadden de broeders me aan naar een plaats dicht bij Moskou te verhuizen om daar te prediken en aan andere geestelijke activiteiten deel te nemen. Ik vond een woning op twee uur afstand van Moskou en begon in verschillende delen van de hoofdstad te prediken. Jehovah zegende die inspanningen, en na een paar jaar werd er in Moskou een groep georganiseerd. In 1970 kreeg ik een kring toegewezen die behalve Moskou ook Leningrad (nu Sint-Petersburg), Gorki (nu Nizjni Novgorod), Orjol en Toela omvatte. Ik was ervoor verantwoordelijk dat de gemeenten daar van lectuur werden voorzien.
Ik was ervan overtuigd dat het Jehovah’s wil was dat Moskou en andere delen van Rusland voldoende Bijbelse lectuur ontvingen. Ik vertelde Jehovah in gebed dat ik bereid was meer te doen in dat opzicht. Al gauw leerde ik een professionele drukker kennen die connecties had met diverse drukkerijen in Moskou. Ik vroeg hem langs mijn neus weg of het mogelijk was bij een drukkerij in Moskou een kleine oplage van een boek te laten drukken.
’Welk boek?’, vroeg hij.
’Van het verloren naar het herwonnen paradijs’, antwoordde ik nerveus.
Een goede vriend van hem werkte in een drukkerij. Die vriend was communist en leider van een partijorganisatie. Tegen contante betaling was hij bereid een kleine hoeveelheid van de boeken te drukken. Wat was het een zegen voor de broeders en zusters om dat studieboek in handen te krijgen!
Zowel de drukker als ik namen grote risico’s door op die manier onze lectuur te drukken. Zodra een partij van de pers kwam, gewoonlijk ’s nachts, moest die snel uit de drukkerij worden gehaald zonder dat iemand het merkte. Jehovah zegende de regeling, en er werd in die drukkerij heel wat Bijbelse lectuur gedrukt, waaronder de boeken „De Waarheid Zal U Vrijmaken”, De waarheid die tot eeuwig leven leidt en zelfs de liederenbundel! Het was voor ons echt voedsel te rechter tijd (Matth. 24:45). We konden die drukkerij negen jaar gebruiken.
Maar op een dag liep de cheffin van de drukkerij onverwachts de drukkerij binnen terwijl een van onze publicaties gedrukt werd. De drukker paste snel de pers aan en begon exemplaren van een tijdschrift over gezondheid te drukken. Maar in de haast stopte hij per ongeluk zes pagina’s van onze publicatie in het tijdschrift. De cheffin nam een pas gedrukt exemplaar mee naar haar kantoor. Tijdens het lezen merkte ze tot haar verbazing dat er materiaal in stond dat er duidelijk niet in thuishoorde. Ze riep de drukker bij zich en vroeg hoe dat materiaal in het tijdschrift terecht had kunnen komen. Daarna nam de KGB de zaak over. De drukker vertelde hun alles wat hij wist, omdat hem anders een zware straf boven het hoofd hing. En dus was de KGB me al snel op het spoor, want voor zover zij wisten was ik de enige Getuige van Jehovah in Moskou. Ik werd tot vijfenhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld.” De drukker kreeg drie jaar.
„LAAT ARMAGEDDON GAUW KOMEN!”
Veel broeders en zusters brachten lange tijd in de cel door. Grigori Gatilov zat vijftien jaar gevangen. Hij vertelt: „De laatste gevangenis waar ik in zat, had een romantische naam, De witte zwaan, en lag in een schilderachtige omgeving in de Kaukasus, boven op een van de vijf bergen die het vakantieoord Pjatigorsk insluiten. In die gevangenis kon ik een jaar lang met verschillende mensen over de waarheid spreken. Mijn cel was een schitterend ’predikingsgebied’ zonder dat ik er iets voor hoefde te doen. De bewakers brachten steeds nieuwe mensen naar mijn cel en haalden ze na een paar dagen weer op, terwijl ik bleef waar ik was. Slechts heel af en toe brachten ze me naar een andere cel. Ik probeerde iedereen een grondig getuigenis te geven over Jehovah’s koninkrijk. Veel mensen hadden vragen over Armageddon. Sommige gevangenen waren verbaasd dat iemand zo veel tijd in de gevangenis kon doorbrengen vanwege zijn geloof. ’Waarom zweer je je geloof niet af zodat je naar huis mag?’, vroegen medegevangenen en soms zelfs de bewakers. Ik was blij als een van hen oprechte belangstelling voor de waarheid toonde. Op een keer zag ik dat iemand op de muren van een cel gekrabbeld had: ’Laat Armageddon gauw komen!’ Hoewel het gevangenisleven op zich niet bepaald leuk was, was ik blij dat ik over de waarheid kon spreken.”
„IS EEN VAN JULLIE SOMS EEN JONADAB?”
Ook heel wat zusters die ijverig waren in Jehovah’s dienst kwamen in de kampen terecht (Ps. 68:11). Zinaida Kozyreva vertelt hoe de zusters liefde toonden voor elkaar en voor gevangenen die geen Getuige waren: „In 1959, nog geen jaar na mijn doop, werden Vera Michajlova, Ljoedmila Jevstafjeva en ik naar een kamp in Kemerovo (Siberië) gebracht. Er zaten 550 gevangenen in dat kamp. Toen we aankwamen, stonden er een paar vrouwen bij de ingang.
’Is een van jullie soms een Jonadab?’, vroegen ze.
We beseften dat het onze dierbare zusters waren. Ze gaven ons snel iets te eten en stelden allerlei vragen. Ze straalden warmte en oprechte liefde uit, iets wat ik van mijn eigen familie niet gewend was. Omdat we nieuw in het kamp waren, werden die zusters onze steun en toeverlaat (Matth. 28:20). Het was ons al snel duidelijk dat het geestelijke voedingsprogramma daar prima georganiseerd was.
We werden echt een familie. Het was helemaal fijn als we in de zomer aan het hooien waren. Omdat het kampbestuur niet bang was dat we zouden weglopen of de kampregels zouden overtreden, hield één enkele soldaat de wacht over twintig tot vijfentwintig zusters, of eigenlijk hielden wij de wacht over hem! Als er iemand aankwam, maakten we hem wakker zodat hij niet gestraft zou worden voor slapen in diensttijd. Terwijl hij sliep, gebruikten we onze rustperiodes om geestelijke onderwerpen te bespreken. Die regeling werkte heel goed voor beide partijen.
Eind 1959 werd ik met nog een paar zusters naar een zwaarbewaakt kamp gestuurd. We werden in een koude cel gestopt die een raam had waar geen glas in zat. ’s Nachts sliepen we op een plank en overdag werkten we. De autoriteiten lieten ons groenten sorteren en letten op ons gedrag. Toen ze er eenmaal van overtuigd waren dat we niet stalen zoals de andere gevangenen, gaven ze ons wat hooi om op te slapen en zetten ze glas in het raam. Na een jaar werden alle zusters naar een lichtbewaakt kamp in Irkoetsk overgeplaatst.
Er zaten ongeveer 120 zusters in dat kamp. We bleven er een jaar en drie maanden. De eerste winter was het bitter koud en viel er een heleboel sneeuw. We deden zwaar lichamelijk werk in de houtzagerij. De voormannen fouilleerden ons dikwijls, op zoek naar lectuur. Dat was schijnbaar hun enige tijdverdrijf. We waren er inmiddels goed in geworden onze lectuur te verstoppen, soms zelfs iets te goed. Op een keer hadden Vera en ik stukjes papier met de dagtekst erop zo goed verstopt in onze werkkleren dat we ze niet meer konden vinden. Helaas vond de voorman ze wel, en Vera en ik werden vijf dagen naar de isolering gestuurd. Het was buiten ruim veertig graden onder nul, en de muren van onze onverwarmde cel waren met rijp bedekt.
Er waren smalle betonnen richels in de cel die net breed genoeg waren om op te zitten. Als we het heel koud kregen, gingen we met onze ruggen tegen elkaar zitten, met onze benen opgetrokken tegen de muur, en zo vielen we in slaap. Als we dan wakker schrokken, sprongen we overeind uit angst in onze slaap dood te vriezen. We kregen een glas heet water en 300 gram grof roggebrood per dag. Toch waren we gelukkig, omdat Jehovah ons de kracht gaf ’die datgene wat normaal is te boven gaat’ (2 Kor. 4:7). Toen we naar onze barak terug mochten, waren de zusters extra lief voor ons. Ze hadden een warme maaltijd voor ons klaargemaakt en water opgewarmd zodat we ons konden wassen.”
ZE WAREN „PRETTIG IN DE OMGANG”
Zinaida vertelt verder: „Prediken was moeilijk in dat kamp omdat er weinig gevangenen waren en iedereen de Getuigen kende. In die situatie kwam het beginsel uit 1 Petrus 3:1 om de hoek kijken. Prediken zonder woorden noemden we dat. We hielden onze barak keurig schoon en waren close met elkaar (Joh. 13:34, 35). Bovendien stonden we op goede voet met niet-Getuigen. We deden ons best ons te gedragen zoals Gods Woord ons dat leerde en hadden oog voor de behoeften van anderen. Soms hielpen we een niet-Getuige met het een of ander. Eén zuster was bijvoorbeeld altijd bereid andere gevangenen te helpen als ze iets moesten uitrekenen. Velen beseften dat Jehovah’s Getuigen anders waren dan andere gelovigen.
In 1962 werden we van het kamp in Irkoetsk naar een kamp in Mordovië overgeplaatst. Ook hier letten we op ons uiterlijk en onze persoonlijke hygiëne. Onze bedden waren altijd netjes opgemaakt en schoon. Onze barakken werden door zo’n vijftig gevangenen bewoond, voor het merendeel zusters. De zusters waren de enigen die de barakken schoonmaakten; de andere gevangenen hadden daar geen zin in. De vloeren werden altijd schoongemaakt en geschuurd, en het kampbestuur stelde de nodige middelen beschikbaar. De nonnen die een barak met ons deelden, staken geen hand uit, en ook de intellectuelen voelden er niets voor om schoon te maken, dus hingen onze leefomstandigheden grotendeels van onze inspanningen af. Als een van de zusters in vrijheid werd gesteld, stond er altijd in haar persoonlijk rapport dat ze ’plooibaar was en prettig in de omgang’.”
GROTE BLOEMEN GEVEN GOEDE DEKKING
„Op een keer”, zegt Zinaida, „schreven enkele zusters naar huis en vroegen om zaden van grootbloemige planten. We vertelden het bestuur dat we mooie bloemen wilden planten en vroegen of er voor dat doel wat vruchtbare zwarte aarde naar het kamp kon worden gebracht. Tot onze verbazing waren ze enthousiast over ons plan. We maakten bloemperken langs de barakken en legden lange paden aan met bloemen aan weerskanten. Al gauw sierden dikke bossen langstelige rozen, duizendschoon en andere prachtige en — wat belangrijker was — grote bloemen het kamp. In het bloemperk in het midden prijkten dahlia’s en dikke bossen chrysanten in verschillende kleuren. We wandelden er, bestudeerden er verscholen achter de bloemen de Bijbel en verborgen lectuur tussen de weelderige rozenstruiken.
Vergaderingen hielden we tijdens het wandelen. We organiseerden onszelf in groepjes van vijf. Elke zuster leerde van tevoren één paragraaf van een reeks van vijf uit een Bijbelse publicatie uit haar hoofd. Na een openingsgebed zeiden we om beurten onze paragraaf op en dan bespraken we ze alle vijf. Na het slotgebed liepen we verder. Onze Wachttorens hadden de vorm van kleine boekjes [zoals die op de foto op blz. 161]. Elke dag bestudeerden we iets, vooral de dagtekst, en zeiden we paragrafen op voor onze vergaderingen, die we drie keer per week hielden. Daarnaast probeerden we hele hoofdstukken van de Bijbel uit ons hoofd te leren, die we tegenover elkaar herhaalden om onszelf te sterken. Zodoende maakten we ons er niet al te druk om als de autoriteiten tijdens een zoekactie de hand wisten te leggen op onze lectuur.
Hoewel het kampbestuur herhaaldelijk van de andere gevangenen te weten probeerde te komen hoe onze activiteiten in het kamp georganiseerd waren, waren veel gevangen ons gunstig gezind. In dezelfde barak als wij zat Olga Ivinskaja, de vriendin van de beroemde dichter en schrijver Boris Pasternak, die de Nobelprijs voor de Literatuur heeft gekregen. Ze was schrijfster, en omdat ze ons graag mocht, deed het haar plezier te zien hoe goed de Getuigen georganiseerd waren. Jehovah gaf ons wijsheid, vooral de wijsheid die we nodig hadden om aan geestelijk voedsel te komen.” — Jak. 3:17.
„EN NU BEN IK HET ZAT!”
„We kwamen op allerlei manieren aan lectuur”, vertelt Zinaida verder. „Het was vaak duidelijk dat Jehovah zelf daarop toezag, zoals hij beloofd had: ’Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten’ (Hebr. 13:5). Soms verblindde hij gewoon de ogen van de bewaaksters. Toen onze werkbrigade op een keer in de winter door de poort het kamp binnenkwam, lieten ze ons als gewoonlijk al onze kleren uittrekken, op zoek naar lectuur. Ik kwam als laatste binnen en had nieuwe lectuur bij me, verstopt onder twee lange broeken.
Omdat het koud was, had ik zo veel lagen over elkaar aan dat ik wel een ui leek! Eerst doorzocht de voorvrouw mijn winterjas en toen het mouwloze gewatteerde jasje dat ik daaronder droeg. Ik besloot tijd te rekken in de hoop dat ze het moe zou worden. Langzaam trok ik een trui uit, en toen nog een. Terwijl ze die grondig doorzocht, deed ik één voor één een paar sjaals af. Daarna trok ik traag een vest uit, toen een bloes en weer een bloes. Nu waren alleen nog de twee broeken en mijn vilten laarzen over. Langzaam trok ik eerst de ene laars uit en toen de andere, en daarna begon ik al even langzaam de bovenste lange broek uit te trekken. ’Wat nu?’, dacht ik. ’Als ze me zegt de andere broek uit te trekken, zit er niets anders op dan me uit de voeten te maken en de lectuur naar de zusters te gooien.’ Maar toen ik de eerste lange broek uit had, schreeuwde de voorvrouw geïrriteerd: ’En nu ben ik het zat! Maak dat je wegkomt!’ Ik kleedde me snel aan en haastte me het kamp in.
Waar haalden we de lectuur vandaan? De broeders lieten altijd op een afgesproken plek lectuur achter, en wij haalden die om beurten op en namen alles mee het kamp in. Als de lectuur eenmaal in het kamp was, verborgen we die op een veilige plaats, die we zo nu en dan wisselden. Ook schreven we voortdurend lectuur over en verborgen we de kopieën. Schrijven deden we onder de dekens bij het schijnsel van een straatlantaarn; we lieten een kiertje tussen de dekens vrij om wat licht te hebben. We waren altijd bezig en lieten geen minuut verloren gaan. Zelfs als we naar de eetzaal liepen, hadden we allemaal een stukje papier bij ons met een Bijbeltekst erop.”
„JULLIE TIJD IS GEKOMEN”
In 1965 vaardigde de Sovjetregering onverwachts een speciaal decreet uit waarbij alle Getuigen die van 1949 tot 1951 naar Siberië waren verbannen, werden vrijgelaten. Het werd de meeste broeders en zusters echter niet toegestaan naar hun vroegere woonplaats terug te keren. De Getuigen die niet in Siberië wilden blijven, besloten naar gebieden te verhuizen waar meer behoefte was aan predikers.
Magdalina Belosjitskaja zegt: „We hebben bijna vijftien jaar als ballingen in Siberië gewoond. In de winter kon het wel zestig graden onder nul worden, en in de zomer waren er zwermen dazen en muggen die het zelfs op onze ogen gemunt hadden. We overleefden alles met Jehovah’s hulp. Maar wat was het geweldig om in die koude Siberische streken waarheidszaden te kunnen zaaien! Vijftien jaar lang ondertekenden we elke maand in het kantoor van de opzichter een verklaring dat we niet zouden proberen ons ballingsoord te ontvluchten. De opzichter kwam soms op bezoek en bleef dan bij ons overnachten. Hij was dan bijzonder aardig en stelde veel vragen over de Bijbel en wat erbij kwam kijken om naar de Bijbelse leer te leven. Hij wilde weten wat ons ertoe aanzette deze levenswijze te kiezen als we wisten dat we ervoor vervolgd zouden worden. Op een keer vroegen we hem of er hoop was dat we ooit vrijgelaten zouden worden. Hij opende de palm van zijn hand en vroeg: ’Bestaat er hoop dat hier haar zal groeien?’
’Nee’, antwoordde ik.
’Zo veel hoop is er voor jullie’, zei hij. Toen dacht hij even na en voegde eraan toe: ’Tenminste, als jullie God niet op de een of andere wijze ingrijpt of een wonder voor jullie bewerkt.’
Op een zomerdag in 1965 ging ik naar het treinstation om een brief te posten. De opzichter zag me lopen en riep vanuit de verte: ’Magdalina, waar ga je heen zonder toestemming?’
’Ik ga nergens heen’, zei ik. ’Ik doe alleen een brief op de post.’ Toen kwam hij naar me toe en zei: ’Vandaag worden jullie vrijgelaten. Jullie tijd is gekomen.’ Daarna wierp hij me een veelbetekenende blik toe, alsof hij wilde zeggen: ’God heeft jullie bevrijd!’ Ik kon mijn oren niet geloven!
We mochten overal heen in de Sovjet-Unie behalve naar onze vroegere woonplaats. Het was alsof we Jehovah’s stem hoorden die zei: ’Verspreid je en predik. Nu heb je de gelegenheid. De tijd dringt, dus verspreid je.’ Als we de keus hadden gehad, zouden velen van ons zijn teruggekeerd naar de plaats waar ze vandaan kwamen. Maar nu dat niet was toegestaan, verhuisde iedereen naar een nieuwe plek. Ons gezin besloot in de Kaukasus te gaan wonen.”
Duizenden Getuigen werden over de hele Sovjet-Unie verspreid. Dat jaar vroeg een bestuursambtenaar vertwijfeld op een staatsconferentie: „Kan iemand me zeggen hoe die Jehovistensekte in onze nieuwe stad terecht is gekomen, een stad die nog maar pas gebouwd is door jonge vrijwilligers? Een nieuwe, onbezoedelde stad, en opeens duikt die Jehovistensekte op!” De autoriteiten wisten gewoon niet wat ze met de Getuigen aan moesten. Niemand kan verhinderen dat God zijn belofte waarmaakt om de aarde te vullen met „de kennis van Jehovah”. — Jes. 11:9.
’JULLIE HEBBEN „HEILIG WATER”’
De Getuigen werden wegens hun predikingsactiviteit naar strafkampen gestuurd. Nikolaj Kalibaba, die heel wat jaren in zulke kampen heeft doorgebracht, vertelt: „Vier van ons werden naar een strafkamp in het dorp Vichorevka in de oblast Irkoetsk gestuurd, waar al zo’n zeventig broeders zaten. Er was geen drinkwatervoorraad; de enige waterleidingspijp was verbonden met de riolering, dus het was gevaarlijk om het water te drinken. Het voedsel was al evenmin geschikt voor consumptie, maar Jehovah hielp ons. In dit kamp wilde niemand behalve de Getuigen de handen uit de mouwen steken. Wij waren goede werkers. Dat drong al gauw tot het bestuur door, zodat we voor werkopdrachten naar andere kampzones werden gestuurd. We konden dan emmers met drinkwater mee terug nemen. Veel gevangenen kwamen naar ons toe en zeiden: ’We hebben gehoord dat jullie „heilig water” hebben. Geef ons toch op zijn minst een half glaasje.’ Natuurlijk deelden we het water met hen.
Er waren gevangenen bij met een goed hart. Sommigen van hen waren dieven geweest of hadden andere misdaden gepleegd. Ze leerden de waarheid kennen en werden Jehovah’s Getuigen. Er waren ook gevangenen die schijnbaar niets van de waarheid wilden weten en ons openlijk tegenstand boden. Maar toen er op een keer een spreker in ons kamp een lezing kwam houden tegen Jehovah’s Getuigen, kwamen ze voor ons op en zeiden ze dat de lezing lasterpraat over de Getuigen bevatte.”
’WE KOMEN IN GROEPJES NAAR JULLIE TOE’
De broeders vroegen Jehovah altijd om wijsheid en dachten er voortdurend over na hoe ze hun situatie konden gebruiken om de Koninkrijksbelangen te bevorderen. Nikolaj vertelt verder: „We hoorden dat we al snel overgeplaatst zouden worden naar een ander kamp, niet ver van Moskou, in Mordovië. Voor ons vertrek gebeurde er iets interessants. Tot onze verbazing kwamen enkele officieren en voormannen die een aantal jaren Jehovah’s Getuigen hadden bewaakt, naar ons toe en zeiden: ’We wilden jullie vragen om jullie liederen te zingen en ons meer over jullie geloof te vertellen. We komen in groepjes van tien tot twintig man, misschien wel meer, naar jullie toe.’
Uit angst voor wat er met ons en met hen zou kunnen gebeuren, zeiden ze dat ze wachters zouden organiseren om de plaats te bewaken waar we elkaar zouden treffen. We vertelden hun dat ook wij onze wachten zouden uitzetten omdat we met zulke dingen meer ervaring hadden. Hun wachters gingen net zo te werk als de onze: er stonden op vaste afstanden van elkaar soldaten tussen het wachthuis en onze ontmoetingsplaats. Kun je het je voorstellen? Een groep Getuigen zong liederen voor een groep officieren en voormannen, waarna een broeder een korte lezing hield over een Bijbels onderwerp. Het was net alsof we in een Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen waren! Zo hielden we verscheidene vergaderingen met groepen geïnteresseerden. We beseften dat Jehovah niet alleen voor ons zorgde maar ook voor die oprechte personen.”
Nikolaj vervolgt: „We namen vanuit dat kamp een heleboel tijdschriften mee naar het kamp in Mordovië. Er zaten daar heel wat Getuigen. De broeders gaven me een koffer met dubbele wanden waar lectuur in kon worden gestopt. Alles was zo gemaakt dat de koffer tijdens een zoekactie niet onnodig de aandacht van de voormannen zou trekken. In het Mordovische kamp werden we grondig gefouilleerd. Een voorman pakte mijn koffer op en riep uit: ’Die is zwaar! Daar zit vast een schat in!’ Onverwachts schoof hij mijn koffer en andere spullen opzij en ging de spullen van anderen doorzoeken. Na de zoekactie zei een andere voorman: ’Pak je spullen en ga!’ Mijn koffer was niet doorzocht, dus kwam ik de barak in met een verse voorraad geestelijk voedsel, die hard nodig was.
Bovendien smokkelde ik meer dan eens in mijn laarzen handgeschreven traktaten het kamp binnen. Omdat ik een grote maat heb, kon ik in mijn laarzen altijd een heleboel vellen papier kwijt. Ik stopte die onder de inlegzool en smeerde mijn laarzen altijd dik in met vet. Dat vet was heel glibberig en stonk vreselijk, dus de voormannen bleven wel uit de buurt van mijn laarzen.”
„DE VOORMANNEN HIELDEN ONS IN DE GATEN EN IK HEN”
Nikolaj vervolgt: „In het kamp in Mordovië stelden de broeders me aan om toezicht te houden op het dupliceren van Bijbelse lectuur. Ik moest onder andere de voormannen in het oog houden, zodat de broeders die de lectuur overschreven, tijd zouden hebben om alles te verstoppen. De voormannen hielden ons in de gaten en ik hen. Sommige voormannen, die vastbesloten waren ons op heterdaad te betrappen, kwamen plotseling en vaak de barak in. Die waren het lastigst om in de gaten te houden. Andere kwamen één keer per dag. Die waren toleranter, en van hen hadden we geen last.
We schreven in die tijd de originelen over, die we op veilige plaatsen verborgen hielden. Een deel van de originelen bewaarden we in kachels, zelfs in de kachel in het kantoor van de kampbeheerder. De broeders die voor hem schoonmaakten, hadden een speciale ruimte in die kachel gemaakt, en daarin werden de kostbare originelen van veel Wachttorens bewaard. Hoe grondig de voormannen ook bij ons zochten, de originelen waren altijd veilig in het kantoor van de beheerder.”
De broeders werden er bedreven in lectuur te verstoppen. Een geliefde plek was de vensterbank. De broeders leerden zelfs lectuur te verstoppen in tubes tandpasta. Slechts twee of drie broeders wisten waar de originelen bewaard werden. Als de nood aan de man kwam, haalde een van hen het origineel tevoorschijn, en nadat het was overgeschreven, stopte hij het weer op zijn plek. Op die manier bleven de originelen altijd veilig opgeborgen. De meeste broeders vonden het een voorrecht om lectuur te dupliceren, al liepen ze het risico vijftien dagen eenzame opsluiting te krijgen. Viktor Goetsjmidt vertelt: „Van de tien jaar in de kampen heb ik er ongeveer drie in eenzame opsluiting doorgebracht.”
WACHTTORENS IN RAGFIJN SCHRIFT
De broeders kregen de indruk dat het kampbestuur een speciaal systeem had ontwikkeld om Bijbelse lectuur van de Getuigen op te sporen en te confisqueren. Sommige officieren waren daar bijzonder ijverig in. Ivan Klimko vertelt: „In kamp nr. 19 in Mordovië werden de broeders op een keer door soldaten met honden van het kampterrein weggevoerd en grondig gefouilleerd. Elke Getuige werd uitgekleed; zelfs de lompen die hij om zijn voeten droeg, moesten af. Maar de broeders hadden een paar handgeschreven velletjes onder hun voetzolen geplakt, die aan de aandacht ontsnapten. Ze hadden ook zulke kleine boekjes gemaakt dat die tussen hun vingers in pasten. Toen de bewakers iedereen bevel gaven de handen omhoog te steken, bleven de boekjes tussen hun vingers zitten, en ook daarvan werd een aantal gered.”
Er waren nog meer manieren om het geestelijke voedsel te beschermen. Aleksej Nepotsjatov zegt: „Sommige broeders konden in een ragfijn handschrift schrijven. Ze schreven met een haarscherp geslepen pen en wisten tussen de lijntjes van een schrift drie tot vier regels te persen. Vijf tot zes Wachttorens in dit pietepeuterige handschrift pasten in één lucifersdoosje. Om zo fijn te kunnen schrijven, moest iemand buitengewoon goede ogen en een enorm uithoudingsvermogen hebben. Als de lichten uit waren en alle anderen gingen slapen, lagen die broeders onder een deken te schrijven. Het enige licht waarover ze beschikten, kwam van een zwak schijnende gloeilamp bij de ingang van de barak. Iemand die een paar maanden achtereen dat werk deed, bedierf zijn ogen. Soms merkte een bewaker het, en als hij ons gunstig gezind was, zei hij hoofdschuddend: ’Nog steeds aan het schrijven? Wanneer ga je nu eens slapen?’”
Broeder Klimko herinnert zich: „Bij één gelegenheid verloren we een groot deel van de lectuur en zelfs de Bijbel. Alles had verborgen gezeten in het kunstbeen van een broeder. Nadat de bewakers de broeder gedwongen hadden het been af te doen, braken ze het in stukken. Ze namen foto’s van de pagina’s die overal verspreid lagen en zetten die in de kampkrant. Toch was het in zoverre nuttig dat het veel mensen er opnieuw van doordrong dat Jehovah’s Getuigen zich uitsluitend met religieuze activiteiten bezighielden. Na die ontdekking zei de kampbeheerder vol leedvermaak tegen de broeders: ’Dit is jullie Armageddon!’ Maar de volgende dag al kwam iemand hem berichten dat Jehovah’s Getuigen als gewoonlijk vergaderden, liederen zongen en lazen.”
EEN GESPREK MET DE PROCUREUR-GENERAAL
Eind 1961 bezocht de procureur-generaal van de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek het kamp in Mordovië voor een inspectie. Tijdens een wandeling door het kamp liep hij de barakken binnen waar de Getuigen woonden. Hij stond de broeders toe een paar vragen te stellen. Viktor Goetsjmidt vertelt: „Ik vroeg: ’Denkt u dat de religie van Jehovah’s Getuigen een gevaar is voor de Sovjetmaatschappij?’
’Dat denk ik niet’, zei hij. Maar later in het gesprek zei hij, zonder erbij na te denken, dat de oblast Irkoetsk in 1959 alleen al, een budget van vijf miljoen roebel had gekregen om iets aan de Getuigenproblematiek te doen.
Daarmee wilde hij zeggen dat de autoriteiten heel goed wisten wat voor vlees ze in de kuip hadden, want er was vijf miljoen roebel aan staatsgelden uitgegeven om duidelijkheid te verschaffen wie Jehovah’s Getuigen waren. Dat was een enorm bedrag. In die tijd kon je voor vijfduizend roebel een mooie auto of een gerieflijk huis kopen. De autoriteiten in Moskou moeten beslist geweten hebben dat Jehovah’s Getuigen ongevaarlijk waren.
De procureur-generaal vervolgde: ’Zouden we de Sovjetburgers toestemming geven om met de Getuigen te doen wat ze willen, dan blijft er geen spoor van jullie over.’ Hij wilde daarmee zeggen dat de Sovjetmaatschappij negatief tegenover de Getuigen stond. Uit die woorden bleek dat miljoenen mensen door atheïstische en ideologische propaganda beïnvloed waren.
Daarop zeiden we: ’U zult de echte stand van zaken zien als de Getuigen van Moskou tot aan Vladivostok congressen houden.’
’Misschien dat een half miljoen mensen dan jullie kant kiest,’ zei hij, ’maar de overigen staan nog steeds aan onze kant.’
Daarmee eindigde ons gesprek met de procureur-generaal. Hij zat er niet ver naast. Tegenwoordig bezoeken ruim 700.000 personen de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen in het hele gebied van de voormalige Sovjet-Unie. Daar luisteren ze naar de zuivere woorden van Bijbelse waarheid in plaats van naar propaganda.”
„JULLIE HEBBEN EEN VAKANTIEOORD VOOR DE GETUIGEN GECREËERD”
Viktor vertelt verder: „Het kampbestuur liet de procureur-generaal alle bloemen en bomen zien die de Getuigen geplant hadden en de pakjes die ze ontvangen hadden en in hun barakken hadden bewaard zonder dat iemand ze stal. Hij bekeek alles met onverholen verbazing. Maar we hoorden later dat hij het kampbestuur opdracht had gegeven alle bloemen en bomen te vernietigen. Hij had tegen de kampbeheerder gezegd: ’Jullie hebben een vakantieoord voor de Getuigen gecreëerd in plaats van een werkkamp.’ Hij stond de Getuigen ook niet langer toe pakjes te ontvangen en sloot de voedselkiosk waar de broeders extra voedsel konden kopen.
Gelukkig voor de broeders voerde de beheerder niet alle bevelen uit. De zusters mochten bijvoorbeeld nog steeds bloemen kweken. In de herfst sneden ze de bloemen af en maakten er grote boeketten van die ze aan het kamppersoneel en hun kinderen gaven. Het was vooral leuk om te zien hoe de kinderen bij de poort hun ouders troffen, hun bloemen ophaalden en dan met blije gezichten naar school renden. Ze hielden van de Getuigen.”
Viktor vertelt: „Begin 1964 vertelde een voorman wiens broer voor de KGB werkte ons op een dag dat de staat een grote campagne tegen Jehovah’s Getuigen organiseerde. Maar in de tweede helft van dat jaar werd Nikita Chroesjtsjov plotseling uit zijn ambt als staatshoofd ontslagen, en de golf van vervolging verflauwde.”
KONINKRIJKSLIEDEREN IN EEN ZWAARBEWAAKT KAMP
In de jaren zestig mochten de gevangenen in een zwaarbewaakt kamp in Mordovië maar één keer per jaar een pakje ontvangen, en dan nog alleen bij wijze van ’speciale beloning’. Er werden continu zoekacties uitgevoerd. Als iemand betrapt werd met een stukje papier met een Bijbeltekst erop, kreeg hij of zij tien dagen eenzame opsluiting. Bovendien kregen de gevangenen in dat kamp minder te eten dan die in andersoortige kampen. Ook het werk was zwaarder in zwaarbewaakte kampen; de Getuigen moesten stronken van enorme bomen uitgraven. Aleksej Nepotsjatov zegt: „Vaak waren we de totale uitputting nabij. Maar we bleven alert en gaven het niet op. Eén manier waarop de broeders het moreel hooghielden was door Koninkrijksliederen te zingen. We stelden een mannenkoor samen met bassen, baritons en tenors, dat zelfs zonder vrouwenstemmen onbeschrijflijk mooi klonk. De liederen monterden niet alleen de broeders op maar ook de officieren, die vaak aan de broeders vroegen om tijdens het werk te zingen. Op een keer waren we bomen aan het vellen toen de opzichter van onze groep naar ons toe kwam en zei: ’Zing een paar liederen. Dat verzoek komt van de divisieofficier zelf!’
Die officier had de broeders al vaak Koninkrijksliederen horen zingen. Het verzoek kwam precies op tijd, want we waren de uitputting nabij. We begonnen blij Jehovah te verheerlijken met onze stemmen. Als we in het kamp zongen, kwamen de vrouwen van de officieren gewoonlijk uit hun nabijgelegen huizen; ze stonden dan een hele tijd op de veranda te luisteren. Ze hielden vooral van de woorden van lied 6, ’De aarde geve God heerlijkheid’, uit een oude zangbundel. Het lied had een prachtige tekst en een schitterende melodie.”
HIJ KWAM IN „EEN ANDER LAND” TERECHT
Zelfs in de meest onverwachte situaties bleek duidelijk wat voor mensen Jehovah’s Getuigen in werkelijkheid waren. Viktor Goetsjmidt vertelt: „Toen we op een keer aan het eind van de werkweek in de tuin zaten, werd in het kamp waar we gevangenzaten wat dure elektrische apparatuur bezorgd. De chauffeur die de spullen kwam afleveren, was geen broeder maar wel een gevangene uit ons kamp, terwijl de inkoopleider die hem vergezelde uit een ander kamp kwam. Omdat het magazijn gesloten was en de magazijnbeheerder met vakantie, werd de Getuigen gevraagd de koopwaar in ontvangst te nemen en uit te laden.
We laadden de apparatuur uit en stapelden alles op naast het magazijn, niet ver van de barakken waarin de broeders woonden. De inkoopleider maakte zich erg nerveus over die onofficiële levering zonder dat de magazijnbeheerder voor ontvangst had getekend. Maar de chauffeur verzekerde hem: ’Wees maar niet bang. Niemand hier zal iets aanraken. Je bent in „een ander land” terechtgekomen. Vergeet wat er buiten het kampgebied gebeurt. Hier kun je je horloge afdoen en ergens neerleggen en de volgende ochtend ligt het er nog.’ De inkoopleider hield echter vol dat hij niet zonder handtekening kon vertrekken, omdat de koopwaar een geschatte waarde had van een half miljoen roebel.
Al gauw kwamen er mannen van het kampbestuur die eisten dat de vrachtwagen het kamp verliet. Een van hen zei tegen de inkoopleider dat hij de pakbon maar moest achterlaten, dan kon hij hem de volgende dag komen ophalen. Hij vertrok met tegenzin. De volgende ochtend kwam hij terug en vroeg of hij het kamp in mocht om zijn pakbon te laten ondertekenen, maar de bewaker gaf hem die, al voorzien van een handtekening, terug.
Later vertelde de bewaker ons dat de inkoopleider er maar niet toe kon komen te vertrekken. Hij stond daar wel een half uur, staarde naar de poort en naar de documenten, keerde zich om om weg te gaan, draaide zich opnieuw om en keek weer. Het was misschien wel de eerste keer in zijn leven dat hij zoiets had meegemaakt: een lading waardevolle spullen was bezorgd en de pakbon ondertekend zonder dat hij er zelf bij was, en alles was eerlijk verlopen. Maar het interessantste was nog dat dit gebeurd was in een zwaarbewaakt werkkamp waar gevangenen die als ’buitengewoon gevaarlijke misdadigers’ te boek stonden, hun tijd uitzaten. Wat er ook aan propaganda tegen de Getuigen verspreid werd, als dit soort dingen gebeurde, kon iedereen duidelijk zien wat voor mensen Jehovah’s Getuigen nu echt waren.”
„NU PREDIKEN ZE WEER”
In 1960, een paar dagen nadat een groot aantal broeders zich opeens allemaal in kamp nr. 1 in Mordovië bevonden, werden ruim honderd Getuigen uitgekozen om overgeplaatst te worden naar kamp nr. 10, een speciale gevangenis in het nabijgelegen dorp Udarny. Dit was een ’experimentele’ gevangenis voor de heropvoeding van Getuigen. De gevangenen droegen net zulke gestreepte uniformen als de gevangenen in naziconcentratiekampen. Naast allerlei ander werk moesten de Getuigen in het bos enorme stronken uitgraven. Ze hadden een minimumvereiste van elf tot twaalf stronken per persoon per dag. Maar soms lukte het de broeders zelfs als ze de hele dag als ploeg samenwerkten niet om de stronk van één enkele reusachtige eik uit te graven. Vaak zongen ze Koninkrijksliederen om elkaar aan te moedigen. Als de kampbeheerder hen hoorde zingen, schreeuwde hij soms: „Jullie Getuigen krijgen vandaag geen eten, dan leren jullie het zingen wel af. Ik zal jullie eens leren werken!” Een broeder uit dat kamp vertelt: „Maar Jehovah steunde ons. Ondanks de moeilijke omstandigheden waren we geestelijk wakker. We beurden elkaar altijd op met de positieve gedachte dat we in de strijdvraag van de universele soevereiniteit Jehovah’s kant hadden gekozen.” — Spr. 27:11.
Er waren verschillende ’opvoeders’ die toezicht hielden op de hele gevangenis, maar daarnaast had elke cel haar eigen opvoeder, een legerofficier die op zijn minst kapitein was. Het doel van die officieren was de Getuigen hun geloof te laten afzweren. Iedereen die zou zwichten, dat wil zeggen, zijn geloof zou afzweren, zou worden vrijgelaten. Elke maand stelden de opvoeders over iedere Getuige een persoonlijk rapport op, dat door verschillende gevangenisemployés werd ondertekend. Maar ze moesten steeds in elk rapport schrijven: „Reageert niet op heropvoedingsmaatregelen; blijft bij zijn overtuiging.” Ivan Klimko zei: „Ik heb zes van de tien jaar in die gevangenis doorgebracht en werd met nog andere broeders als ’een buitengewoon gevaarlijke recidivist’ geclassificeerd. Volgens de officieren creëerden de autoriteiten expres bijzonder moeilijke omstandigheden voor de Getuigen om te zien hoe we ons gedroegen.”
Iov Andronic, die vijf jaar in die gevangenis heeft gezeten, vroeg eens aan de kampcommandant: „Hoe lang moeten we in deze gevangenis blijven?” De commandant wees naar het bos en zei: „Totdat de laatste van jullie daarheen uitgedragen is.” Iov vertelt: „Ze hielden ons afgezonderd om te voorkomen dat we predikten. We werden zorgvuldig in de gaten gehouden. Als ook maar iemand van ons naar een ander deel van het kamp moest, ging er altijd een voorman mee. Een paar jaar later, toen we naar een lichtbewaakt kamp waren overgeplaatst, zeiden enkele gevangenen die geen Getuige waren tegen het kampbestuur: ’Jehovah’s Getuigen hebben gewonnen. Jullie hebben hen afgezonderd gehouden, maar nu prediken ze weer.’”
EEN OFFICIER HERKENT ZIJN BIJBEL
Het was buitengewoon moeilijk om lectuur kamp nr. 10 binnen te brengen, laat staan een bijbel. Dat laatste was in de ogen van de broeders praktisch onmogelijk. Een broeder die een paar jaar in die gevangenis heeft gezeten, zegt: „Voor Jehovah is niets onmogelijk. God hoorde onze gebeden. We vroegen om ten minste één bijbel voor de honderd Getuigen in die gevangenis, en uiteindelijk hadden we er twee!” (Matth. 19:26) Hoe kwam dat?
Er was een kolonel gerekruteerd om als opvoeder in die gevangenis te werken. Maar hoe kon iemand zonder enige Bijbelkennis de Getuigen ’opvoeden’? Op de een of andere manier wist hij aan een bijbel te komen, die echter bijna uit elkaar viel. Voordat hij op vakantie ging, vroeg hij daarom aan een oudere gevangene, een baptist, om hem opnieuw in te binden, en hij liet de voormannen weten dat ze die bijbel niet in beslag mochten nemen. De baptist schepte er tegenover de Getuigen over op dat hij een bijbel had gekregen, en hij was bereid hem aan hen uit te lenen zodat ze hem konden bekijken. Toen de broeders die kostbare schat eenmaal in handen hadden, haalden ze hem snel uit elkaar en verdeelden de blaadjes onder alle Getuigen om ze over te schrijven. De volgende paar dagen veranderden alle gevangeniscellen van Getuigen in een soort schrijfatelier. Van elk blaadje werden twee kopieën gemaakt. Een van de broeders vertelt: „Toen alle blaadjes verzameld waren, hadden we drie bijbels! De kolonel kreeg zijn nieuwgebonden exemplaar, en wij hadden onze twee kopieën. Eén kopie gebruikten we om te lezen en de andere werd in de ’kluis’ gelegd: een paar buizen waar hoogspanningskabels doorheen liepen. We maakten speciale ruimten in die buizen. Omdat de voormannen er zelfs niet in de buurt durfden te komen, zocht daar nooit iemand. De hoogspanning was een betrouwbare bewaker van onze bibliotheek.”
Maar tijdens een zoekactie vond de kolonel onverwachts een blaadje van de overgeschreven bijbel. Toen hij besefte wat er was gebeurd, was hij bitter teleurgesteld en riep uit: „Dit is nota bene een gedeelte uit de bijbel die ik zelf het kamp binnen heb gebracht!”
DE VIERING VAN HET AVONDMAAL
Elk jaar probeerden de broeders in de kampen het Avondmaal te vieren. In één kamp in Mordovië miste niet een van de broeders die gebeurtenis in al de jaren die ze in dat kamp doorbrachten. Het kampbestuur probeerde natuurlijk de viering te verhinderen. Ze kenden de datum van het Avondmaal, en gewoonlijk mobiliseerden ze op die dag alle kampeenheden en riepen hen op tot de hoogste waakzaamheid. Maar tegen de avond waren de meeste bewakers het beu om de broeders nauwlettend in de gaten te houden, omdat geen van hen de plaats of de precieze tijd van de Gedachtenisviering wist.
De broeders deden altijd moeite om aan wijn en ongezuurd brood te komen. Op een keer ontdekte een bewakingseenheid op de dag van het Avondmaal in een la de symbolen en nam ze in beslag. Later werd die eenheid afgelost, en een broeder die het kantoor van de commandant van de eenheid schoonmaakte, zag kans de symbolen te redden en ze aan de broeders te geven zonder gezien te worden. Die avond vierden de broeders tijdens de derde wake het Avondmaal mét de symbolen. Die waren vooral nodig omdat een van de broeders van de symbolen gebruikte.
DE GEDACHTENISVIERING IN EEN VROUWENKAMP
In andere kampen speelden soortgelijke problemen. Valentina Garnovskaja weet nog hoe extreem moeilijk het was om het Avondmaal te vieren in een vrouwenkamp in Kemerovo. Ze zegt: „Er zaten ongeveer 180 zusters in dat kamp. We mochten niet bijeenkomen. In tien jaar tijd konden we maar twee keer het Avondmaal vieren. Eén keer besloten we het Avondmaal te vieren in een van de kantoren die ik moest schoonhouden. De zusters begonnen zich daar in het geheim te verzamelen; in de uren voordat de Gedachtenisviering zou beginnen, druppelden ze binnen. Ongeveer tachtig zusters slaagden erin te komen. We zetten ongezuurd brood en droge, rode wijn op het bureau.
We besloten om niet met een lied te beginnen, dus sprak een zuster het openingsgebed uit en alles begon op een waardige, vreugdevolle manier. Maar toen hoorden we onverwachte geluiden en geschreeuw, en we beseften dat de voormannen ons aan het zoeken waren. Plotseling verscheen het hoofd van de commandant van de eenheid voor het raam, hoewel het een heel hoog raam was. Op hetzelfde ogenblik werd er op de deur gebonkt en eiste iemand dat we opendeden. De voormannen stormden naar binnen, grepen de zuster die de lezing hield en voerden haar af; ze kreeg eenzame opsluiting. Een andere zuster nam moedig haar plaats in en vervolgde de lezing, maar ook zij werd meegenomen. Nu probeerde een derde zuster de lezing voort te zetten, en dus dreven ze ons allemaal naar een andere ruimte en dreigden ons met eenzame opsluiting. Daar beëindigden we het Avondmaal met een lied en gebed.
Toen we naar de barakken terugkeerden, begroetten de andere gevangenen ons met de woorden: ’Toen jullie opeens allemaal verdwenen waren, dachten we dat Armageddon was gekomen en dat God jullie in de hemel had opgenomen en ons hier had achtergelaten om vernietigd te worden!’ Die gevangenen kenden ons al enige jaren zonder dat ze de waarheid hadden aangenomen. Maar na dit voorval begonnen enkelen van hen te luisteren.”
’WE GINGEN DICHT OP ELKAAR STAAN’
In een kamp in Vorkoeta zaten veel Getuigen uit Oekraïne, Moldavië, de Baltische staten en andere deelrepublieken van de Sovjet-Unie. Ivan Klimko vertelt: „Het was winter 1948. Hoewel we geen Bijbelse lectuur hadden, schreven we alles wat we ons uit oude tijdschriften konden herinneren, op stukjes papier, die we voor de voormannen verstopten. Maar ze wisten dat we zulke stukjes papier hadden, en ze zouden er ellendig lang naar zoeken. Op koude winterdagen werden we naar buiten gedreven en moesten we ons opstellen in rijen van vijf. Vaak werden we steeds opnieuw geteld. Waarschijnlijk verwachtten ze dat we liever die papiertjes afgaven dan daar in de ijzige kou te staan. Terwijl we steeds weer geteld werden, gingen we dicht op elkaar staan en bespraken we een Bijbels onderwerp. Onze gedachten waren altijd bij geestelijke zaken. Jehovah hielp ons om onze rechtschapenheid te bewaren. Een tijdje later slaagden de broeders er zelfs in een bijbel het kamp binnen te brengen. We splitsten die in meerdere delen, zodat tijdens een zoekactie nooit de hele bijbel geconfisqueerd zou worden.
Sommige bewakers beseften dat Jehovah’s Getuigen niet in een gevangenenkamp thuishoorden. Ze waren vriendelijk en probeerden ons op alle mogelijke manieren te helpen. Enkelen van hen ’knepen een oogje toe’ als een van ons een pakje ontving. Gewoonlijk zaten in elk pakje een of twee bladzijden van De Wachttoren verstopt. Die blaadjes, die hooguit een paar gram wogen, waren meer waard dan kilo’s voedsel. In fysiek opzicht leden de Getuigen in elk kamp altijd ontberingen, maar in geestelijk opzicht waren we heel rijk.” — Jes. 65:13, 14.
„HIJ VERDEELT HET IN VIJFTIG STUKJES!”
De broeders bestudeerden elke week de Bijbel met gevangenen die belangstelling hadden voor de waarheid. Andere gevangenen — zelfs enkele die niet in de Bijbel geïnteresseerd waren — hoorden dat er ’s avonds na zeven uur in de barak Bijbelstudies werden geleid en deden hun best om dan extra rustig te zijn. Iov Andronic vertelt: „Het was duidelijk dat Jehovah voor ons zorgde en ons hielp discipelen te maken. We probeerden bovendien christelijke liefde voor elkaar te tonen door Bijbelse beginselen toe te passen. Zo deelden we het voedsel dat we toegestuurd kregen met elkaar, wat in de kampen heel ongebruikelijk was.
In een van de kampen was Mykola Pjatocha verantwoordelijk voor de voedselverdeling onder de broeders. Een KGB-officier zei eens: ’Geef Mykola een snoepje, en hij verdeelt het in vijftig stukjes!’ Zo waren de broeders. We deelden alles wat het kamp inkwam, of het nu letterlijk of geestelijk voedsel was. We werden er zelf door geholpen en het was een goed getuigenis dat oprechte mensen aansprak.” — Matth. 28:19, 20; Joh. 13:34, 35.
BONUSSEN VOOR GOED GEDRAG
In één kamp kregen kampemployés die direct met Jehovah’s Getuigen werkten een bonus van wel 30 procent van hun salaris. Waarom? Viktor Goetsjmidt legt uit: „Een caissière die in het kamp had gewerkt, vertelde me erover. Ze zei dat in kampen waar veel broeders zaten, van kampemployés verwacht werd dat ze niet boos werden of vloekten en dat ze altijd tactvol en beleefd waren. In ruil voor dat goede gedrag kregen ze dan meer salaris. Dat werd met opzet zo gedaan om iedereen te laten zien dat Jehovah’s Getuigen niet de enigen waren die zich voorbeeldig gedroegen en dat ze in niets van anderen verschilden. De employés werden dus voor hun goede gedrag betaald. Er werkten heel wat mensen in het kamp — medisch personeel, arbeiders, boekhouders, voormannen — in totaal ongeveer honderd mensen. Niemand wilde de kans om extra geld te verdienen laten schieten.
Op een dag hoorde een broeder die buiten het kamp werkte toevallig dat een opzichter luid stond te vloeken. De volgende dag kwam de broeder hem tegen in het kamp en zei: ’Iemand in het wachthuis moet u echt heel boos hebben gemaakt. U stond zo hard te vloeken!’ Waarop de man zei: ’Nou, nee, het was meer dat ik me in de loop van de dag steeds meer had lopen opvreten. Dus ben ik het kamp uitgegaan om eens flink stoom af te blazen.’ Het kostte mensen echt moeite om zich net zo te gedragen als Jehovah’s Getuigen.”
PREDIKEN ACHTER GLAS
De broeders grepen elke gelegenheid aan om anderen getuigenis te geven, en soms werd hun moeite rijk beloond. Nikolaj Goetsoeljak vertelt: „We kochten vaak voedsel bij de kampkiosk. Elke keer dat het mijn beurt was om voedsel te kopen, probeerde ik een paar woorden over een Bijbels onderwerp te zeggen. De vrouw die het voedsel aanreikte, luisterde altijd aandachtig en vroeg me op een keer om haar iets voor te lezen. Drie dagen later werd ik door een officier naar de poort geroepen. Hij gaf mij en een andere Getuige opdracht om bij de kampcommandant thuis een ruit in te zetten.
Onder begeleiding van drie soldaten gingen de broeder en ik de stad in. Toen we bij het huis aankwamen, werd de deur geopend door de vrouw die in de voedselkiosk werkte. Ze bleek de vrouw van de kampcommandant te zijn! Eén soldaat stond binnen, en twee soldaten stonden buiten op straat naast het raam. De vrouw bood ons thee aan en vroeg ons haar meer over de Bijbel te vertellen. Die dag zetten we de ruit in en gaven we haar een grondig getuigenis. Na afloop van ons gesprek zei ze: ’Jullie hoeven voor mij niet bang te zijn. Mijn ouders waren godvrezende mensen, net als jullie.’ Ze las stiekem onze lectuur, zonder dat haar man, die een hekel had aan de Getuigen, het wist.”
’GA WEER NAAR JE WERK’
Sommige mensen met gezag waren de Getuigen gunstig gezind en namen het voor hen op. In de jaren zeventig besloot het communistische partijbureau van de houtbewerkingsfabriek in Bratsk (oblast Irkoetsk) alle werknemers te ontslaan die een Getuige van Jehovah waren. De broeders kregen te horen: „Omdat jullie niets moeten hebben van de Sovjetregering, zorgt die niet voor jullie. Jullie houden toch zo van Jehovah? Laat hij dan maar voor jullie zorgen.” De broeders die ontslagen waren, besloten dat ze het beste openlijk konden gaan prediken, en dus begonnen ze van deur tot deur te gaan. Bij één deur deed een vrouw open. De broeders stelden zich voor en legden kort het doel van hun bezoek uit. Vanuit de keuken klonk een mannenstem: „Met wie sta je te praten? Laat die mensen binnen.” Toen de broeders binnenkwamen, vroeg de man: „Waarom zijn jullie niet aan het werk? Het is vandaag een werkdag.” De broeders legden uit hoe het kwam dat ze zonder werk zaten.
De man bleek een officier van justitie te zijn die was thuisgekomen voor de lunch. Verontwaardigd pakte hij de telefoon en informeerde bij de fabriek of het waar was dat het bureau alle Getuigen van Jehovah had ontslagen. Toen dat werd bevestigd, vervolgde de officier: „Op grond waarvan? Beseffen jullie wel dat jullie in overtreding zijn? Jullie hadden daar het recht niet toe! Ik beveel jullie om alle Getuigen weer in dienst te nemen en hun schadevergoeding te betalen voor de drie maanden dat ze vanwege jullie beslissing niet konden werken.” De officier legde de hoorn neer, draaide zich om en zei tegen de broeders: „Ga morgen weer naar je werk en laat je niet meer wegjagen.”
„IK VERBERG AL LECTUUR SINDS 1947”
Tegen de jaren zeventig waren de broeders er bedreven in geworden lectuur te produceren, te distribueren en te verbergen. Maar soms ontstonden er situaties die om een snelle reactie vroegen. Grigori Sivoelski vertelt: „Op een dag in 1976 werd ons huis doorzocht. De avond daarvoor was ik zo onvoorzichtig geweest wat berichten en adressen van de broeders onder een ladekast te schuiven. Tijdens de huiszoeking leken de KGB-agenten erg zeker van zichzelf, alsof ze precies wisten waar en waarnaar ze moesten zoeken. Een van hen zei tegen me: ’Breng me wat tangen en een schroevendraaier, we gaan de bank uit elkaar halen.’ Ik bad en antwoordde kalm:
’Als jullie ons met je huiszoeking net zo overvallen hadden als jullie dat bij andere Getuigen hebben gedaan, dan hadden jullie hier in huis wat gevonden. Maar nu is het te laat. Jullie vinden hier niets.’
’En wat zouden we dan wel gevonden hebben?’, vroeg de agent.
’Onze tijdschriften, De Wachttoren en Ontwaakt! Maar vandaag vangen jullie bot.’
Terwijl ik hem het gereedschap gaf, zei ik: ’Als jullie klaar zijn met zoeken, moeten jullie de bank wel weer zo in elkaar zetten dat hij er hetzelfde uitziet als nu.’
Even stonden ze in dubio. Omdat ik hun onzekerheid opmerkte, wendde ik me tot een van hen, een jonge man, en zei: ’Ik schat dat je hooguit drie jaar naar lectuur van Jehovah’s Getuigen zoekt. Ik verberg al lectuur sinds 1947. Als ik jou was, zou ik mijn tijd hier niet verdoen; de lectuur bevindt zich op een veilige plek.’
Tot mijn verrassing gingen ze weg. En dat terwijl de berichten en adressen van de broeders gewoon voor het oprapen lagen; iemand hoefde zijn hand maar uit te steken, of hij had ze.”
PERESTROJKA — EEN TIJD VAN VERANDERING
De perestrojka die in 1985 werd aangekondigd, leverde niet onmiddellijk de verwachte resultaten op. In sommige streken werden de Getuigen nog steeds veroordeeld en naar gevangenissen gestuurd. Toch schreef het Duitse bijkantoor in 1988 aan het internationale hoofdkantoor: „Aan het begin van het dienstjaar waren er aanwijzingen van de kant van de autoriteiten dat ze bereid waren de [broeders in de USSR] iets meer vrijheid toe te staan wat vergaderingen en misschien lectuur betreft, als ze zich plaatselijk zouden laten registreren. De broeders en zusters hebben in de meeste plaatsen ongehinderd de Gedachtenisviering kunnen houden. Ze merken dat de houding van de autoriteiten tegenover hen drastisch veranderd is.”
Na verloop van tijd gaven aangestelde broeders aan het bijkantoor in Duitsland de postadressen door van broeders die bereid waren pakketten met geestelijk voedsel te ontvangen. Die broeders gaven dat voedsel op hun beurt aan de ouderlingen, die er weer voor zorgden dat iedereen er geestelijk voordeel van trok. Tegen februari 1990 waren er ongeveer 1600 van zulke adressen waar eens per maand een zending geestelijk voedsel naartoe werd gestuurd.
In 1989 waren duizenden Getuigen uit de Sovjet-Unie in de gelegenheid het speciale congres in Polen bij te wonen. Jevdokija, een Getuige uit de stad Naberezjnyje Tsjelny, vertelt: „We baden vurig tot Jehovah of hij het voor ons mogelijk wilde maken ons eerste echte congres te bezoeken. Toen de directeur van het bedrijf waar ik werkte, hoorde dat ik het land uit wilde, riep hij uit: ’Wat? Kijk je dan geen tv? De grenzen zijn dicht en ze laten niemand door!’
Vol vertrouwen antwoordde ik: ’De grens gaat nog wel open.’ En dat was ook zo. Bij de grenspost in Brest liet de douane alleen Jehovah’s Getuigen door. We werden zelfs niet gecontroleerd, en we werden allemaal met de nodige egards behandeld. Eén niet-Getuige probeerde zich als congresafgevaardigde voor te doen en met ons de grens over te steken. Maar de douanebeambten hadden dat snel door en hij werd aangehouden. Hoe wisten ze dat hij geen Getuige was? De congresafgevaardigden lachten allemaal van oor tot oor en hadden alleen maar wat handbagage bij zich.”
EEN WARM ONTHAAL IN MOSKOU
Er waren veertig jaar verstreken sinds Jehovah’s Getuigen in 1949 in Moskou een verzoek om wettelijke erkenning van hun activiteiten hadden ingediend. Destijds konden de broeders niet met goed geweten aan de vereisten van Stalins regering voldoen. Maar op 26 februari 1990 ontving de voorzitter van de Commissie voor Religieuze Zaken in Moskou een delegatie van Jehovah’s Getuigen. Bij die bijeenkomst waren ook twee vicevoorzitters en drie andere leden van de commissie aanwezig. De delegatie van Jehovah’s Getuigen bestond uit vijftien personen: elf broeders uit Rusland en andere deelrepublieken van de Sovjet-Unie, Milton Henschel en Theodore Jaracz uit Brooklyn, en Willi Pohl en Nikita Karlstroem van het Duitse bijkantoor.
De voorzitter opende de bijeenkomst met de woorden: „Het doet ons genoegen een onderhoud te hebben met Jehovah’s Getuigen. Ik had al veel over jullie gehoord, maar dit is de eerste keer dat ik jullie ontmoet. We staan open voor een gesprek in de geest van glasnost (openheid).” Toen de broeders vertelden dat ze graag een aanvraag zouden indienen voor registratie van de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie, zei de voorzitter: „Ik ben blij dat te horen, en de tijd is er geschikt voor. De lente is in aantocht, een tijd om te zaaien. We kunnen dus goede resultaten en goede vruchten verwachten.”
Toen de voorzitter de broeders vroeg zich voor te stellen, werd duidelijk dat er in alle uithoeken van het land Jehovah’s Getuigen waren, van Kaliningrad tot het uiterste oosten van Rusland. Eén kringopziener zei: „Ik vertegenwoordig vier gemeenten in de oblast Irkoetsk. Maar ik draag ook zorg voor het uiterste oosten van Rusland, voor de krajsb Chabarovsk en Krasnojarsk en voor de oblasten Novosibirsk en Omsk.” De voorzitter zei verbaasd: „Dat is een enorm gebied; heel wat landen zijn kleiner!”
Een van de vicevoorzitters zei: „We moeten ons meer gaan verdiepen in jullie geloofsovertuiging, want we begrijpen niet alles. In een van jullie boeken staat bijvoorbeeld dat God de aarde zal reinigen en alle huidige regeringen zal verwijderen. Dat begrijpen we niet.” Broeder Pohl antwoordde: „Jehovah’s Getuigen nemen aan geen enkele vorm van geweld deel. Wat in dat boek staat, heeft betrekking op specifieke Bijbelprofetieën. Jehovah’s Getuigen prediken over Gods koninkrijk en eeuwig leven in een paradijs op aarde.”
„Daar is niets verkeerds aan”, zei de vicevoorzitter.
Aan het eind van het gesprek zei de voorzitter: „We vonden het heel aangenaam u te ontmoeten. Jullie moeten zo snel mogelijk geregistreerd worden.”
In maart 1991 werden Jehovah’s Getuigen in Rusland wettelijk erkend. Destijds had Rusland ruim 150 miljoen inwoners en leverden 15.987 Koninkrijksverkondigers bericht in. Nu hadden de broeders en zusters in Rusland verder onderricht van Jehovah nodig. — Matth. 24:45; 28:19, 20.
„WAT EEN VREUGDE, WAT EEN VRIJHEID!”
Omdat Finland dicht bij Rusland ligt, riep het Besturende Lichaam de hulp van het Finse bijkantoor in om een internationaal congres te organiseren, dat van 26 tot 28 juni 1992 in Sint-Petersburg werd gehouden. Hoe vonden de broeders en zusters het om in vrijheid een congres te hebben nadat het werk meer dan vijftig jaar verboden was geweest? Een broeder vertelt: „We waren met duizenden bijeen in het stadion. Iedereen liet zijn tranen de vrije loop. Wat een vreugde, wat een vrijheid! We hadden nooit durven dromen dat we in dit samenstel nog eens zo’n vrijheid zouden ervaren. Maar Jehovah maakte het mogelijk. We dachten terug aan de tijd dat we met ons vijven in een cel van de isolering lagen, in een kamp dat omringd was door een hoge afscheiding, en hoe we telkens met vier man een vijfde warm hielden. Het stadion was omringd door een hoge muur. Maar hier wilden we zo lang mogelijk blijven. Dat gevoel was onbeschrijfelijk.
Onze ogen waren het hele congres nat van de tranen. We huilden van vreugde bij het zien van zo’n wonder. Hoewel we al over de zeventig waren, bewogen we ons als op vleugels door het stadion. Vijftig jaar hadden we op deze vrijheid gewacht. Eerst had Jehovah toegelaten dat we naar Siberië werden verbannen, daarna waren we in gevangenissen en kampen beland. Maar nu bevonden we ons in het stadion! Jehovah is machtiger dan wie ook. We stonden elkaar aan te kijken en te snikken. Niemand van ons kon geloven dat dit echt was. Een paar jonge broeders kwamen om ons heen staan en vroegen: ’Is alles in orde? Heeft iemand jullie iets aangedaan?’ Maar we konden geen fatsoenlijk woord uitbrengen. Ten slotte zei een van ons door zijn tranen heen: ’We huilen van vreugde!’ We vertelden hun dat we Jehovah jarenlang onder verbodsbepalingen hadden gediend. En nu konden we gewoon niet geloven dat Jehovah alles zo snel veranderd had.”
Na dat gedenkwaardige congres kreeg het Finse bijkantoor het verzoek om vijftien speciale pioniers naar Rusland te sturen. Op 1 juli 1992 arriveerden Hannu en Eija Tanninen, een ijverig echtpaar uit Finland, in Sint-Petersburg, hun nieuwe toewijzing. Hun grootste uitdaging was aanvankelijk om de taal te leren. Na hun eerste taalles gingen ze in de dienst en boden mensen een Bijbelstudie aan. Hannu vertelt: „Begin jaren negentig wilde bijna iedereen in de stad de Bijbel bestuderen. Als we straatwerk deden, gaven mensen ons maar al te graag hun adres. Alle mensen wilden lectuur. Als je op straat iemand een tijdschrift of een traktaat gaf, kwamen tien anderen die het gezien hadden om lectuur vragen. Mensen namen niet alleen de lectuur, maar ze begonnen er ook vaak gelijk al op straat of in de ondergrondse in te lezen.”
Vanaf oktober 1992 kwamen er ook veel speciale pioniers uit Polen. Bij de eerste groep zaten enkele vrijgezelle zusters. Al gauw kwam er een tweede groep uit Polen, die naar Sint-Petersburg werd gestuurd. Een jaar later werd er een groep Poolse pioniers aan Moskou toegewezen. In de jaren die volgden kregen meer dan 170 vrijwilligers uit Polen, vooral broeders die de Bedienarenopleidingsschool (BOS) hadden doorlopen, een aanstelling om in Rusland te dienen.
EEN GROTE DEUR DIE TOT ACTIVITEIT LEIDT
Na het internationale congres in Sint-Petersburg gaf het Besturende Lichaam de broeders toestemming om een geschikt stuk land van zeven hectare te kopen met wat oude gebouwen erop in het dorp Solnetsjnoje, niet ver van de stad. Het was tijd geworden om voor Rusland een Bethelhuis te bouwen. Het Finse bijkantoor werd gevraagd met de bouw te helpen. In september 1992 kwam de eerste groep vrijwilligers uit Finland in Solnetsjnoje aan. Een van hen, Aulis Bergdahl, die later lid werd van het bijkantoorcomité, vertelt: „Mijn vrouw, Eva Lisa, en ik namen verheugd de uitnodiging aan om in Rusland een Bethelhuis te helpen bouwen. We konden duidelijk zien dat Jehovah het werk leidde. Onze broeders en zusters van over de hele wereld steunden het project.”
Alf Cederlöf, de bouwopziener uit Finland, en zijn vrouw, Marja-Leena, waren een bron van inspiratie voor alle broeders en zusters die aan de bouw meewerkten. Er ging ook veel aanmoediging uit van de leden van het Finse bijkantoorcomité. Bovendien brachten broeders van het hoofdbureau in Brooklyn tijdens de bouw bezoeken aan Solnetsjnoje. Aulis vertelt: „In 1993 bezocht Milton Henschel ons na afloop van het internationale congres in Moskou. Zijn lezingen voor de vrijwilligers op het bouwterrein en zijn persoonlijke gesprekken met hen waren heel stimulerend.”
Er werkten zo’n zevenhonderd vrijwilligers aan de bouw van het Bethelhuis: uit Europa — en dan vooral uit Scandinavië — Amerika, Australië, en natuurlijk uit Rusland en de andere voormalige Sovjetrepublieken zelf. Ze kwamen uit allerlei culturen en hadden verschillende achtergronden en werkmethoden. Toch werd het werk volbracht, en wel zoals in Zacharia 4:6 staat: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” Jehovah zelf bouwde inderdaad „het huis” (Ps. 127:1). Russische broeders boden zich bereidwillig aan voor het Koninkrijkswerk. De meeste waren jong en nieuw in de waarheid, maar velen van hen waren al met de pioniersdienst begonnen. Ze wilden maar wat graag leren hoe je in korte tijd een gebouw van goede kwaliteit kon neerzetten en hoe het werk op theocratische wijze georganiseerd moest worden.
HET WERK WORDT GEORGANISEERD
Eind 1993 arriveerden de leden van het Russische landscomité in Solnetsjnoje. Uitgenodigd waren Ivan Pasjkovski, Dmitri Livy, Vasily Kalin, Aleksej Verzjbitski, Anatoli Pribytkov en Dmitri Fedoenisjin. Ongeveer een jaar later werd ook Michail Savitski gevraagd. Het Besturende Lichaam stelde Horst Henschel van het Duitse bijkantoor aan om de broeders bij het organiseren van het werk te assisteren.
Een van de eerste dingen die georganiseerd moesten worden, was het reizende werk. Aanvankelijk werden er in het land vijf kringen gevormd, twee in Sint-Petersburg en drie in Moskou en omstreken. De eerste vijf fulltimekringopzieners waren Artur Bauer, Paweł Bugajski en Roy Öster in Moskou en Krzysztof Popławski en Hannu Tanninen in Sint-Petersburg. Later werd ook Roman Skiba als kringopziener aangesteld. Matthew Kelly uit de Verenigde Staten, die in 1992 de BOS had doorlopen, werd aangesteld als parttimedistrictsopziener.
Hannu Tanninen vertelt hoe begin jaren negentig de eerste kringbezoeken verliepen: „Ik stuurde een brief aan een gemeente in Petrozavodsk (Karelië) waarin ik mijn bezoek aankondigde. In de brief werd kort uiteengezet hoe de vergaderingen in die week gehouden moesten worden. Toen mijn vrouw en ik met de trein aankwamen, werden we op het station opgewacht door een ouderling, die ons meenam naar zijn huis. Hij liet me de brief zien en zei: ’We hebben deze brief van je ontvangen, maar we snapten niet wat de bedoeling was, dus leek het ons beter je komst af te wachten en niets te doen tot je alles had uitgelegd.’
Bij het eerste kringbezoek in Moermansk leidden de 385 verkondigers daar meer dan 1000 Bijbelstudies. Maar het aantal personen dat de Bijbel bestudeerde, lag in werkelijkheid veel hoger, omdat veel studies gehouden werden met groepen geïnteresseerden. Zo had een pionierster dertien Bijbelstudies, maar in feite studeerde ze met ruim vijftig mensen!
Onze tweede kring bestond uit de oblasten Wolgograd en Rostov. Er waren in Wolgograd maar vier gemeenten op een inwonertal van ruim een miljoen. De broeders en zusters wilden heel graag leren hoe ze vergaderingen moesten houden en Bijbelstudies moesten leiden en hoe ze van huis tot huis konden prediken. Bij elk bezoek moesten we nieuwe gemeenten vormen. Voor het kringopzienerverslag telden we altijd hoeveel personen er sinds het laatste bezoek gedoopt waren. Elke gemeente had van het ene op het andere bezoek wel vijftig, zestig of tachtig dopelingen, en één gemeente had er zelfs meer dan honderd! Het resultaat was dat er in de stad in slechts drie jaar tijd zestien nieuwe gemeenten bij kwamen.”
In januari 1996 werd in Rusland een bijkantoorcomité aangesteld. Tegelijkertijd werden de eerste fulltimedistrictsopzieners benoemd. Tot hen behoorden Roman Skiba (Siberië en het uiterste oosten van Rusland), Roy Öster (Wit-Rusland, Moskou en het gebied van Sint-Petersburg tot aan de Oeral), Hannu Tanninen (van Kaukasië tot aan de Wolga) en Artur Bauer (Kazachstan en Centraal-Azië). In die tijd bedienden alle districtsopzieners naast hun district ook nog een kleine kring.
ER WERDEN ENORME AFSTANDEN AFGELEGD
Roman Skiba was een van de eerste speciale pioniers die begin 1993 vanuit Polen naar Rusland kwamen. Hij vertelt: „In oktober 1993 werd ik als kringopziener aangesteld. Mijn eerste kring omvatte gemeenten in het zuiden van Sint-Petersburg, de oblast Pskov en heel Wit-Rusland. En dat was niet eens de grootste kring van Rusland. Maar ik zou er al snel aan moeten wennen echt enorme afstanden af te leggen. In november 1995 werd ik namelijk aan een kring in de Oeral toegewezen en als vervangend districtsopziener aangesteld. Het gebied dat ik bereisde, besloeg de Oeral, heel Siberië en het uiterste oosten van Rusland. Een broeder heeft uitgerekend dat er in dat district 38 landen van de omvang van Polen pasten! Het strekte zich uit over acht tijdzones! Ongeveer twee jaar later vroeg het bijkantoor me een groep te bezoeken in Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië.”
Broeder Skiba vervolgt: „Op een keer moest ik om van Norilsk, ten noorden van de poolcirkel, naar Jekaterinboerg te komen, twee vluchten maken, eerst van Norilsk naar Novosibirsk en dan vandaar naar Jekaterinboerg. Ik zal die reis niet gauw vergeten, want er leek geen eind aan te komen. De vlucht vanuit Norilsk vertrok met twaalf uur vertraging, dus moesten mijn vrouw, Ljoedmila, en ik een dag op de luchthaven doorbrengen. Gelukkig hadden we geleerd onze reistijd te gebruiken voor persoonlijke studie.
Soms kwamen we ondanks al onze moeite niet op tijd voor ons bezoek aan de gemeente. Om een gemeente in het bergdorp Oest-Kan in de deelrepubliek Altaj te bezoeken, moesten we bijvoorbeeld een autorit maken over onverharde bergwegen. Helaas kregen we onderweg pech, en niet alleen had ik geen tijd meer om de gemeenteberichten door te kijken, maar we waren ook twee uur te laat voor de vergadering. We waren teleurgesteld en dachten dat iedereen wel naar huis zou zijn. Maar tot onze grote verrassing zaten er toen we aankwamen 175 personen in de huurzaal te wachten, en dat terwijl de gemeente nog geen veertig verkondigers telde! Blijkbaar waren veel geïnteresseerden uit andere bergdorpen juist doordat wij zo laat waren, nog op tijd gekomen voor de vergadering.”c
ONVERGETELIJKE CONGRESSEN
In enkele grote steden waar de broeders nog geen ervaring hadden met het voorbereiden van een congres, werden voor het eerst districtscongressen gehouden. In 1996 kozen de broeders in Jekaterinboerg een geschikt stadion uit voor hun districtscongres. Roman Skiba vertelt: „Er groeide gras op de tribunes, en in het stadion stonden de berken wel twee meter hoog. Het congres was al over drie weken, en er waren in de stad met al zijn voorsteden maar drie gemeenten. Gelukkig was de directeur van het stadion bereid met ons samen te werken, al zag hij niet in hoe we in dat stadion een congres konden houden. Maar de broeders en zusters zetten hun schouders onder het werk, en op de vastgestelde datum zag het stadion eruit om door een ringetje te halen. De directeur kon zijn ogen niet geloven!” Uit dankbaarheid mochten de broeders in een van de gebouwen van het stadion de Pioniersschool houden. Een broeder vertelt: „Na het congres werd het stadion weer gebruikt voor sportevenementen, die voor de stad een bron van inkomsten waren.”
Soms waren flexibiliteit en volharding nodig om congressen en andere grote vergaderingen te houden. In 1999 slaagden de broeders in Vladikavkaz er niet in een stadion te huren voor een kringvergadering die naar verwachting door vijfduizend personen bezocht zou worden. Dus begonnen ze onmiddellijk plannen te maken voor een aangepast kringvergaderingsprogramma. Er werd een bioscoop in Vladikavkaz afgehuurd, waarin vijf keer een verkort programma van één dag werd gehouden. Daarna werd in het weekend in de stad Naltsjik in twee zalen op ongeveer twee kilometer afstand van elkaar nog eens het complete, tweedaagse kringvergaderingsprogramma gehouden. Het programma begon in de ene zaal twee uur later dan in de andere om de sprekers van de eerste vergadering de tijd te geven naar de tweede toe te gaan. Sommige reizende opzieners waren bang dat hun stem het voor het eind van de vergaderingen zou begeven. Eén broeder rekende later uit dat hij die week 35 lezingen had gehouden! Alles ging goed totdat aan het eind van de zaterdagochtend in één zaal het programma verstoord werd. Er kwamen mannen in uniform met een hond de zaal binnen, die meedeelden dat iedereen om technische redenen onmiddellijk het gebouw moest verlaten. De broeders en zusters bleven zoals altijd kalm en verlieten rustig de zaal. Ze aten buiten hun lunch op en genoten van de omgang met elkaar. Later bleek dat een godsdienstfanaat de autoriteiten had opgebeld met de mededeling dat er zich een bom in het gebouw bevond. Nadat de zaal was geïnspecteerd en er niets was gevonden, mochten de broeders de vergadering voortzetten. Er werden wat kleine wijzigingen aan het programma aangebracht, waarna de kringvergadering verder goed verliep en iedereen voordeel kon trekken van het programma.
STENEN, SCHILDEN EN ZWAARDEN
De waarheidszaden werden snel door het hele land verspreid. Eija Tanninen vertelt: „In 1998 maakten we ons op voor een treinreis van vijftien uur van het ene districtscongres naar het andere. De broeders vroegen of we een heel stel rekwisieten voor het drama konden meenemen. Dat was tamelijk riskant, want we wisten dat treinconducteurs meestal weinig ophadden met mensen die een heleboel bagage bij zich hadden. Maar met de hulp van de broeders droegen we moedig stenen, schilden, zwaarden en zakken vol met kostuums naar onze vierpersoonscoupé. Daar zaten we dan in de coupé met al onze spullen en nog twee andere passagiers.
Toen de conductrice onze kaartjes kwam controleren, vroeg ze waarom we zo veel bagage bij ons hadden. We legden uit dat het rekwisieten waren voor een toneelstuk dat op het districtscongres van Jehovah’s Getuigen opgevoerd zou worden. Ze was heel aardig en vertelde ons dat ze een tijdje geleden naar een openbare lezing was komen luisteren die mijn man had gehouden toen we een gemeente in haar woonplaats hadden bezocht. We zagen daarin Jehovah’s helpende hand.”
STUDIES MET TOESCHOUWERS
Zusters konden veel van elkaar leren. Eija vertelt: „Toen we met onze dienst in Rusland begonnen, moet ik de nederigheid en het geduld van de zusters wel zwaar op de proef hebben gesteld doordat ik de taal niet goed sprak. Het ontroerde me te zien hoe graag de zusters Bijbelstudies wilden leren leiden. Velen van hen waren nog maar pas in de waarheid en sommigen hadden tijdens het verbod gediend, toen ze niet altijd over het onderwijs van Jehovah’s organisatie konden beschikken.
We dienden in 1995 en 1996 in de stad Volzjski. Als een zuster me vroeg met haar mee te gaan naar een Bijbelstudie, vroegen vaak een aantal andere zusters of ze ook mee mochten. In het begin verbaasde me dat, maar ze legden me uit dat ze erbij wilden zijn om te zien hoe je een Bijbelstudie leidt. Ik zei hun dat als de leerling het niet erg vond en hij of zij niet verlegen werd van al die aandacht, ik er geen bezwaar tegen had. Gewoonlijk gingen er zes tot tien zusters mee. Ze dachten niet dat het de leerling iets uit zou maken en daar kregen ze gelijk in. Na een paar maanden zag ik dat veel Bijbelstudies zelf met geïnteresseerden de Bijbel gingen bestuderen. Volzjski had toentertijd twee gemeenten. Tien jaar later waren dat er elf.”
HAAR GEBED WERD VERHOORD
Het was duidelijk dat niet alleen degenen die nog maar pas in de waarheid waren veel hadden aan de theocratische richtlijnen, maar ook de broeders en zusters die Jehovah tijdens het verbod al vele jaren hadden gediend. Hannu Tanninen vertelt: „In allerlei situaties ervoeren we de leiding van de engelen, en vaak zagen we dingen die een diepe indruk op ons maakten. In 1994 bezochten we een nieuwe gemeente in Novgorod, nu ook wel Veliki Novgorod genoemd, en de broeders brachten ons naar het appartement waar we die week zouden logeren. Er was daar een oude zuster op bezoek, Marija, die speciaal voor deze gelegenheid een reis van bijna vijftig kilometer had gemaakt. Ze was al vijftig jaar in de waarheid en wilde graag een van de eerste kringopzieners ontmoeten die na de opheffing van het verbod dienden. We vroegen haar hoe ze de waarheid had leren kennen. Ze vertelde ons dat ze op haar zeventiende in Duitsland in een concentratiekamp terecht was gekomen en daar Jehovah’s Getuigen had ontmoet. Ze had de waarheid aanvaard en was in het kamp door een gezalfde zuster gedoopt. Uiteindelijk was ze vrijgelaten en naar Rusland teruggekeerd om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Na een tijdje was ze vanwege haar predikingsactiviteiten gearresteerd en gevangengezet. Ze had vele jaren in Sovjetwerkkampen doorgebracht.
Het ontroerde ons die nederige zuster aan het eind van haar verhaal te horen zeggen dat ze de laatste paar weken voortdurend tot Jehovah had gebeden of hij het haar alsjeblieft wilde laten zien als er met haar aanbidding iets niet in orde was. Later die avond zei ik tegen haar dat er een hele poos geleden in een ’Vragen van lezers’ in De Wachttoren een bepaalde kwestie besproken was. In dat artikel had gestaan dat wilde een doop geldig zijn, het belangrijk was dat die door een broeder werd verricht. Marija was heel dankbaar. Ze was ervan overtuigd dat dit een verhoring van haar gebeden was. Ze liet zich dan ook graag in de badkuip dopen. Dat was vijftig jaar nadat ze zich in 1944 aan Jehovah had opgedragen.”
DE KUNST ELF TIJDZONES VAN GEESTELIJK VOEDSEL TE VOORZIEN
Vanaf begin 1991 werden er vanuit Duitsland en Finland met de post kleine pakketjes lectuur naar Rusland verstuurd. In juli 1993 kwam de eerste vrachtwagen uit Duitsland in Solnetsjnoje aan met twintig ton lectuur. Vrachtwagens van het Russische bijkantoor begonnen routes te rijden naar Moskou, Wit-Rusland en Kazachstan om lectuur te bezorgen. Dat ging niet zonder problemen. Zo moesten de broeders om lectuur in Kazachstan te bezorgen een afstand van vijfduizend kilometer enkele reis afleggen. Ze liepen vertragingen op bij de grens, en in de winter bleven de trucks steken in de sneeuw.
Tegenwoordig komt er in Solnetsjnoje elke maand ongeveer tweehonderd ton lectuur binnen. Bethelchauffeurs nemen elke gelegenheid waar om grenswachters en douanebeambten getuigenis te geven. Sommigen van die mensen lezen graag Bijbelse lectuur. Toen een politieagent tijdens een inspectie doorkreeg dat de Bethelvrachtwagen eigendom was van een religieuze organisatie, begon hij luid religie in het algemeen te veroordelen. Hij vertelde dat hij was uitgescholden door een priester die hij had aangehouden wegens een ernstige verkeersovertreding. De broeders legden hem uit hoe God met mensen omgaat en welk voornemen hij met de aarde en de mensheid heeft. De agent veranderde van toon en werd vriendelijker. Hij ging zelfs vragen stellen, en dus pakten de broeders hun bijbel erbij en hadden ze een leuk, opbouwend gesprek met hem. Dat deed de agent zo veel dat hij zei: „Ik ga de Getuigen opzoeken zodat ik dit gesprek kan voortzetten.”
Van 1995 tot 2001 zorgde het Japanse bijkantoor ervoor dat de gemeenten in Vladivostok, in het uiterste oosten van Rusland, lectuur ontvingen. Vandaar verzonden de broeders per schip lectuur naar de gemeenten op Kamtsjatka. De broeders in Vladivostok leerden de kapiteins kennen van enkele schepen die op Kamtsjatka voeren. Eén kapitein stemde erin toe de lectuur kosteloos mee te nemen in zijn hut en hielp zelfs mee de lectuur aan boord te brengen. „Ik ben dan wel niet gelovig,” zei hij tegen de broeders, „maar ik wil een goede daad verrichten. Ik mag jullie en ik waardeer de manier waarop jullie georganiseerd zijn. Als ik op de plaats van bestemming aankom, hoef ik niet lang te wachten tot de lectuur uitgeladen wordt. Jullie mensen zijn net vogels; ze duiken neer op de lectuurdozen en binnen de kortste keren is alles weg.”
DE GROEI CREËERT EEN BEHOEFTE
De Russische Wachttoren verscheen jarenlang als een maandelijkse uitgave van 16 bladzijden, gedrukt in een iets groter formaat dan tegenwoordig. Alle studieartikelen werden in het Russisch vertaald, maar de broeders en zusters in de Sovjet-Unie kregen ze pas lang nadat de Engelse artikelen waren verschenen. De studieartikelen kwamen zo’n zes maanden tot twee jaar later, en op de bijartikelen moest nog langer worden gewacht. Vanaf 1981 telde de Russische editie van De Wachttoren 24 bladzijden, en in 1985 werd het een halfmaandelijkse uitgave. Het eerste vierkleurentijdschrift van 32 bladzijden dat simultaan met het Engels werd gedrukt, was de uitgave van 1 juni 1990.
Tanja, een van de vertalers, vertelt: „Achteraf beseffen we dat veel van wat we in die tijd vertaalden en drukten niet aan de vereisten voor een natuurlijke en makkelijk te begrijpen vertaling voldeed. Maar het was het beste wat we onder de gegeven omstandigheden konden produceren. En mensen die geestelijk verhongerden, hadden dat voedsel nodig.”
Toen het werk in de landen van de voormalige Sovjet-Unie vrijkwam, kon onze lectuur wijd en zijd verspreid worden. De Russische vertalers die in Duitsland werkten, zaten te springen om hulp. Twee nieuwe ontwikkelingen droegen ertoe bij dat de kwaliteit van de vertalingen verbeterde. Ten eerste kregen een aantal broeders en zusters uit Rusland en Oekraïne tot hun grote blijdschap de mogelijkheid naar het Duitse bijkantoor te gaan om daar als vertaler te worden opgeleid. De eerste vijf arriveerden op 27 september 1991. Het Russische vertaalteam werd vanaf dat moment geleidelijk geherstructureerd. Dat ging niet altijd probleemloos. Hun ’hout en steen’ veranderde niet onmiddellijk in „goud” maar doorliep alle stadia die in Jesaja 60:17 worden genoemd.
Ten tweede trokken de Russische vertalers voordeel van het werk van de afdeling Translation Services, die toen net in het leven was geroepen. Omstreeks de tijd dat de eerste broeders en zusters uit Rusland naar Selters (Duitsland) kwamen, werd daar op het bijkantoor een seminar voor vertalers gehouden.
Het is het meest ideale om te vertalen in het land waar de taal wordt gesproken waarin je vertaalt. Daarom was het Russische vertaalteam helemaal opgetogen toen ze in januari 1994 van het Duitse bijkantoor naar het Bethelhuis in Solnetsjnoje konden verhuizen, dat toen in aanbouw was.
Natuurlijk was het moeilijk voor hen om afscheid te nemen van degenen die tientallen jaren in het geheim voor hun broeders en zusters achter het IJzeren Gordijn vertaald hadden, maar die door omstandigheden niet met de Russische vertalers mee konden gaan. De groep van zeventien broeders en zusters vertrok, met nog twee broeders die als speciale pionier zouden gaan dienen, op zondag 23 januari 1994 uit Selters, onder veel tranen en omhelzingen.
„HIER BEN IK GOD!”
Tientallen jaren bezagen artsen en medisch personeel in Rusland de godsdienstige overtuiging van hun patiënten in het licht van hun eigen atheïstische opvoeding en het wijdverbreide gebruik van bloed in de Sovjetgeneeskunde. Wanneer Getuigen die medische zorg nodig hadden vroegen om een bloedvrije behandeling, stond hun arts dan ook vreemd te kijken of werd hij zelfs onbeleefd.
Vaak zeiden de artsen zelfs tegen de patiënt: „Hier ben ik God!” Als de patiënt het niet eens was met wat de arts zei, kon hij ogenblikkelijk uit het ziekenhuis worden ontslagen. Bovendien werd het op de Bijbel gebaseerde standpunt van de Getuigen inzake bloedtransfusies vaak door tegenstanders aangegrepen in een poging hun activiteiten in Rusland verboden te krijgen.
In 1995 begon op het Russische bijkantoor de Ziekenhuisinformatiedienst te functioneren. Het doel van die afdeling was medisch personeel nauwkeurig te informeren over het standpunt van Jehovah’s Getuigen. Er werden verschillende seminars gehouden waarin ouderlingen van ruim zestig Ziekenhuiscontactcomités leerden hoe ze artsen en medisch personeel van de nodige informatie konden voorzien en hoe ze artsen moesten vinden die bereid waren Getuigenpatiënten zonder bloed te behandelen.
In 1998 hielden Russische artsen en hun buitenlandse collega’s in Moskou een internationale conferentie onder de naam „Alternatieven voor transfusie in de chirurgie”, de eerste van dat soort in Rusland. Ruim vijfhonderd artsen uit vele delen van Rusland woonden de conferentie bij. Van 1998 tot 2002 deden Russische artsen genoeg ervaring op om heel wat van die conferenties te houden in diverse grote steden in Rusland. Die conferenties wierpen goede resultaten af.
In een officiële brief aan advocaten die de rechten van Getuigenpatiënten verdedigden, schreef A.I. Vorobjov, voormalig minister van Gezondheid van de Russische Federatie en een vooraanstaand hematoloog, dat nu artsen hun standpunt ten aanzien van bloedtransfusies hadden herzien, „in ons land het aantal vrouwen dat bij een bevalling sterft, met 34 procent is gedaald”. Vervolgens merkte hij op: „In ons medische bestel lag het sterftecijfer bij een bevalling voordien achtmaal hoger dan dat onder vrouwen in Europa, omdat de verloskundigen hier de moeders onnodige bloedtransfusies gaven.”
In 2001 stuurde het ministerie van Gezondheid van de Russische Federatie een set instructies naar medische instellingen in het hele land waarin stond dat wanneer een patiënt op religieuze gronden een bloedtransfusie weigerde, de arts die weigering moest respecteren. In 2002 werden door het Russische ministerie van Gezondheid „Instructies voor het gebruik van bloedbestanddelen” uitgebracht. Die voorschriften vermelden specifiek dat een patiënt pas bloed mag worden toegediend als hij schriftelijk toestemming heeft gegeven. Er staat ook in dat als een patiënt op religieuze gronden een transfusie van bloedbestanddelen weigert, er alternatieve behandelmethoden moeten worden gevolgd.
Veel artsen wijzigden hun houding tegenover het gebruik van bloed nadat ze met vertegenwoordigers van de Ziekenhuisinformatiedienst contact hadden gehad. Een chirurg zei tegen hen: „Van [Getuigen]patiënten en van jullie had ik gehoord dat jullie weigering van bloedtransfusies niet gewoon een gril is maar dat die gebaseerd is op een gebod uit de Bijbel. Ik besloot dat na te gaan. Ik las alle Bijbelteksten waarnaar verwezen werd in het materiaal dat jullie me gegeven hadden. Nadat ik de informatie op me had laten inwerken, kwam ik tot de conclusie dat jullie standpunt inderdaad op de Bijbel gebaseerd is. Maar waarom zeggen onze priesters hier dan niets over? Als het onderwerp nu ter sprake komt, vertel ik andere artsen dat jullie als Getuigen degenen zijn die zich echt aan de Bijbel houden.” Er zijn nu ruim tweeduizend artsen in Rusland die bereid zijn Getuigenpatiënten een bloedvrije medische behandeling te geven.
ZE HEBBEN PLEZIER IN HUN DIENST
Arno en Sonja Tüngler, afgestudeerden van de toegevoegde Gileadschool in Duitsland, hebben vanaf oktober 1993 in verschillende Russische steden gediend. Welke vooruitgang is er in Jehovah’s werk geboekt in de gebieden waar ze gediend hebben? Laten we eens naar hun ervaringen luisteren.
Arno: „We kwamen aan in Moskou, in onze toewijzing. Na een paar weken hielden we onze eerste lezinkjes op de theocratische bedieningsschool en toen ik zes weken in Rusland was, hield ik mijn eerste lezing op een grotere vergadering. We waren toegewezen aan een gemeente met ongeveer 140 gedoopte verkondigers, en het gemeentegebied was even groot als een kring in Duitsland! Ons eerste gebied lag vlak bij onze pionierswoning. Het was een vreemde sensatie om de allereerste Getuigen te zijn die daar van deur tot deur predikten!”
Sonja: „Hoewel we amper Russisch spraken, deden we soms straatwerk met z’n tweetjes; we spraken dan met mensen en gaven hun een traktaatje of lectuur. De plaatselijke broeders en zusters waren een geweldige steun, en het was makkelijk om een velddienstafspraak met ze te maken. Ze waren bijzonder vriendelijk en geduldig en lieten ons gewoon uitpraten in ons gebroken Russisch. Ook de mensen in het gebied waren heel geduldig. De Sovjet-Unie was uiteengevallen en mensen hadden veel belangstelling voor religie.”
Arno: „Wat ons echt hielp Russisch te leren, was de van-huis-tot-huisprediking en het leiden van Bijbelstudies. In januari 1994, onze vierde maand in Rusland, hadden we al 22 Bijbelstudies, en dat gaf ons volop gelegenheid om het alledaagse Russisch te horen en te spreken.
Er werden in die tijd op congressen en andere grote vergaderingen altijd ongelooflijk veel personen gedoopt, soms wel 10 procent van het aantal aanwezigen of meer. Niet alle gemeenten hadden genoeg verantwoordelijke broeders om in de behoefte aan ouderlingen en dienaren in de bediening te voorzien. Eén ouderling was zelfs presiderend opziener van vijf gemeenten! Hij vroeg me om in een van die gemeenten de Gedachtenislezing te houden. Er waren 804 aanwezigen, en ze moesten direct na de lezing de zaal uit omdat er nog een gemeente moest vergaderen. Maar de spreker voor die tweede lezing had op weg naar de zaal een auto-ongeluk gehad en kon niet op tijd komen, dus moest ik de lezing nog eens houden, ditmaal voor 796 aanwezigen! Zo hadden we met slechts twee gemeenten een bezoekersaantal van 1600 op het Avondmaal, wat laat zien dat de mensen in die tijd enorm veel belangstelling voor de waarheid hadden.”
JEHOVAH ’BESPOEDIGT’ HET INZAMELINGSWERK
Jehovah heeft in zijn Woord beloofd de inzameling van zijn ’begeerlijke dingen’ te ’bespoedigen’ (Jes. 60:22; Hag. 2:7). In 1980 waren er in Sint-Petersburg 65 verkondigers, die probeerden met de inwoners van de stad gesprekken over Bijbelse onderwerpen te voeren, ook al werden ze door de KGB nauwlettend in de gaten gehouden. In 1990 gaven in de diverse delen van de stad al meer dan 170 Getuigen informeel getuigenis op straat. Niet lang nadat in maart 1991 het werk van de Getuigen in Rusland wettelijk erkend was, waren er vijf gemeenten actief in de stad. Het internationale congres in Sint-Petersburg in 1992 en andere theocratische gebeurtenissen hadden een snelle groei tot gevolg. In 2006 waren in Sint-Petersburg ruim zeventig gemeenten actief.
In 1995 was er in Astrachan, niet ver van de grens met Kazachstan, maar één gemeente. De gemeente had geen ouderlingen of dienaren in de bediening. Toch werd er zowel een kringvergadering als een speciale dagvergadering gehouden. De lezingen werden verzorgd door ouderlingen uit Kabardino-Balkarië, die daarvoor ruim zevenhonderd kilometer moesten reizen. Die broeders wisten van tevoren niet hoeveel personen er op die vergaderingen gedoopt zouden worden. Roman Skiba vertelt: „Een andere ouderling en ik arriveerden twee weken voor de vergadering om met de gemeente in de velddienst te gaan en met hen die zich wilden laten dopen de vragen door te nemen. Maar al gauw bleek dat we aan velddienst absoluut niet toekwamen. Al onze tijd werd opgeslokt door de besprekingen met twintig mogelijke doopkandidaten!”
In Jekaterinboerg nodigden de broeders in 1999 wat marktkooplui uit voor de Gedachtenisviering. De kooplui vroegen of ze ook hun vrienden mochten meebrengen. Wat waren de Getuigen verbaasd toen er zo’n honderd personen naar de zaal kwamen! Hoewel ze een grote zaal hadden gehuurd, moesten enkele aanwezigen staan.
GROEPSSTUDIES MET VIJFTIG MAN
De prediking in de oblast Ivanovo, niet ver van Moskou, kwam eind 1991 op gang toen Pavel en Anastasija Dimov naar dat gebied verhuisden. Er wachtte hun een moeilijke taak: prediken in een gebied met meer dan een miljoen inwoners. Hoe moesten ze beginnen? Ze kozen een eenvoudige en effectieve methode: een lectuurstand. Ze zetten op het belangrijkste plein van de stad een stand op en stalden brochures, tijdschriften en boeken uit. Voorbijgangers bleven staan, en vele toonden oprechte belangstelling. Iedereen die belangstelling toonde, werd uitgenodigd voor een Bijbelstudiebijeenkomst. Die bijeenkomsten konden nauwelijks nog een huis-Bijbelstudie genoemd worden, want ze werden in huurzalen gehouden en door wel vijftig mensen bezocht. De studies hadden veel weg van vergaderingen en bestonden uit twee delen. Eerst werd het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven besproken en daarna werd een artikel uit De Wachttoren bestudeerd. Er werd drie keer per week een studie gehouden en die duurde dan drie uur. De drie studies vonden in verschillende delen van de stad plaats. Pavel schreef altijd op zijn bericht dat hij drie Bijbelstudies leidde. Toen hem gevraagd werd waarom hij maar zo weinig studies had in een tijd dat de meeste verkondigers tien tot twintig studies leidden, bleek dat elke studie door zo’n vijftig geïnteresseerden werd bezocht! Het was duidelijk dat Jehovah die regeling zegende, want al gauw lieten velen van hen die de studies bijwoonden weten dat ze graag het goede nieuws met anderen zouden delen. Na afloop van een van de studies maakte Pavel bekend dat iedereen die verkondiger wilde worden, kon nablijven. Niemand ging weg, en iedereen werd verkondiger. Het aantal lectuurstands in de stad groeide, en al gauw kon je op de stadspleinen en in de parken heel wat stalletjes aantreffen met lectuur.
Het werd nu tijd om over te stappen op een andere vorm van dienst, de prediking van huis tot huis. Maar hoe moesten ze dat doen als bijna niemand van hen ooit aan die vorm van dienst had deelgenomen? Verkondigers die wilden leren hoe ze van huis tot huis moesten prediken, gingen met de familie Dimov mee in de dienst. Vaak waren dat er een heleboel. Soms gingen er wel tien verkondigers tegelijk met Pavel mee van deur tot deur! Verbazingwekkend genoeg schrikte dat de huisbewoners niet af; ze vonden het niet erg om met de groep te praten. Sommige nodigden de hele delegatie zelfs binnen.
Al gauw wilden de nieuwe verkondigers ook graag buiten de stad Ivanovo prediken, dus werden er tochten naar andere steden in de oblast Ivanovo georganiseerd. De verkondigers namen in groepen van vijftig de trein en begonnen op weg naar hun bestemming al met prediken. Eenmaal in de stad splitsten ze zich op in groepjes van twee. Terwijl ze de flatgebouwen bewerkten, nodigden ze de mensen uit voor een vergadering die diezelfde avond gehouden zou worden. Op die vergadering lieten de broeders dan een video van Jehovah’s Getuigen zien. Er werd ook een lezing gehouden. Na de vergadering werd alle aanwezigen een Bijbelstudie aangeboden, en wie wilde studeren, gaf zijn adres door aan de broeders. Dankzij die activiteit werden er in een aantal steden in de oblast Ivanovo wel vijf gemeenten opgericht.
In 1994 waren er alleen al in Ivanovo 125 verkondigers en bezochten 1008 personen het Avondmaal. In datzelfde jaar werden op het districtscongres 62 personen uit Ivanovo gedoopt. Er kwam op één dag een hele nieuwe gemeente bij! Nu zijn er in de oblast Ivanovo 1800 verkondigers actief in het werk van de Heer.
ZE VERGADERDEN ONDANKS TEGENSTAND
In diverse steden was het moeilijk toestemming te krijgen om stadions voor congressen te gebruiken. Zo stonden tegenstanders in Novosibirsk met steun van de geestelijken te posten voor de ingang van het stadion waar het congres gehouden zou worden. Op een van de spandoeken die ze gemaakt hadden stond: „Pas op voor Jehovah’s Getuigen”. Maar de tegenstanders hadden niet gemerkt dat de laatste twee letters van het eerste woord op het spandoek waren doorgelopen, zodat de tekst nu luidde: „Pas goed op Jehovah’s Getuigen”.
In 1998 ontstonden er problemen toen de broeders in Omsk een kringvergadering wilden houden. Onder druk van tegenstanders dwongen de plaatselijke autoriteiten de directeur van de zaal op het laatste moment het huurcontract met de Getuigen op te zeggen. Bij de zaal verzamelden zich enkele honderden mensen die voor de kringvergadering waren gekomen. De directeur, die bang was dat ze hem iets zouden aandoen of de zaal zouden vernielen, smeekte de broeders of ze hun mensen alsjeblieft wilden vragen geen geweld te gebruiken. De broeders verzekerden hem dat niemand een vinger naar een ander zou uitsteken. De bezoekers namen ter ere van de gelegenheid rustig wat foto’s van elkaar en vertrokken. Dat overtuigde de directeur ervan dat Jehovah’s Getuigen vredelievende mensen zijn. Twee weken later werd de kringvergadering alsnog gehouden, in een andere zaal. De tegenstanders kwamen er te laat achter om er een stokje voor te kunnen steken. Toen ze arriveerden, was het programma al bijna afgelopen.
EEN CONGRES „ONDER DE STERREN”
Van 22 tot 24 augustus 2003 zou in Stavropol, een stad in Kaukasië, een gebarentaalcongres gehouden worden. Er kwamen bezoekers uit zeventig Russische steden. Maar vanwege hevige tegenstand van het stadsbestuur ging het congres bijna niet door. De dag voor het congres zei de directeur van de zaal het huurcontract op. Gelukkig konden de broeders op vrijdag 22 augustus een overeenkomst sluiten met de directie van een circus om de arena voor het congres te gebruiken.
Het programma begon om drie uur ’s middags, maar vlak na de pauze viel plotseling de elektriciteit uit. De bezoekers bleven geduldig op hun plaats zitten, en toen er na een uur weer elektriciteit was, werd het programma hervat. Het was pas om half tien ’s avonds afgelopen.
Op de tweede dag van het congres was er om half tien ’s morgens al een stroomstoring. Even later zaten de broeders ook nog zonder water. Hoe konden ze het congres laten doorgaan zonder water of licht? Om tien voor elf besloot het congrescomité alle deuren van de zaal open te zetten. Het was een heldere, zonnige dag, en de broeders waren zo slim om buiten op straat grote spiegels neer te zetten die het zonlicht opvingen en de zaal in kaatsten en ook de spreker in het zonnetje zetten. Maar hoewel het publiek nu de spreker kon zien, bleek al gauw dat de spreker door het heldere licht moeite had zijn aantekeningen te lezen! Dus leidden de broeders met gebruik van andere spiegels het zonlicht naar een grote spiegelbol die onder de nok hing. De circusarena vulde zich met flikkerende lichtjes, en nu konden de spreker en alle aanwezigen zich op het programma concentreren. Het werd een uniek congres „onder de sterren”, zoals de bezoekers de vele lichtpuntjes beschreven die overal in het donker oplichtten.
Het duurde niet lang of de burgemeester kwam met een aantal ambtenaren voorrijden. Het verbaasde hun dat de Getuigen gewoon doorgingen met hun congres. Ze stonden nog het meest verbaasd van het gedrag van de congresbezoekers: niemand protesteerde of klaagde, en iedereen was met zijn volle aandacht bij het programma. De politiecommissaris, die eerder agressief was geweest tegen de Getuigen, was zo onder de indruk van wat hij zag dat hij zei: „Diep in mijn hart sta ik aan jullie kant, maar we leven in een wereld die niets van jullie moet hebben.”
De ambtenaren vertrokken, en al gauw deed de stroom het weer. Hoewel het programma de eerste twee dagen pas laat was afgelopen, bleef iedereen tot aan het slotgebed op zijn plaats zitten. Ondanks de tegenstand steeg het aantal bezoekers met de dag: op vrijdag waren er 494, op zaterdag 535 en op zondag 611! In het slotgebed ging hun speciale dank uit naar Jehovah, omdat hij het mogelijk had gemaakt dit schitterende congres te houden. De bezoekers gingen vreugdevol naar huis, vastbeslotener dan ooit om hun hemelse Vader te dienen en zijn naam te loven.
DE DOVEN PRIJZEN JEHOVAH
Een aantal van de duizenden afgevaardigden uit de Sovjet-Unie die in 1990 het speciale congres in Polen bezochten, was doof. Aangemoedigd door het geestelijke onderricht op het congres deden die eerste ’zaaiers’ ijverig moeite om te prediken. Al in 1992 kon gezegd worden dat ook dit deel van het veld rijp was om geoogst te worden en dat ’de oogst groot zou zijn’ (Matth. 9:37). In 1997 werd de eerste gebarentaalgemeente opgericht en waren er verspreid over het land talloze gebarentaalgroepen. In 2002 werd een gebarentaalkring gevormd, qua oppervlakte de grootste kring in de wereld. In 2006 had het dovenveld in Rusland een verhouding van 1 verkondiger op 300 inwoners, terwijl de verhouding onder de horende bevolking 1 op de 1000 was.
Er was behoefte aan goede vertalingen van onze publicaties in gebarentaal. In 1997 begon men op het Russische bijkantoor in gebarentaal te vertalen. Jevdokija, een van de dove zusters van het vertaalteam, zegt: „Ik vind het een bijzonder voorrecht op Bethel te mogen dienen en onze publicaties in gebarentaal te mogen vertalen. De wereld staat wantrouwig tegenover dove mensen en beschouwt ze als inferieur. Maar in Gods organisatie is alles anders. Ten eerste zie ik dat Jehovah zelf ons vertrouwt; hij vertrouwt het ons, doven, toe de waarheid in onze taal over te brengen. Ten tweede voelen we ons op ons gemak onder Jehovah’s volk, en we zijn echt blij deel uit te maken van zo’n grote familie.”
HET GOEDE NIEUWS IN ELKE TAAL
Hoewel Russisch in de Sovjet-Unie de handelstaal was en ook het onderwijs in het Russisch werd gegeven, werden er zo’n 150 andere talen gesproken. Nadat de Sovjet-Unie in 1991 in vijftien landen uiteengevallen was, groeide bij velen die deze talen spraken de belangstelling voor de waarheid, vooral in de landen die nu onafhankelijk waren geworden. In overeenstemming met Openbaring 14:6 werd er bewust moeite voor gedaan mensen van „elke natie en stam en taal en elk volk” in dit uitgestrekte gebied te bereiken. In het gebied van het Russische bijkantoor moest De Wachttoren daarom in veertien nieuwe talen uitgegeven worden om tienduizenden nieuwe discipelen van geestelijk voedsel te voorzien. Om de verspreiding van het goede nieuws te vergemakkelijken, wordt onder toezicht van het Russische bijkantoor in ruim veertig talen lectuur vertaald, waardoor de Bijbelse waarheid sneller dan vroeger het hart bereikt en een diepere uitwerking heeft.
Het overgrote deel van die talen wordt in de Russische Federatie gesproken. Zo wordt in de straten van Beslan en Vladikavkaz Ossetisch gesproken en in het gebied rond het Bajkalmeer Boerjatisch, een taal die verwant is aan het Mongools; rendierhouders en andere bewoners van het uiterste oosten van Rusland spreken Jakoetisch, een Altaïsch-Turkse taal; en in Kaukasië worden nog eens zo’n dertig talen gesproken. Tataars is na Russisch de meest gesproken taal in Rusland. Het wordt door ruim vijf miljoen mensen gesproken, vooral in het gebied dat bekendstaat als Tatarstan.
Mensen die Tataars spreken, nemen zelden Russische lectuur, terwijl ze wel vaak lectuur in het Tataars willen lezen. Tijdens de actie met Koninkrijksnieuws nr. 35 kreeg een vrouw die op het platteland woonde een traktaat. Ze schreef een brief waarin ze om de Verlangt-brochure in het Tataars vroeg. Een zuster stuurde haar de brochure en een brief, en de vrouw schreef een enthousiaste brief van acht kantjes terug. Ze begon al gauw met behulp van de Tataarse publicaties de Bijbel te bestuderen. Een man die de Bekommert-brochure in het Tataars had gekregen, zei dat hij erdoor geholpen was de wereldsituatie anders te bezien. Die resultaten zouden niet bereikt zijn zonder Tataarse lectuur.
Een vrouw die Mari spreekt, kreeg Koninkrijksnieuws nr. 35 in haar moedertaal. Toen ze het traktaat gelezen had, wilde ze meer weten, maar er waren in het plattelandsgebied waar ze woonde geen Getuigen. Ze nam tijdens een bezoek aan de stad contact op met een van Jehovah’s Getuigen en kreeg het Kennis-boek en andere lectuur in het Russisch. Nadat ze die in haar eentje bestudeerd had, begon ze in haar omgeving te prediken, en al gauw studeerde ze met een groep geïnteresseerden. Toen ze hoorde dat er in Izjevsk een speciale dagvergadering gehouden zou worden, reisde ze erheen omdat ze zich wilde laten dopen. Maar op de vergadering leerde ze dat personen die zich willen laten dopen eerst een grondige studie van de Bijbel moeten maken. De broeders troffen regelingen om haar daarbij te helpen. En dat allemaal omdat ze een Koninkrijksnieuws-traktaat in haar eigen taal had gelezen.
In Vladikavkaz was maar één Ossetische gemeente, en geen van de lezingen op kringvergaderingen en districtscongressen werd in het Ossetisch vertaald. Dat veranderde in 2002, toen er voor het eerst lezingen vertaald werden. De Ossetischsprekende broeders en zusters waren buiten zichzelf van vreugde! Zelfs zij die goed Russisch kenden, zeiden dat hun hart geraakt werd toen ze de Bijbelse boodschap in hun moedertaal hoorden. Het droeg tot de geestelijke groei van de gemeente bij, en veel Osseten werden tot de waarheid getrokken. In 2006 werd in Noord-Ossetië een kring georganiseerd en werden er voor het eerst kringvergaderingen in het Ossetisch gehouden.
Tijdens een bezoek van reizende opzieners aan een groep in het afgelegen dorp Aktasj (Altaj) waren zo’n dertig personen in een woning bijeengekomen, ook al telde de groep maar een handjevol verkondigers. Iedereen luisterde naar de openbare lezing, maar tijdens de dienstlezing van de districtsopziener vertrok bijna de helft van de bezoekers. Na de vergadering vroeg de districtsopziener aan de plaatselijke broeders en zusters waarom er zo velen weggegaan waren. Een oudere Altaïsche vrouw antwoordde in gebroken Russisch: „U doet belangrijk werk, maar ik heb niet veel begrepen van wat u zei!” Bij het daaropvolgende bezoek van de kringopziener werden de lezingen vertaald, en iedereen bleef het hele programma.
In de stad Voronezj wonen veel buitenlandse studenten. In 2000 organiseerde een Chineessprekende dienaar in de bediening wat informele taalcursussen Chinees. Heel wat Getuigen reageerden op de behoefte en begonnen tot Chinese studenten te prediken. Chinees is een extreem moeilijke taal, maar de broeders en zusters gaven het niet op. In februari 2004 werd de eerste Chinese boekstudie in de stad georganiseerd. In april van dat jaar werd de eerste Chinese geïnteresseerde gedoopt, en twee maanden later de tweede. Nu wordt de boekstudie regelmatig bezocht door groepen geïnteresseerden en worden er ongeveer vijftien Bijbelstudies geleid in het Chinees. Naarmate het goede nieuws alle delen van dit uitgestrekte veld bereikt, reageert het Russische bijkantoor op de behoefte aan meer lectuur in meer talen.
PIONIERS KRIJGEN EEN OPLEIDING
Al enkele jaren wordt in Rusland de Pioniersschool gehouden. Elke klas heeft twintig tot dertig leerlingen, meestal plaatselijke pioniers die niet ver hoeven te reizen om de school te bezoeken. Dat was wel anders toen de school voor het eerst in Rusland gehouden werd. Roman Skiba vertelt: „Het best herinner ik me de Pioniersschool die in 1996 in Jekaterinboerg gehouden werd. Die werd door ruim veertig broeders en zusters bezocht. Velen van hen moesten om de school te bezoeken honderden kilometers afleggen en sommigen bijna duizend.”
Svetlana dient vanaf 1997 als gewone pionierster in het gebarentaalveld. In januari 2000 bezocht ze de Pioniersschool in gebarentaal. Na afloop van de school vertelde Svetlana hoe de school haar heeft geholpen de kwaliteit van haar dienst te verbeteren en in te zien wat het zeggen wil je in het gezin en in de gemeente als een christen te gedragen. Ze zegt: „Mijn liefde voor anderen groeide. Ik ging ook beseffen hoe belangrijk het is met de broeders en zusters samen te werken, en ik neem nu bereidwillig raad aan. Bovendien is de kwaliteit van mijn Bijbelstudies aanzienlijk verbeterd doordat ik in mijn onderwijs illustraties ben gaan gebruiken.”
Aljona pioniert in Chabarovsk, een stad in het uiterste oosten van Rusland, en helpt doven de waarheid te leren kennen. Om daarin doeltreffender te worden, wilde ze de Pioniersschool in gebarentaal bezoeken. Wat voor moeilijkheden moest ze overwinnen? Ze zegt: „De dichtstbijzijnde Pioniersschool in gebarentaal werd in Moskou gehouden, ongeveer negenduizend kilometer van Chabarovsk vandaan. Om de school te bezoeken, moest ik een treinreis maken van acht dagen, en de terugreis duurde net zo lang.” Maar ze heeft er absoluut geen spijt van!
Behalve de scholen voor pioniers in het gebarentaalveld zijn er in Rusland van 1996 tot 2006 nog honderden andere Pioniersscholen gehouden. De opleiding van pioniers heeft rechtstreeks bijgedragen tot de algehele toename in de prediking en in de gemeenten. Marcin, die nu als kringopziener dient, vertelt: „In 1995 werd ik aangesteld als speciale pionier in de gemeente Moskou-Koentsevo. Ik ging naar de openbare lezing en de Wachttoren-studie, en het leek wel een kringvergadering! Er zaten ongeveer vierhonderd mensen in de zaal. De gemeente telde toen driehonderd verkondigers. Nog geen tien jaar later waren uit die oorspronkelijke gemeente tien nieuwe gemeenten gevormd!
Als kringopziener was ik in 1996 en 1997 getuige van de verbazingwekkende groei in de kring. Ik bezocht een gemeente in Volzjski, in de oblast Wolgograd, en kwam daar na een half jaar terug. In de tussentijd waren er in die gemeente 75 nieuwe verkondigers bij gekomen. Dat was gewoon een hele nieuwe gemeente! De geest die deze nieuwe, ijverige verkondigers aan de dag legden, is moeilijk te beschrijven. De velddienstbijeenkomsten, die in een flatwoning werden gehouden, werden regelmatig door wel tachtig personen bezocht. Velen stonden op de trap en in de trapportalen, omdat er in de woning zelf geen plaats was voor iedereen.”
JONGEREN VERHEERLIJKEN JEHOVAH
Veel jongeren tonen belangstelling voor de Koninkrijksboodschap ondanks tegenstand van hun ouders. Een zuster van 22 vertelt: „In 1995, toen ik negen was, predikten Jehovah’s Getuigen tegen mijn ouders, maar die namen de waarheid niet aan. Ik wilde wel graag meer over God weten. Gelukkig begon een vriendinnetje uit mijn klas de Bijbel te bestuderen, en ik deed mee met de studie. Toen mijn ouders daarachter kwamen, mocht ik van hen niet meer met de Getuigen omgaan. Soms sloten ze me alleen in huis op om te verhinderen dat ik naar de studie ging. Dat ging zo door tot ik meerderjarig was. Ik ging het huis uit om in een andere stad een school te bezoeken en daar zocht ik de Getuigen op. Wat was ik blij toen ik weer Bijbelstudie kreeg! Ik ging met heel mijn hart van Jehovah houden en werd in 2005 op een districtscongres gedoopt. Na mijn doop ging ik meteen in de hulppioniersdienst. Inmiddels staan mijn ouders positief tegenover de dingen die mij van jongs af aan al dierbaar waren.”
Een andere zuster vertelt: „In 1997 boden de Getuigen me een Ontwaakt! aan. Ik was toen vijftien. Zowel de naam van het tijdschrift als de inhoud bevielen me, en dus wilde ik het regelmatig ontvangen. Toen mijn vader merkte dat ik het tijdschrift geregeld las, verbood hij de Getuigen bij ons aan de deur te komen. Een poosje later begon mijn nicht met Jehovah’s Getuigen de Bijbel te bestuderen, en vanaf begin 2002 ging ik met haar mee naar de vergaderingen in de Koninkrijkszaal. Daar hoorde ik dat Jehovah’s Getuigen als zendeling dienen, en ik ontwikkelde de vurige wens om anderen te helpen meer over God te weten te komen. Maar mijn nicht legde me uit dat ik dan eerst moest stoppen met roken, mijn leven in harmonie moest brengen met Gods wil en een lid van Gods volk moest worden. Ik nam die raad ter harte, en een half jaar later werd ik gedoopt. Ik ging meteen in de hulppioniersdienst. Ik ben blij dat ik nu een echt doel in het leven heb.”
OP ZOEK NAAR „BEGEERLIJKE DINGEN” IN SACHA
Een van de kringen bestaat uit de oblast Amoer en de hele deelrepubliek Sacha. In het dienstjaar 2005 werden in Jakoetsk, de hoofdstad van Sacha, voor het eerst een kringvergadering en een speciale dagvergadering gehouden. Het was vooral fijn te zien dat velen van de inheemse bevolking die vergaderingen bezochten.
Om het de broeders en zusters makkelijker te maken, was de kring in vijf delen gedeeld, die elk hun eigen vergadering hadden. Reizende opzieners moesten om de afstand tussen twee van die vergaderingen te overbruggen, een treinreis van 24 uur, een autorit van 15 uur én een vlucht van 3 uur maken.
De winters zijn in dit gebied erg koud, met temperaturen van vijftig graden onder nul of lager. Desondanks prediken de plaatselijke verkondigers niet alleen in flatgebouwen, maar ook van huis tot huis.
Twee verkondigersgroepen werden begin 2005 gevormd. De ene groep bevindt zich in het dorp Chajyr, zo’n tachtig kilometer landinwaarts vanaf de kust van de Laptevzee en boven de poolcirkel. Het dorp telt vijfhonderd inwoners, onder wie vier Getuigen. In 2004 waren er 76 aanwezigen op het Avondmaal. Om de groep daar te bezoeken, moet de kringopziener eerst een vlucht van ongeveer 900 kilometer maken, gevolgd door een autorit van ruim 450 kilometer over sneeuwbedekte wegen.
De tweede groep werd gevormd in het afgelegen dorp Oest-Nera, zo’n honderd kilometer van het dorp Ojmjakon. In de winter daalt de temperatuur hier soms tot wel zestig graden onder nul. De verkondigers van deze groep gingen vorig jaar met twee auto’s op pad om de kringvergadering te bezoeken. Ze moesten ongeveer tweeduizend kilometer afleggen om er te komen, hoofdzakelijk door afgelegen, onbewoond gebied bij temperaturen van vijftig graden onder nul.
Een kringopziener vertelde een interessante ervaring die hij op een hoogte van vierduizend meter had opgedaan. „Tijdens de actie met de Waakzaam!-brochure werd in onze kring een serie kringvergaderingen gehouden. De districtsopziener en ik zaten in het vliegtuig op weg naar de volgende vergadering. We hadden helaas geen Waakzaam!-brochures meer, dus boden we de stewardess de brochure Wat verlangt God van ons? aan. Ze zei dat ze al wat Bijbelse lectuur had gekregen en tot onze verbazing haalde ze de Waakzaam!-brochure tevoorschijn. Wat waren we blij dat onze broeders actief waren geweest! Tijdens het gesprek liep de copiloot langs. Hij had belangstelling en mengde zich in het gesprek, dat bijna de hele vlucht duurde. Omdat hij van het gesprek genoten had, nam hij een aantal tijdschriften om aan de bemanning in de cockpit te geven.”
HET GOEDE NIEUWS OP SACHALIN
Eind jaren zeventig verschenen de eerste Getuigen op Sachalin, een eiland dat boven Hokkaido, het noordelijkste eiland van Japan, ligt. Broeders uit Vladivostok die het toezicht hadden op de prediking in dat gebied, moedigden Sergej Sagin aan om zijn dienst uit te breiden en naar het eiland te verhuizen om daar tot de bewoners te prediken. Sergej vond werk in de haven en probeerde met zijn collega’s gesprekken over Bijbelse onderwerpen aan te knopen. Al gauw leidde hij verschillende Bijbelstudies. Hoewel Sergej later het eiland moest verlaten, droegen de waarheidszaden uiteindelijk vrucht.
De congressen in Polen in 1989 en 1990 zetten veel Getuigen in Rusland ertoe aan hun dienst uit te breiden en naar gebieden te verhuizen waar de behoefte groter was. In 1990 verhuisden Sergej en Galina Averiny van Chabarovsk, in het uiterste oosten van Rusland, naar Korsakov op Sachalin. Een paar maanden later verhuisden twee pioniers en enkele verkondigers naar Joezjno-Sachalinsk, waar maar één Getuige was.
Pavel Sivoelski, de zoon van de eerder genoemde Pavel Sivoelski, was een van die twee pioniers en dient nu op Bethel. Hij vertelt: „Na aankomst in Joezjno-Sachalinsk verbleven een andere broeder en ik in een hotel omdat we niet gelijk een appartement konden vinden. We begonnen direct naast het hotel van huis tot huis te gaan en vroegen tijdens onze gesprekken met mensen of iemand kamers verhuurde. We kwamen mensen tegen die ons vroegen waar ze hun Bijbelse gesprekken konden voortzetten, maar we konden hun alleen zeggen dat we in een hotel overnachtten en dat we hen zouden uitnodigen zodra we een onderkomen hadden. We baden vurig tot Jehovah of hij ons wilde helpen een woning en werk te vinden. Jehovah verhoorde onze gebeden. Het duurde niet lang of we hadden werk en een onderkomen. We mochten van een vrouw die we aan de deur troffen in haar woning logeren. Ze vroeg geen huur en kookte zelfs voor ons, waardoor we meer tijd aan de dienst konden besteden. Jehovah bewees met ons te zijn. Al gauw leidden we heel wat Bijbelstudies en organiseerden we boekstudiegroepen. Twee maanden later huurden we een huis en hielden daar de vergaderingen.”
Naarmate de gemeente groeide, gingen veel nieuwe verkondigers in de pioniersdienst. Ze legden de pioniersgeest aan de dag en verhuisden naar andere delen van het eiland om de waarheid onder de bewoners te verspreiden. Jehovah zegende de ijverige dienst van die snelgroeiende gemeente rijkelijk, en drie jaar later, in 1993, waren uit die oorspronkelijke gemeente acht nieuwe gemeenten ontstaan!
Na verloop van tijd verlieten veel verkondigers het eiland vanwege financiële moeilijkheden. Andere besloten hun dienst op Sachalin uit te breiden. Zulke inspanningen gingen ook nu weer met groei gepaard. Inmiddels staat er in het centrum van Joezjno-Sachalinsk een mooie Koninkrijkszaal en heeft het eiland negen gemeenten en vier groepen, die samen een kring vormen.
ALLE TEGENSTAND TEN SPIJT GAAT DE DEUR OPEN
In de eerste eeuw zei de apostel Paulus: „Er is een grote deur die tot activiteit leidt voor mij geopend, maar er zijn veel tegenstanders” (1 Kor. 16:9). Tweeduizend jaar later is het aantal tegenstanders er niet minder op geworden. Van 1995 tot 1998 heeft het parket van Moskou viermaal strafvervolging ingesteld tegen de Getuigen. Jehovah’s Getuigen werden ervan beschuldigd mensen tot religieuze onverdraagzaamheid aan te zetten, gezinnen kapot te maken, aan activiteiten deel te nemen die tegen de staat gericht zijn en inbreuk te maken op de rechten van hun medeburgers. Toen die beschuldigingen niet hard gemaakt konden worden, werd er in 1998 op basis van dezelfde ongegronde beschuldigingen een civiel proces tegen de Getuigen aangespannen.
Ongeveer een jaar later werd het Bestuurscentrum van Jehovah’s Getuigen in Rusland door het ministerie van Justitie opnieuw geregistreerd, dat daarmee erkende dat noch Jehovah’s Getuigen noch hun lectuur in enig opzicht tot religieuze haat aanzetten, gezinnen kapotmaken of mensenrechten overtreden. Toch kwam het parket opnieuw met dezelfde beschuldigingen!
Sommige hoogleraren in de godsdienstwetenschappen beseffen dat Jehovah’s Getuigen hun geloofsovertuiging uitsluitend op de Bijbel baseren. N.S. Gordienko, hoogleraar godsdienstwetenschappen aan het Herzen-Pedagogisch Instituut in Sint-Petersburg, zegt: „Als de deskundigen Jehovah’s Getuigen beschuldigen vanwege hun leer, beseffen ze niet dat ze eigenlijk beschuldigingen uiten aan het adres van de Bijbel.”
Desondanks besliste de Moskouse rechtbank dat de Moskouse geloofsgemeenschap van Jehovah’s Getuigen de wettelijke status moest worden ontnomen. Dat weerhoudt onze broeders en zusters er echter niet van het Bijbelse gebod te gehoorzamen om het goede nieuws met anderen te delen. Jehovah’s Getuigen zijn ervan overtuigd dat inwoners van Moskou zelf over hun geloofsovertuiging moeten beslissen. Een beperking van dat recht zou inbreuk maken op de vrijheden van iedere Moskoviet. Daarom blijven de Getuigen in Moskou het gebod van Jezus Christus opvolgen om te prediken en discipelen te maken (Matth. 28:19, 20). Momenteel buigt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich over de beslissing van de Moskouse rechtbank.
In september 1998, toen de rechtszaak over de beoogde ontbinding van de Moskouse geloofsgemeenschap van Jehovah’s Getuigen begon, waren er 43 gemeenten van Jehovah’s Getuigen in Moskou. Acht jaar later waren dat er 93! Jehovah heeft zijn volk beloofd: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben” (Jes. 54:17). In 2007 hielden Jehovah’s Getuigen hun districtscongres in het Loezjnikistadion in Moskou, waar ooit de Olympische Spelen gehouden werden. Er waren op dat congres 29.040 aanwezigen, en 655 personen werden gedoopt.
GODS NAAM IS GROOT IN RUSLAND
Zoals in Maleachi 1:11 staat opgetekend, zei Jehovah God: „Van de opgang der zon, ja, tot aan haar ondergang zal mijn naam groot zijn onder de natiën.” Elke nieuwe zonsopgang biedt in dit uitgestrekte land de mogelijkheid nog meer met schapen te vergelijken personen te vinden. In het afgelopen dienstjaar alleen al werden in Rusland meer dan zevenduizend personen gedoopt. Dat is een onweerlegbaar bewijs dat de „Tsaar der Tsaren”, zoals Jezus Christus in de Russische Bijbel wordt aangeduid, zijn onderdanen bijstaat bij hun predikingswerk. — Matth. 24:14; Openb. 19:16.
’Jehovah’s dag zal komen als een dief’, zei de apostel Petrus (2 Petr. 3:10). Jehovah’s aanbidders in Rusland zijn daarom vastbesloten de resterende tijd te gebruiken om te zoeken naar rechtgeaarde mensen uit elke natie, stam en taal en elk volk.
[Voetnoten]
a Een oblast was een provincie van de Sovjet-Unie.
b Een kraj is de bestuurseenheid voor grensgebieden en dunbevolkte delen van Rusland.
c Zie het artikel „De Altaj — Ze werden ons dierbaar” in de Ontwaakt! van 22 juni 1999.
[Inzet op blz. 110]
„Als er iets boven tafel was gekomen dat tegen jullie sprak, al was het maar het vergieten van één druppel bloed, dan hadden we jullie allemaal doodgeschoten”
[Inzet op blz. 128]
„Als we jullie je gang laten gaan, zullen zich heel wat Sovjetburgers bij jullie aansluiten. Daarom zien we jullie als een ernstige bedreiging”
[Inzet op blz. 219]
„Jullie mensen zijn net vogels; ze duiken neer op de lectuurdozen en binnen de kortste keren is alles weg”
[Kader/Illustratie op blz. 69]
Hoe ziet Siberië eruit?
Waar denk je aan als je de naam Siberië hoort? Aan een woeste, ongerepte wildernis met bitter koude winters? Aan een onherbergzaam gebied, een ballingsoord voor mensen die in botsing waren gekomen met de Sovjetregering? Dat beeld klopt wel, maar het is niet compleet.
Siberië is een enorm uitgestrekt gebied. Het is groter dan Canada, het op één na grootste land ter wereld. Tegenwoordig beslaat Siberië een oppervlakte van zo’n 13 miljoen vierkante kilometer, van de Oeral oostwaarts tot de Grote Oceaan en van Mongolië en China noordwaarts tot de Noordelijke IJszee. Het is rijk aan natuurlijke hulpbronnen: hout, olie en aardgas. Je vindt er bergketens, vlakten, moerassen, meren en grote rivieren.
Zo’n anderhalve eeuw was Siberië een oord van gevangenschap, dwangarbeid en verbanning. Tijdens de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw heeft Josif Stalin miljoenen mensen naar werkkampen daar gestuurd. In 1949 en 1951 werden ongeveer negenduizend Getuigen van Jehovah uit Moldavië, de Baltische republieken en Oekraïne naar Siberië verbannen.
[Kader/Illustraties op blz. 72, 73]
Overzicht
Rusland is het grootste land ter wereld: het meet van oost naar west ongeveer 7700 kilometer en van noord naar zuid 3000 en het beslaat een oppervlakte van in totaal 17.075.400 vierkante kilometer. Met een verbazingwekkend aantal van elf tijdzones binnen zijn grenzen omspant het bijna de helft van het noordelijk halfrond. Rusland heeft de langste rivier van Europa en het diepste meer ter wereld.
Bevolking
Ongeveer 80 procent van de bevolking bestaat uit Russen. Maar er wonen nog ruim zeventig andere etnische groepen in Rusland. Sommige daarvan tellen maar een paar duizend mensen, andere meer dan een miljoen.
Taal
Russisch is de officiële taal en wordt door bijna alle burgers gesproken. Van de ruim honderd andere talen die er gesproken worden, zijn sommige de moedertaal van bijna een miljoen mensen.
Economie
Rusland is een van de grootste producenten van olie en aardgas ter wereld. Andere belangrijke middelen van bestaan zijn bosbouw, mijnbouw en allerlei vormen van industrie.
Voedsel
Hartige schotels met vlees, vis, kool of gestremde melk worden met donker roggebrood, aardappels en boekweit gegeten. De Russische keuken is rijk aan vetten en koolhydraten en voorziet zo in de energie die nodig is om de lange, koude winters door te komen. Een typische maaltijd bestaat bijvoorbeeld uit pelmeni (met vlees gevulde deegballetjes) in soep of met zure room erover, of pirosjki’s (pasteitjes) gevuld met kool, vlees, kaas of aardappels. Geliefde soepen zijn borsjtsj (bietensoep) en sjtsji (koolsoep).
Klimaat
Zo heet als de zomers zijn, zo koud en donker zijn de winters. De lente en de herfst zijn maar kort, waardoor de twee andere seizoenen overheersen.
(Kaarten van Rusland staan op blz. 116 en 167)
[Illustraties]
Het Kremlin
De Elbroes (Kabardino-Balkarië)
Bruine beer op het schiereiland Kamtsjatka
[Kader op blz. 92, 93]
Een strijd om het hart en de geest
Het was niet de bedoeling van de Sovjetregering de Getuigen uit te roeien. Ze wilden hen hetzij door overredingskracht of met geweld tot de sovjetideologie bekeren. Om dat doel te bereiken, bediende de regering zich van de KGB, hun inlichtingen- en staatsveiligheidsdienst. Hier volgen enkele methoden die de KGB gebruikte.
Huiszoekingen: De huizen van Getuigen werden geregeld doorzocht, vaak ook ’s nachts. Sommige gezinnen zagen zich door de vele huiszoekingen gedwongen te verhuizen.
Iemands gangen werden nagegaan: Telefoongesprekken werden afgeluisterd, de post werd onderschept en er werd afluisterapparatuur in de huizen van broeders aangebracht.
Boetes en het verstoren van vergaderingen: In het hele land probeerden de plaatselijke autoriteiten te achterhalen waar de Getuigen vergaderden. Alle aanwezigen kregen dan een boete. Vaak bedroeg de boete de helft van een gemiddeld maandsalaris of meer.
Omkoperij en chantage: De KGB beloofde sommige Getuigen een woning in het centrum van Moskou of een auto in ruil voor hun medewerking. In veel gevallen werd de broeders verteld dat ze tot vele jaren in een werkkamp veroordeeld zouden worden als ze weigerden mee te werken.
Propaganda: Films, televisie en kranten schilderden de Getuigen af als een gevaar voor de samenleving. Er werden lezingen gehouden in gevangenissen en werkkampen waarin de broeders ervan werden beschuldigd de Bijbel te gebruiken als dekmantel voor politieke campagnevoering. Propaganda leidde tot discriminatie: leerkrachten gaven kinderen van Getuigen lagere cijfers en werkgevers weigerden onze broeders en zusters voorzieningen of vakanties waar ze recht op hadden.
Infiltratie: KGB-agenten deden alsof ze belangstelling hadden voor de Koninkrijksboodschap, namen studie en werden gedoopt. Sommige slaagden erin verantwoordelijke posities in de organisatie te krijgen. Hun doel was de prediking een halt toe te roepen door achterdocht en verdeeldheid te zaaien onder de Getuigen.
Verbanning: Getuigen werden naar afgelegen delen van het land gestuurd. Daar moesten de broeders voor een schamel loon twaalf uur per dag zwaar lichamelijk werk doen. ’s Winters leden ze bittere kou; ’s zomers maakten muggen en dazen hun het leven zuur.
Inbeslagname en scheiding: Land, huizen en bezittingen werden geconfisqueerd. Kinderen van Getuigen werden soms bij hun ouders weggehaald.
Spot en slaag: Veel Getuigen, ook vrouwen, werden beledigd en bespot. Sommige werden buitengewoon wreed geslagen.
Gevangenzetting: Het doel was de Getuigen te dwingen hun geloof af te zweren of hen van hun geloofsgenoten te isoleren.
Werkkampen: De Getuigen in zulke kampen verkeerden op de rand van fysieke uitputting. Vaak moesten ze de stronken van enorme bomen uitgraven. De broeders werkten ook in kolenmijnen en legden wegen en spoorlijnen aan. De werkers woonden van hun gezin gescheiden in barakken.
[Kader/Illustratie op blz. 96, 97]
Ik ben tweemaal ter dood veroordeeld
PJOTR KRYVOKOELSKY
GEBOREN 1922
GEDOOPT 1956
PROFIEL Voordat hij de waarheid leerde kennen, had hij aan een seminarie gestudeerd. Hij heeft 22 jaar in gevangenissen en kampen doorgebracht en is in 1998 gestorven.
IN 1940 begonnen Poolse Getuigen in mijn woonplaats in Oekraïne te prediken. Ik werd bezocht door Korney, een gezalfde broeder. We praatten de hele nacht, en ik raakte ervan overtuigd dat hij me de waarheid over God vertelde.
In 1942 naderde het Duitse leger. De Sovjettroepen trokken zich terug uit het gebied waar ik woonde. Het was een tijd van anarchie. Oekraïense nationalisten stonden erop dat ik me bij hen aansloot in hun strijd tegen de Duitsers en de Sovjets. Toen ik dat weigerde, sloegen ze me bewusteloos en daarna gooiden ze me op straat. Die avond kwamen ze me halen en brachten me naar een plek voor massa-executies. Daar vroegen ze me opnieuw of ik het Oekraïense volk wilde dienen. Ik antwoordde luid en duidelijk: „Ik dien alleen Jehovah God!” Daarop veroordeelden ze me ter dood. Toen een van de soldaten het bevel gaf me neer te schieten, greep een ander het pistool en riep: „Niet schieten! Hij kan ons nog van pas komen.” Woedend begon een andere man op me in te slaan. Hij bezwoer me dat hij me persoonlijk nog die week zou doodschieten, maar na enkele dagen werd hij zelf gedood.
In maart 1944 keerde het Sovjetleger terug naar ons gebied; de soldaten namen alle mannen mee, ook mij. Ditmaal had het Sovjetleger strijders nodig. Op hun appèlplaats trof ik Korney, de broeder die me met de waarheid in contact had gebracht. Er waren nog zeventig andere Getuigen. We stonden apart en moedigden elkaar aan. Er kwam een officier naar ons toe, die vroeg waarom we niet bij de rest stonden. Korney legde uit dat we christenen waren en de wapens niet konden opnemen. Ze namen hem onmiddellijk mee en vertelden ons dat hij doodgeschoten zou worden. We hebben hem nooit meer gezien. Daarna dreigden ze ons dat we allemaal net als hij doodgeschoten zouden worden en vroegen ze ons een voor een of we ons bij hun leger wilden aansluiten. Toen ik weigerde, namen drie soldaten en een officier me mee naar het bos. De leider las het vonnis van het militaire tribunaal voor: „Executie door het vuurpeloton wegens weigering om een uniform te dragen en de wapens op te nemen.” Ik bad intens tot Jehovah en vroeg me opeens af of mijn dienst wel aanvaardbaar voor hem was, omdat ik me nog niet had kunnen laten dopen. Plotseling hoorde ik het commando: „Vuur!” Maar de soldaten schoten in de lucht. Toen begon de officier me te slaan. Ik werd tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld en kwam uiteindelijk in een van de werkkampen in de oblast Gorki terecht, in het midden van Rusland.
Ik werd in 1956 vrijgelaten en trouwde later met Regina, een trouwe Getuige. We waren zes maanden samen toen ik onverwachts gearresteerd en tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld werd.
Toen ik ten slotte vrijkwam, zei een beambte tegen me: „Er is voor jou geen plek op Sovjetbodem.” Hij had het bij het verkeerde eind. Wat is het schitterend te weten dat het land Jehovah toebehoort en dat hij bepaalt wie er voor eeuwig op zal wonen! — Ps. 37:18.
[Kader/Illustratie op blz. 104, 105]
„Meisjes, zijn er onder jullie soms Getuigen van Jehovah?”
JEVGENIJA RYBAK
GEBOREN 1928
GEDOOPT 1946
PROFIEL Ze is in Oekraïne geboren maar werd op transport gesteld naar Duitsland, waar ze de waarheid leerde kennen. Ze woont nu in Rusland en dient Jehovah nog steeds trouw.
OP EEN zondag klonk er van buiten prachtig gezang. Het was van Jehovah’s Getuigen afkomstig. Al snel bezocht ik hun vergaderingen. Ik snapte niet waarom Duitsers andere Duitsers vervolgden om hun geloof. Mijn Oekraïense vrienden die samen met mij naar Duitsland waren getransporteerd, wilden niets meer van me weten omdat ik met Duitsers omging. Toen een van hen tegen me tekeerging en me in mijn gezicht sloeg, moesten mijn vroegere vriendinnen daar zelfs om lachen.
Na mijn vrijlating in 1945 keerde ik naar Oekraïne terug. Mijn opa zei: „Je moeder heeft haar verstand verloren. Ze heeft haar iconen weggegooid, en nu heeft ze een andere God.” Toen we eindelijk alleen waren, haalde mijn moeder een bijbel tevoorschijn en las daaruit voor dat God afgoderij haat. Daarna vertelde ze me dat ze naar de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen ging. Ik viel haar om de hals en zei zachtjes, met tranen in mijn ogen: „Lieve mama, ik ben ook een Getuige van Jehovah!” We huilden allebei van blijdschap.
Mijn moeder was heel ijverig in de dienst. Omdat bijna alle broeders in de kampen zaten, werd ze aangesteld als groepsdienaar. Haar ijver werkte aanstekelijk.
In 1950 werd ik gearresteerd op grond van religieuze activiteiten en tot tien jaar in een kamp veroordeeld. Ik werd met nog vier zusters naar Oesolje-Sibirskoje gebracht, een plaats in Siberië. Vanaf april 1951 hielpen we met het aanleggen van spoorwegen. We droegen zware dwarsliggers op onze schouders, met z’n tweeën telkens één ligger. Ook droegen we met de hand stukken rail van tien meter, die elk 320 kilo wogen, en legden die op hun plaats. We waren altijd doodmoe. Toen we op een keer uitgeput op weg naar huis waren, kwam er een trein vol gevangenen aangereden, die naast ons stopte. Een man stak zijn hoofd uit het raam en vroeg: „Meisjes, zijn er onder jullie soms Getuigen van Jehovah?” Onze moeheid was op slag verdwenen. „We zijn met vijf zusters!”, riepen we. De gevangenen waren lieve broeders en zusters die uit Oekraïne waren verbannen. Terwijl de trein stilstond, vertelden ze ons opgewonden wat er gebeurd was en hoe ze verbannen waren. Toen zeiden de kinderen gedichten op die de broeders zelf hadden geschreven. De soldaten lieten ons warempel met rust, en zo konden we omgang met elkaar hebben en elkaar aanmoedigen.
Van Oesolje-Sibirskoje werden we overgeplaatst naar een groot kamp in de buurt van Angarsk. Daar zaten 22 zusters. Ze hadden alles georganiseerd, zelfs gebiedjes om te prediken. Dat hielp ons om geestelijk te overleven.
[Kader/Illustratie op blz. 108, 109]
Ik belandde meer dan eens in ’de vijfde hoek’
NIKOLAJ KALIBABA
GEBOREN 1935
GEDOOPT 1957
PROFIEL Hij werd in 1949 naar de oblast Koergan (Siberië) verbannen.
WE HADDEN vaak de indruk dat de gangen van elke Getuige in de Sovjet-Unie werden nagegaan. Het leven was niet makkelijk, maar Jehovah gaf ons wijsheid. In april 1959 werd ik wegens religieuze activiteiten gearresteerd. Omdat ik geen enkele broeder wilde verraden, besloot ik alles te ontkennen. De ondervrager wees foto’s van broeders aan en vroeg me hoe die heetten. Ik zei dat ik niemand van hen kende. Toen liet hij me een foto van mijn broer zien en vroeg: „Is dit je broer?” Ik antwoordde: „Ik weet niet of dat mijn broer is. Ik zou het niet kunnen zeggen.” Daarna liet hij me een foto van mezelf zien en vroeg: „Ben jij dit?” Ik zei: „Die persoon lijkt op me, maar of ik het ben, zou ik niet kunnen zeggen.”
Ik kwam voor ruim twee maanden achter de tralies terecht. Elke ochtend als ik opstond, dankte ik Jehovah voor zijn liefderijke goedheid. Dan riep ik me een tekst uit de Bijbel te binnen, die ik vervolgens met mezelf besprak. Daarna zong ik in stilte een Koninkrijkslied, want zingen in de cel was verboden. En vervolgens werkte ik voor mezelf een Bijbels thema uit.
In het kamp waar ik naartoe gestuurd werd, zaten al veel Getuigen. De omstandigheden waren er allerbelabberdst, en we mochten niet praten. De broeders werden heel vaak naar de isolering of, zoals zij het noemden, de vijfde hoek gestuurd. Ik ben er meer dan eens beland. Gevangenen in de isolering kregen maar 200 gram brood per dag. Ik sliep op een houten plank die bedekt was met een dikke laag ijzer. Sommige vensterruitjes waren gebroken en het wemelde van de muggen. Ik gebruikte mijn laarzen als kussen.
Elke broeder bedacht zo z’n eigen plek om lectuur te verstoppen. Ik besloot de lectuur te verstoppen in de bezem die ik gebruikte om de vloer te vegen. Hoewel de voorman tijdens zoekacties in de kleinste hoekjes en gaatjes keek, kwam het geen moment bij hem op om in de bezem te kijken. We verborgen ook lectuur in de muren. Ik leerde op Jehovah’s organisatie te vertrouwen. Jehovah weet en ziet alles en hij helpt elk van zijn trouwe aanbidders. Jehovah heeft me altijd geholpen.
Nog voordat ons gezin in 1949 werd verbannen, zei mijn vader al dat Jehovah het zo kon regelen dat mensen in het verre Siberië de waarheid zouden horen. We vroegen ons af hoe dat kon. Het bleek dat de autoriteiten zelf duizenden oprechte mensen in Siberië in de gelegenheid stelden de waarheid te leren kennen.
Terwijl zich in de USSR drastische veranderingen voltrokken, grepen de broeders en zusters in 1989 met beide handen de mogelijkheid aan om naar Polen te reizen voor het internationale congres. Het waren onvergetelijke dagen. Na het slotgebed bleven we op onze plaats staan en we hielden maar niet op met klappen. Wat er toen niet allemaal door ons heenging! We waren door de jaren heen gewend geraakt aan allerlei moeilijkheden en problemen en hadden zelden een traan gelaten. Maar toen we afscheid namen van onze lieve broeders en zusters in Polen vloeiden de tranen rijkelijk, en niemand kon of wilde ze tegenhouden.
[Kader/Illustratie op blz. 112, 113]
We deden alles ter wille van het goede nieuws
PJOTR PARTSEJ
GEBOREN 1926
GEDOOPT 1946
PROFIEL Pjotr kwam in 1943 met Jehovah’s Getuigen in contact en heeft in twee naziconcentratiekampen en een werkkamp in Rusland gezeten. Later diende hij tijdens het verbod als kringopziener.
TOEN ik in nazi-Duitsland de grondleerstellingen van de Bijbel had leren kennen, ging ik ze gelijk met mijn vrienden en kennissen delen, en velen sloten zich bij me aan in de ware aanbidding. In 1943 gaf een priester me aan bij de Gestapo, die me arresteerde en van opruiende activiteiten onder de jeugd beschuldigde. Niet lang daarna kwam ik in het vernietigingskamp Majdanek in Polen terecht. De omgang met broeders en zusters was bijzonder waardevol. We werden in het kamp alleen maar gesterkt in ons vaste besluit om te prediken. Veel gedetineerden toonden belangstelling voor de waarheid, en we zochten naar manieren om een getuigenis over Jehovah’s koninkrijk te geven. Op een keer kreeg ik 25 slagen met de gesel. Toen ik opstond, zei ik hard in het Duits: „Danke schön!” („Dank u wel!”) Eén Duitser riep uit: „Ongelooflijk hoe taai die knaap is! We slaan hem en hij bedankt ons!” Mijn rug zag bont en blauw van de zweepslagen.
Het werk was zwaar, en we waren helemaal op. Degenen die stierven, werden verbrand in het crematorium, dat dag en nacht brandde. Ik dacht dat ik weleens de volgende zou kunnen zijn die daar op het metalen rooster lag. Het leek onwaarschijnlijk dat ik ooit nog levend uit het kamp zou komen. Maar ik raakte gewond en dat werd mijn redding. Alle relatief gezonde gevangenen werden gedwongen te werken en de rest werd overgeplaatst naar andere kampen. Twee weken later werd ik naar het concentratiekamp Ravensbrück gestuurd.
Tegen het einde van de oorlog gingen er geruchten dat de Duitsers ons spoedig allemaal zouden neerschieten. Later hoorden we dat de bewakers ervandoor waren gegaan. Toen het tot de gevangenen doordrong dat ze nu vrij waren, gingen ze elk hun eigen weg. Ik kwam in Oostenrijk terecht, waar me gevraagd werd dienst te nemen in het leger. Ik weigerde resoluut en verklaarde dat ik voor mijn geloofsovertuiging in het concentratiekamp had gezeten. Ik mocht terug naar mijn geboorteland Oekraïne, dat toen deel uitmaakte van de Sovjet-Unie. In 1949 trouwde ik met Jekaterina, die mijn trouwe levenspartner werd. In 1958 werd ik gearresteerd en naar een werkkamp in Mordovië gestuurd.
Na mijn vrijlating hielp ik met het drukken van Bijbelse lectuur. In 1986 hadden we een keer de hele nacht doorgewerkt en 1200 bladzijden gedrukt. Ze lagen opgestapeld op de vloer, op de bedden, overal waar plek was. Onverwachts verscheen er een KGB-agent, volgens eigen zeggen „gewoon voor een praatje”. Jekaterina vroeg hem waar hij wilde praten, zonder erbij na te denken dat hij misschien wel wilde binnenkomen. Maar gelukkig wilde hij met ons praten in onze keuken buiten. Als hij het huis was binnengegaan, zouden we gearresteerd zijn.
Tot op deze dag proberen we naar onze opdracht te leven en alles te doen ter wille van het goede nieuws. Onze 6 kinderen, 23 kleinkinderen en 2 achterkleinkinderen dienen Jehovah trouw, en we zijn Jehovah dankbaar dat onze kinderen voortgaan in de waarheid te wandelen.
[Kader op blz. 122]
Eenzame opsluiting
In het Russische strafstelsel was eenzame opsluiting een gangbare strafmaatregel voor vergrijpen als het niet vrijwillig afstand doen van religieuze lectuur. Gevangenen kregen versleten katoenen kleren aan en werden opgesloten in een cel.
Hoe zag zo’n cel eruit? Die was meestal klein, ongeveer drie bij drie meter. Het was er donker, vochtig en vies, en verder was het er ijzig koud, vooral in de winter. De betonnen muren hadden een ruw oppervlak. Diep weggestopt in de één meter dikke muur zat een klein raam. Sommige van de ruitjes waren kapot. Een elektrische lamp gaf wat licht; de lamp zat in een nis in de muur en was afgedekt met een ijzeren plaat met gaatjes erin. Het enige waar je op kon zitten, behalve op de betonnen vloer, was een smalle, bankachtige uitstulping van de muur. Maar lang kon je het daar niet op uithouden. Je been- en rugspieren raakten al gauw vermoeid en gingen zeer doen, en de ruwe muur sneed in je rug.
’s Avonds duwden de bewakers een ondiepe houten kist naar binnen waar je op kon slapen. De kist was verstevigd met metalen strippen. Je kon boven op de planken en het metaal gaan liggen, maar de kou hield je wakker. Er waren geen dekens. In de regel kregen gevangenen in eenzame opsluiting 300 gram brood per dag en eens in de drie dagen een waterig soepje.
Uit de latrine, die niet veel meer was dan een pijp in de vloer, steeg een vreselijke, allesdoordringende stank op. Sommige cellen waren uitgerust met een ventilator die de stank van de rioleringsbuizen de cel in blies. De voormannen zetten die ventilator soms aan om de gevangene te demoraliseren en nog meer te straffen.
[Kader/Illustratie op blz. 124, 125]
Kamp nr. 1 in Mordovië
Van 1959 tot 1966 brachten meer dan 450 broeders enige tijd door in dit kamp, dat in totaal 600 gevangenen kon huisvesten. Het kamp, een van de negentien werkkampen in Mordovië, was omgeven door een drie meter hoge omheining die onder stroom stond. Daaromheen waren nog eens dertien prikkeldraadversperringen aangebracht. De grond rond het kamp was altijd aangeharkt, zodat iedereen die ervandoor ging, sporen zou achterlaten.
Door de Getuigen compleet van de buitenwereld af te snijden, probeerden de autoriteiten hen fysiek en mentaal murw te maken. Toch zagen de broeders kans om in het kamp theocratische activiteiten te organiseren.
Het kamp zelf werd een kring met een eigen kringopziener. De kring bestond uit vier gemeenten met in totaal 28 boekstudiegroepen. Om ervoor te zorgen dat iedereen geestelijk sterk bleef, besloten de broeders zeven vergaderingen per week te houden. In het begin hadden ze maar één bijbel, dus stelden ze een schema op wanneer elke gemeente die mocht lezen. Zodra ze hun kans schoon zagen, begonnen de broeders de bijbel te dupliceren. Elk Bijbelboek werd overgeschreven in een apart schrift, en het origineel werd zorgvuldig opgeborgen op een veilige plek. Op die manier konden de broeders het Bijbelleesschema volgen. Ook de Wachttoren-studie werd georganiseerd. Zusters die hun man kwamen bezoeken, smokkelden tijdschriften in miniatuurformaat het kamp binnen door ze in hun mond of in de hakken van hun schoenen te stoppen of door dunne reepjes papier in hun haar te vlechten. Heel wat broeders kregen één dag tot vijftien dagen eenzame opsluiting voor het overschrijven van lectuur.
Eenzame opsluiting betekende dat je van de andere gevangenen geïsoleerd werd. De verantwoordelijke bewakers zagen erop toe dat de Getuigen gedurende die tijd niets te lezen hadden. Maar zelfs onder die omstandigheden bedachten de broeders manieren om hen van geestelijk voedsel te voorzien. Een broeder klom daarvoor op het dak van een gebouw dat uitkeek op de binnenplaats waar de gevangenen die eenzame opsluiting hadden, werden gelucht. Hij had kleine stukjes papier bij zich waarop Bijbelteksten geschreven stonden en die tot propjes van een centimeter in doorsnee waren verfrommeld. Hij stak een propje in het uiteinde van een lange pijp en blies het in de richting van de Getuige die beneden op de binnenplaats liep. Die bukte zich dan, ogenschijnlijk om zijn veters vast te maken, en raapte ongemerkt het geestelijke voedsel op.
Als ontbijt en avondeten kregen de gevangenen dunne haverpap, vermengd met wat katoenzaadolie. De lunch bestond uit waterige borsjtsj of een andere soep en een eenvoudig hoofdgerecht. Het brood dat de gevangenen aten, leek op het vilt waar laarzen van gemaakt werden! Ivan Mikitkov vertelt: „Ik heb zeven jaar in dit kamp doorgebracht, en we hadden bijna altijd hevige maagkrampen.”
De broeders bleven standvastig in het geloof. Het geestelijke evenwicht van Gods loyale dienstknechten werd door het isolement niet verstoord. Ze gaven nog steeds blijk van geloof en liefde voor God en hun medemens. — Matth. 22:37-39.
[Kader/Illustratie op blz. 131, 132]
Ze vroeg: „Waarom huil je?”
POLINA GOETSJMIDT
GEBOREN 1922
GEDOOPT 1962
PROFIEL Polina trouwde met Viktor Goetsjmidt. In de gevangenis viel het haar op dat Jehovah’s Getuigen zo vriendelijk waren.
IK GELOOFDE in het communistische ideaal en verdedigde het loyaal. Toch werd ik in mei 1944 door de communisten gearresteerd en naar een werkkamp in Vorkoeta gestuurd. Drie jaar lang verkeerde ik in het ongewisse over de reden van mijn arrestatie. Eerst dacht ik nog dat het een vergissing was en verwachtte ik vrijgelaten te worden. Maar in plaats daarvan werd ik tot tien jaar in een kamp veroordeeld omdat ik opmerkingen zou hebben gemaakt die anti-Sovjet waren.
Omdat ik een medische achtergrond had, werkte ik de eerste paar jaar van mijn gevangenschap in het kamphospitaal. In 1949 werd ik overgeplaatst naar een kamp voor politieke gevangenen in Inta. Het regime daar was veel strikter. Er heerste onder de gevangenen een sfeer van wrok, grofheid, immoraliteit, apathie en wanhoop. Geruchten dat iedereen in het kamp binnenkort doodgeschoten of tot levenslang veroordeeld zou worden, verergerden de toch al gespannen situatie alleen nog maar. Door die stress verloren verscheidene gevangenen hun verstand. De gevangenen wantrouwden en haatten elkaar, omdat er zo veel informanten in het kamp waren. Mensen waren erg op zichzelf en probeerden zich zo goed mogelijk aan het kampleven aan te passen. Zelfzucht en hebzucht vierden hoogtij.
Een groep van zo’n veertig vrouwelijke gevangenen was opvallend anders. Ze bleven altijd bij elkaar, zagen er aantrekkelijk uit en waren verrassend netjes, aardig en vriendelijk. De meesten van hen waren nog jong, sommigen zelfs nog kinderen. Ik kwam erachter dat ze gelovigen waren, Jehovah’s Getuigen. De gevangenen behandelden hen verschillend. Sommige waren gemeen en vijandig tegen hen. Andere bewonderden hun gedrag, vooral hun liefde voor elkaar. Als een van de Getuigen bijvoorbeeld ziek werd, waakten de andere om beurten bij haar bed. In het kamp was dit heel ongebruikelijk.
Het verbaasde me dat deze groep mensen uit zo veel nationaliteiten bestond en dat ze toch vriendelijk voor elkaar waren. Ik had tegen die tijd alle interesse in het leven verloren. Op een keer voelde ik me bijzonder down. Ik ging zitten en liet mijn tranen de vrije loop. Een van de meisjes kwam naar me toe en vroeg: „Polina, waarom huil je?”
„Ik wil niet meer leven”, antwoordde ik.
Het meisje, Lidija Nikoelina, begon me te troosten. Ze vertelde me over het doel van het leven, hoe God alle problemen van de mensheid zou oplossen, en nog veel meer. In juli 1954 werd ik vrijgelaten. Tegen die tijd had ik veel van Jehovah’s Getuigen geleerd en wilde ik niets liever dan zelf een Getuige worden.
[Kader/Illustratie op blz. 140, 141]
Van genieofficier tot prediker van het goede nieuws
VLADIMIR NIKOLAEVSKI
GEBOREN 1907
GEDOOPT 1955
PROFIEL Hij is 256 keer naar een ander kamp of een andere gevangenis overgeplaatst. In 1999 is hij overleden.
IK RONDDE mijn studie aan het Moskous Instituut voor Communicatietechniek in 1932 af. Tot 1941 had ik een belangrijke functie als ingenieur en scheepsbouwer bij een instituut in Moskou. Ik ontwierp persoonlijk speciale apparatuur voor oorlogsschepen. Tijdens de oorlog werd ik opgepakt en uiteindelijk naar een kamp in Centraal-Kazachstan gestuurd, bij het dorp Kengir.
Een groep Getuigen van Jehovah trok mijn aandacht. Ze waren anders dan de andere gevangenen. Er waren onder de pakweg 14.000 gevangenen in drie kampafdelingen ongeveer 80 Getuigen. Het verschil tussen hen en de rest was vooral duidelijk tijdens het oproer in Kengir in 1954. Jehovah’s Getuigen namen niet aan de opstand deel en weigerden zich er zelfs op voor te bereiden. Ze bleven verbazingwekkend kalm en probeerden hun standpunt aan de overige gevangenen uit te leggen. Ik was zo onder de indruk van hun gedrag dat ik vragen ging stellen over hun geloof. Enige tijd later droeg ik mijn leven aan Jehovah op. In het kamp werd het geloof van de Getuigen op de proef gesteld, vooral toen het oproer werd neergeslagen door gewapende troepen met tanks.
Op een dag werd me verteld dat er twee generaals speciaal uit Moskou waren gekomen om me te spreken. Een van hen zei tegen me: „Vladimir, het is nu wel welletjes. Je bent genieofficier en scheepsbouwer. Je land heeft je nodig. We willen dat je je werk weer oppakt. Hoe kun je het in vredesnaam prettig vinden met ongeschoolde mensen om te gaan?”
„Ik ben niet beter dan een ander”, antwoordde ik. „Alle talenten die een mens bezit, heeft hij van God gekregen. Degenen die hem gehoorzamen, zullen de duizendjarige regering van Christus’ koninkrijk meemaken. Dan zal de mensheid tot volmaaktheid komen en in de ware zin van het woord geschoold worden.”
Ik was heel blij dat ik een kans kreeg om met die generaals over de waarheid te spreken. Diverse malen smeekten ze me om mijn vroegere werk weer op te nemen. Maar ik vroeg hun me met rust te laten en me in het kamp te laten blijven, bij mijn broeders, van wie ik heel veel was gaan houden.
In 1955 werd mijn vonnis herroepen. Ik ging bij een ontwerpbureau werken dat geen banden had met het leger. Door ijverig waarheidszaden te zaaien, kon ik een Bijbelstudie beginnen met een ingenieursgezin. Al gauw werden zowel de ingenieur als zijn hele gezin Getuigen van Jehovah en ijverige predikers. De KGB hield me echter in de gaten, en tijdens een huiszoeking vonden ze Bijbelse lectuur. Ik werd tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld en naar een Siberisch werkkamp gestuurd in de stad Krasnojarsk. Ik ben heel wat keren overgeplaatst, naar diverse kampen en gevangenissen. Ik heb weleens uitgerekend dat ik in mijn leven 256 keer ben overgeplaatst.
[Kader/Illustratie op blz. 147, 148]
We hadden grote koffers nodig
NADEZJDA JAROSJ
GEBOREN 1926
GEDOOPT 1957
PROFIEL Ze leerde de waarheid kennen in het concentratiekamp Ravensbrück. Na haar terugkeer naar de Sovjet-Unie werkte ze jarenlang als koerierster. Ze woont nu in Kaukasië.
TOEN ik in 1943 in het concentratiekamp terechtkwam, verloor ik alle interesse in het leven. Dat bleef zo totdat ik Jehovah’s Getuigen ontmoette. Wat was het heerlijk om naar Oekraïne terug te keren met de vaste hoop om voor eeuwig in een paradijs op aarde te leven! Ik begon met andere zusters te schrijven om mijn geloof op te bouwen. Maar de KGB onderschepte mijn brieven, en kort daarop werd ik tot vijftien jaar in een kamp veroordeeld.
In november 1947 werd ik naar een kamp in Kolyma gestuurd, waar ik mijn straf uitzat zonder ooit een andere Getuige te zien. Jehovah hielp me om te prediken. Jevdokija, een medegevangene, toonde belangstelling voor de Bijbel. We werden vriendinnen en steunden elkaar zowel geestelijk als emotioneel. Ik had heel weinig Bijbelkennis, maar wat ik geleerd had, was genoeg om Jehovah trouw te blijven.
Begin 1957, een jaar na mijn vrijlating, verhuisde ik naar Soejeticha in de oblast Irkoetsk. De broeders en zusters ontvingen me hartelijk en waren heel gastvrij. Ze hielpen me om werk en een woning te vinden. Maar waar ze me het meeste plezier mee deden, was dat ze me vroegen voor theocratische activiteiten. Ik had nog geen kans gezien me te laten dopen, dus werd ik nu in een grote kuip met water gedoopt. Daarna was ik gereed om verantwoordelijkheden in Jehovah’s organisatie op me te nemen. Tot mijn taken behoorde het bezorgen van Bijbelse lectuur en brieven.
De lectuur moest in heel Siberië, Midden-Rusland en West-Oekraïne bezorgd worden. Alles moest zorgvuldig worden gepland. Om de lectuur naar West-Oekraïne te brengen, hadden we grote koffers nodig. Op het Jaroslavlstation in Moskou brak een keer het slot van een van de koffers en alle lectuur viel eruit. Ik slaagde erin mijn hoofd koel te houden, bad en raapte ondertussen rustig de lectuur op. Op de een of andere manier wist ik de hele boel bij elkaar te krijgen, en snel verliet ik het station. Gelukkig lette niemand op me.
Een andere keer was ik met twee koffers vol lectuur vanuit Oekraïne via Moskou onderweg naar Siberië. Ik stopte één koffer onder de onderste slaapbank in de treincoupé. Al gauw kwamen er twee passagiers — KGB-agenten — de coupé binnen. Ze hadden het onder meer over de Getuigen en zeiden dat die „lectuur verspreidden en mensen opzetten tegen de Sovjetregering”. Ik probeerde rustig te blijven om geen achterdocht te wekken. Per slot van rekening zaten ze praktisch boven op de lectuur!
Of ik nu lectuur bezorgde of een andere taak uitvoerde, ik was er altijd op bedacht dat ik gearresteerd kon worden. Er waren heel wat situaties die me leerden in alles op Jehovah te vertrouwen.
[Kader/Illustratie op blz. 158, 159]
’Jouw mensen zijn heel anders’
ZINAIDA KOZYREVA
GEBOREN 1919
GEDOOPT 1958
PROFIEL Ze heeft heel wat jaren in verschillende kampen doorgebracht en is in 2002 overleden.
VAN jongs af aan verlangde ik ernaar God te dienen. In 1942 nam mijn vriendin me in alle oprechtheid mee naar haar Russisch-orthodoxe kerk, zodat ik „niet in de hel terecht zou komen”, zoals zij het zei. Maar toen de priester hoorde dat ik Osseet was, weigerde hij me te dopen. Pas toen mijn vriendin hem wat geld gaf, veranderde hij van gedachten en verrichtte hij de ceremonie. Mijn speurtocht naar de waarheid bracht me in contact met adventisten, leden van de pinkstergemeente en baptisten. Om die reden veroordeelden de autoriteiten me tot dwangarbeid. In het werkkamp ontmoette ik de Getuigen, en ik zag al snel in dat zij de waarheid hadden. Na mijn vrijlating in 1952 keerde ik naar huis terug en begon ik het goede nieuws te prediken.
Op een decemberochtend in 1958 werd er in alle vroegte op de deur gebonkt. Er stormden soldaten naar binnen die het huis begonnen te doorzoeken terwijl ik in een hoek door twee van hen bewaakt werd. Mijn vader werd wakker, en de schrik sloeg hem om het hart. Hij vreesde voor zijn gezin, vooral voor zijn zoons. Mijn ouders hadden vijf zoons, en ik was hun enige dochter. Toen mijn vader zag hoe de soldaten alle kamers en de zolder doorzochten, vermoedde hij dat het iets met mijn geloof te maken had. Hij greep een geweer en schreeuwde: „Amerikaanse spionne!” Daarop probeerde hij me neer te schieten, maar de soldaten pakten hem het geweer af. Het was echt onvoorstelbaar dat mijn eigen vader me had kunnen doodschieten. Na afloop van de huiszoeking werd ik in een overdekte vrachtwagen afgevoerd, maar ik was blij dat ik nog leefde. Ik werd wegens mijn religieuze activiteiten tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld.
In december 1965 kwam ik vervroegd vrij. Mijn ouders waren blij me te zien, maar mijn vader wilde niet dat ik weer thuis kwam wonen. Vreemd genoeg dwongen KGB-medewerkers mijn vader om me op zijn adres in te schrijven en hielpen ze me zelfs een baan te vinden. Mijn vader was nog even vijandig als vroeger, maar na een poosje begon zijn houding te veranderen. Hij ontmoette de broeders en zusters als ze me kwamen opzoeken. Mijn broers werkten niet, waren aan de drank en gedroegen zich agressief. Op een keer zei mijn vader: „Ik zie dat jouw mensen heel anders zijn dan ik dacht. Ik wil je graag een eigen kamer geven zodat je daar vergaderingen kunt houden.” Ik kon mijn oren niet geloven! Mijn vader maakte een grote kamer voor me vrij en zei: „Je hoeft niet bang te zijn. Terwijl jullie vergaderen, ga ik op wacht staan. Er komt niemand in.” En zo ging het ook, want iedereen wist dat er met mijn vader niet te spotten viel.
Dus hielden we onder mijn eigen dak en onder de bescherming van Jehovah en mijn vader onze vergaderingen. Er kwam een man of dertig, want meer Getuigen waren er destijds niet in Ossetië. Ik vond het heerlijk om vanuit het raam naar mijn ouders te kijken, die op straat de wacht over ons zaten te houden. Tegenwoordig zijn er in Noord-Ossetië ongeveer 2600 Getuigen, die ijverig Jehovah’s koninkrijk verkondigen. — Jes. 60:22.
[Kader/Illustratie op blz. 162, 163]
Ik bleef als enige Getuige in het kamp achter
KONSTANTIN SKRIPTSJOEK
GEBOREN 1922
GEDOOPT 1956
PROFIEL Hij heeft in 1953 in een werkkamp de waarheid leren kennen en is daar in 1956 gedoopt. Hij heeft als Getuige van Jehovah 25 jaar aan één stuk gevangengezeten en is in 2003 overleden.
BEGIN 1953 ontmoette ik in een gevangeniscel een broeder, Vasily. Hij zei dat hij daar terecht was gekomen wegens zijn geloof in God. Ik kon niet begrijpen dat iemand wegens zijn geloofsovertuiging gevangengezet kon worden. Het hield me zo bezig dat ik de slaap niet kon vatten. De volgende dag legde hij het uit. Geleidelijk raakte ik ervan overtuigd dat de Bijbel een boek van God is.
Ik werd in 1956 gedoopt. Toen de voormannen eind van dat jaar ons kamp doorzochten, ontdekten ze bij ons een grote hoeveelheid Bijbelse lectuur. Het onderzoek dat volgde duurde bijna een jaar, en in 1958 werd ik wegens religieuze activiteiten tot 23 jaar veroordeeld. Ik had toen al vijfenhalf jaar in de kampen doorgebracht. Ik heb mijn volledige tijd, 28 jaar en 6 maanden, uitgezeten zonder ook maar even de vrijheid te smaken.
In april 1962 verklaarde de rechtbank dat ik „een buitengewoon gevaarlijke misdadiger” was. Daarop werd ik naar een zwaarbewaakt kamp gestuurd, waar ik elf jaar heb gezeten. Er waren veel dingen die zo’n kamp ’speciaal’ maakten. Zo bedroeg de voedseltoelage per persoon elf kopeken per dag, een bedrag waarvoor je toentertijd nog niet eens een brood kon kopen. Ik woog met mijn lengte van 1,92 meter nog geen 60 kilo. Mijn huid verschrompelde en er vielen schilfers vanaf.
Omdat ik een goede bouwvakker was, moest ik regelmatig reparaties uitvoeren aan de woningen van bestuursambtenaren. Niemand was bang voor me, en de bewoners namen niet de moeite om hun spullen weg te bergen. Toen de vrouw van een ambtenaar hoorde dat ik iets in hun woning zou repareren, bracht ze haar zoontje van zes niet naar de kleuterschool. Het was een interessant tafereel: een ’buitengewoon gevaarlijke misdadiger’ die de hele dag alleen in een woning is met een zesjarig kind! Het was duidelijk dat niemand geloofde dat ik een crimineel was, laat staan een ’buitengewoon gevaarlijke’.
De broeders in ons kamp werden de een na de ander vrijgelaten. In 1974 bleef ik als enige Getuige in het kamp achter. Ik moest het nog zeven jaar uitzingen, tot ik in augustus 1981 vrijkwam. Maar Jehovah bleef me geestelijk steunen. Hoe? Heel die zeven jaar ontving ik De Wachttoren in briefvorm. Een broeder stuurde me regelmatig brieven met daarin, in keurig handschrift, artikelen van de nieuwste uitgave. Elke keer wanneer de censuurambtenaar van het kamp me zo’n brief overhandigde, was die al geopend. We wisten allebei precies wat erin stond. Tot op heden weet ik niet wat hem ertoe bewoog dat risico te nemen, maar ik ben blij dat hij daar de volle zeven jaar werkte. Ik ben bovenal Jehovah dankbaar. In al die jaren heb ik geleerd op Jehovah te vertrouwen, en hij gaf me kracht. — 1 Petr. 5:7.
[Kader/Illustratie op blz. 168, 169]
Na de oorlog ging ik terug naar Rusland
ALEKSEJ NEPOTSJATOV
GEBOREN 1921
GEDOOPT 1956
PROFIEL Hij leerde in 1943 in het concentratiekamp Buchenwald de waarheid kennen en bracht negentien jaar in Rusland in gevangenschap door. Hij diende ruim dertig jaar als gewone pionier, merendeels onder verbodsbepalingen.
ALEKSEJ werd op twintigjarige leeftijd naar het concentratiekamp Auschwitz in nazi-Duitsland gestuurd. Later werd hij overgeplaatst naar Buchenwald, waar hij de waarheid leerde kennen. Kort voor zijn vrijlating zeiden twee gezalfde Getuigen tegen hem: „Aleksej, het zou goed zijn als je na de oorlog terugging naar Rusland. Het is een kolossaal land waar dringend behoefte is aan oogsters. De situatie is er allesbehalve makkelijk, dus bereid je voor op allerlei beproevingen. We zullen voor je bidden en ook voor hen die naar je luisteren.”
In 1945 werd Aleksej door de Britten bevrijd. Hij keerde naar Rusland terug, waar hij gelijk tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld werd omdat hij weigerde te stemmen. Hij schrijft: „In het begin was ik de enige Getuige in de gevangenis. Ik vroeg Jehovah om leiding bij het zoeken naar schapen, en al gauw waren we met z’n dertienen! We moesten het al die tijd zonder Bijbelse lectuur stellen. We schreven teksten over uit romans die we uit de gevangenisbibliotheek leenden.”
Aleksej zat zijn straf van tien jaar uit. Na zijn vrijlating ging hij naar een gebied waarvan hij wist dat veel mensen er in Jezus geloofden. Hij zegt: „De mensen waren geestelijk hongerig. Ze kwamen dag en nacht bij me en namen de kinderen mee. Alles wat ze hoorden, keken ze na in de Bijbel.”
De volgende paar jaar begeleidde Aleksej meer dan zeventig mensen tot de doop. Een van hen was Marija, die zijn vrouw werd. Hij vertelt: „De KGB zocht me. Ik werd gearresteerd en tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Daarna arresteerden ze Marija. In afwachting van het proces bracht Marija zeven maanden in eenzame opsluiting door. De opsporingsambtenaar zei dat hij haar onmiddellijk vrij zou laten als ze Jehovah zou verloochenen. Marija weigerde. Ze werd tot zeven jaar in een werkkamp veroordeeld. Een zuster nam ons dochtertje, een baby nog maar, in huis en zorgde voor haar.”
Aleksej en Marija werden vervroegd vrijgelaten. Ze verhuisden naar de oblast Tver. Daar waren de autoriteiten en de plaatselijke bevolking fel tegen hen gekant, en één buurman stak hun huis in brand. In de jaren daarop werden ze herhaaldelijk gedwongen te verhuizen, maar in elke nieuwe plaats maakten ze nieuwe discipelen.
Aleksej zegt: „In de jaren dat we gevangenzaten, konden we Gods Woord niet lezen. Vanaf die tijd is het ons doel geweest elke dag in de Bijbel te lezen. Marija en ik hebben de Bijbel nu ruim veertig keer gelezen. Gods Woord geeft ons kracht en maakt ons ijverig in de dienst.”
In totaal heeft Aleksej vier jaar in naziconcentratiekampen en negentien jaar in Russische gevangenissen en kampen doorgebracht. In de dertig jaar dat hij heeft gepionierd, hebben hij en zijn vrouw tientallen mensen geholpen Jehovah te leren kennen en te gaan liefhebben.
[Kader/Illustratie op blz. 177, 178]
De soldaat heeft gelijk gehad
REGINA KOEKOESJKINA
GEBOREN 1914
GEDOOPT 1947
PROFIEL Hoewel ze het vele jaren zonder contact met de gemeente moest stellen, bleef ze trouw het goede nieuws prediken.
IN 1947 knoopte een Getuige op de markt een gesprek met me aan. Die avond zocht ik haar thuis op en we hebben uren zitten praten. Ik nam me gelijk voor om, net als zij, Jehovah ijverig te dienen! Ik zei tegen haar: „Jij predikt, en dat ga ik ook doen.”
In 1949 werd ik in Lviv (Oekraïne) opgepakt omdat ik predikte en werd ik bij mijn man en mijn twee dochtertjes weggehaald. Tijdens een besloten rechtszitting veroordeelde een zogenoemde trojka, een college van drie rechters, me tot de dood door het vuurpeloton. Een van de rechters, een vrouw, las het vonnis voor. Daarna zei ze: „Omdat u twee kinderen hebt, hebben we besloten het doodvonnis om te zetten in een gevangenisstraf van 25 jaar.”
Ik werd in een cel gestopt met alleen mannen. Ze wisten al dat ik een Getuige van Jehovah was. Toen ze hoorden dat ik 25 jaar had gekregen, waren ze verbaasd dat ik zo kalm was. Toen ik die gevangenis verliet, overhandigde een jonge soldaat me een voedselpakket en zei vriendelijk: „Wees maar niet bang; het komt allemaal goed.”
Tot 1953 zat ik in een kamp in Noord-Rusland. Er zaten in dat kamp heel wat zusters uit diverse Sovjetrepublieken. We hielden van elkaar alsof we familie waren.
Wij zusters deden ons best anderen door ons gedrag een goed getuigenis te geven in de hoop dat het hen zou motiveren om God te gaan dienen. We moesten hard werken en maakten lange dagen. Ik werd vroegtijdig uit het kamp ontslagen, maar kwam daarna in een ander soort isolement terecht. Ruim vijf jaar had ik geen contact met de gemeente. Dat was veel moeilijker dan gevangenzitten. Ondanks die omstandigheden was ik me altijd bewust van Jehovah’s hulp en zijn onveranderlijke liefde. Ik las veel in de Bijbel en mediteerde over wat ik las, en dat hield me geestelijk op de been.
Jehovah hielp me op een ongebruikelijke manier om met de Getuigen in contact te komen. In de krant Sovjetskaja Rossija las ik een negatief artikel over onze broeders en zusters in Ossetië, in het zuidwesten van Rusland. Er werd in beweerd dat de activiteiten van Jehovah’s Getuigen anti-Sovjet waren. In het artikel stonden de achternamen van een aantal broeders en zusters vermeld en hun adres. Ik was helemaal opgetogen! Ik schreef die broeders en zusters dat ik hen graag zou ontmoeten. Toen ik hen trof, waren ze een geweldige steun voor me. Volgens hen had Jehovah toegelaten dat dit artikel werd gepubliceerd zodat ik met zijn volk in contact kon komen.
Ik ben nu in de negentig. En ik kan naar waarheid zeggen dat die vriendelijke soldaat van toen gelijk heeft gehad. Ondanks alle moeilijkheden in mijn leven is het allemaal goed gekomen.
[Kader/Illustratie op blz. 188, 189]
We maakten onze „tentpinnen” zo sterk mogelijk
DMITRI LIVY
GEBOREN 1921
GEDOOPT 1943
PROFIEL Hij maakte ruim twintig jaar deel uit van het Russische landscomité en dient nu als ouderling in een gemeente in Siberië.
IN 1944, een half jaar voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, stond ik vanwege mijn christelijke neutraliteit in de rechtszaal tegenover een militaire rechter. Ik werd veroordeeld tot de dood door een vuurpeloton, maar dat vonnis werd omgezet in tien jaar gevangenisstraf in heropvoedingskampen.
In januari 1945 werd ik naar een kamp in het noorden van Rusland gebracht, bij de stad Petsjora in de deelrepubliek Komi. Onder de honderden gevangenen in het kamp bevonden zich tien broeders. Helaas werd mijn enige Wachttoren in beslag genomen en zaten we totaal zonder geestelijk voedsel. Ik was lichamelijk zo uitgeput dat ik geen enkel werk kon doen. Toen we ons wasten in het badhuis, zei een broeder tegen me dat ik wel een geraamte leek. Ik moet er echt heel meelijwekkend hebben uitgezien, want ik werd naar een medisch kamp in Vorkoeta gebracht.
Na een poosje begon ik wat op te knappen en moest ik in de zandgroeve werken. Maar nog geen maand later zag ik er alweer uit als een skelet. De arts dacht dat ik mijn voedsel ruilde voor tabak, maar ik vertelde hem dat ik een Getuige van Jehovah was en niet rookte. Ik bracht ruim twee jaar in dat kamp door. Ik was weliswaar de enige Getuige, maar er waren altijd mensen die iets over de waarheid wilden weten, en sommigen van hen reageerden gunstig op het goede nieuws.
Op een keer stuurde mijn familie me een met de hand geschreven kopie van De Wachttoren. Hoe kreeg ik die in handen als elk pakje zo grondig door de voorman werd gecontroleerd? De blaadjes waren tweemaal gevouwen en onder in een blik met een dubbele bodem gestopt, met daarbovenop een dikke laag vet. De voorman doorboorde het blik en toen hij niets verdachts ontdekte, gaf hij het aan me. Aan die bron van „levend water” kon ik me een hele tijd laven. — Joh. 4:10.
In oktober 1949 werd ik vervroegd vrijgelaten en in november keerde ik terug naar Oekraïne. We hoorden dat een aantal broeders naar Moskou was gegaan om onze activiteiten te laten registreren, maar de autoriteiten waren kennelijk niet bereid Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie wettelijke erkenning te verlenen.
Op 8 april 1951 werden we ’s nachts met nog andere Getuigengezinnen in treinwagons geladen en naar Siberië gestuurd. Twee weken later bevonden we ons in het hart van Siberië, in het dorp Chazan in de oblast Irkoetsk.
De woorden uit Jesaja 54:2, „verleng uw tentkoorden en maak die tentpinnen van u sterk”, maakten diepe indruk op ons. Blijkbaar waren we bezig die profetie te vervullen. Wie van ons zou vrijwillig naar Siberië zijn verhuisd? Ik bedacht dat we onze tentpinnen zo sterk mogelijk moesten maken. Dus woon ik nu al meer dan 55 jaar in Siberië.
[Kader/Illustratie op blz. 191, 192]
Ik had al die tijd geen eigen woning
VALENTINA GARNOVSKAJA
GEBOREN 1924
GEDOOPT 1967
PROFIEL Valentina heeft 21 jaar in gevangenissen en kampen doorgebracht, waarvan 18 voordat ze gedoopt werd. Voor haar dood in 2001 heeft ze 44 mensen geholpen de waarheid te leren kennen.
MIJN moeder en ik woonden in het westen van Wit-Rusland. In februari 1945 ontmoette ik Jehovah’s Getuigen. Een broeder kwam slechts driemaal naar ons huis en liet ons dingen uit de Bijbel zien. Hoewel ik hem daarna nooit meer gezien heb, begon ik tegen buren en kennissen te prediken. De autoriteiten arresteerden me en ik werd tot acht jaar in de kampen veroordeeld. Ze stuurden me naar de oblast Oeljanovsk.
In het kamp observeerde ik andere gevangenen en luisterde ik naar hun gesprekken in de hoop dat ik een Getuige van Jehovah zou ontmoeten. In 1948 hoorde ik een vrouwelijke gevangene over Gods koninkrijk spreken. Ze heette Asja. Ik vond het heerlijk om met haar over geestelijke onderwerpen te praten. Niet lang daarna werden er nog drie zusters naar het kamp gebracht. We hadden weinig lectuur, dus zochten we zo veel mogelijk elkaars gezelschap.
In 1953 werd ik vrijgelaten, maar drieënhalf jaar later werd ik opnieuw veroordeeld omdat ik had gepredikt; ditmaal kreeg ik tien jaar. Ik werd in 1957 overgeplaatst naar het kamp in Kemerovo, waar ongeveer 180 zusters waren. We zaten nooit zonder Bijbelse lectuur. In de winter verstopten we lectuur in de sneeuw en in de zomer tussen het gras en in de grond. Als we gefouilleerd werden, verborg ik manuscripten in beide handen, sloeg een grote sjaal om mijn schouders en hield de uiteinden daarvan met mijn handen vast. Als ik naar een ander kamp werd overgeplaatst, droeg ik een muts die ik zelf genaaid had en waar ik een aantal Wachttorens in had gestopt.
Uiteindelijk werd ik naar een kamp in Mordovië gestuurd. Daar hadden we, verstopt op een veilige plek, een bijbel. We konden er alleen in kijken als de zuster die hem veilig moest bewaren erbij was. De enige andere keer dat ik een bijbel had gezien, was in de handen van de broeder die me destijds in 1945 met de waarheid in contact had gebracht.
Toen ik in 1967 vrijkwam, verhuisde ik naar Angren (Oezbekistan). Daar kon ik mijn opdracht aan Jehovah symboliseren door de waterdoop. Voor het eerst sinds ik met de waarheid in contact was gekomen, ontmoette ik broeders. Ik had immers alleen maar in vrouwenkampen gezeten. Alle broeders en zusters in de gemeente waren ijverig in de dienst en ik ging al snel van ze houden. In januari 1969 werden acht broeders en vijf zusters van onze gemeente gearresteerd omdat ze gepredikt hadden, en ik was een van hen. Ik werd tot drie jaar veroordeeld als een „buitengewoon gevaarlijke misdadiger”. Ik kreeg heel wat keren eenzame opsluiting omdat ik predikte.
Verborgen onder een deken leidde ik Bijbelstudies met geïnteresseerden. We mochten tijdens wandelingen niet met elkaar praten. Als we op praten betrapt werden, kregen we eenzame opsluiting. We gebruikten alleen met de hand gekopieerde lectuur, die we steeds opnieuw overschreven.
Ik had al die tijd geen eigen woning. Al mijn bezittingen zaten in één enkele koffer, maar ik was er gelukkig en tevreden mee Jehovah te dienen.
[Kader/Illustratie op blz. 200, 201]
In mijn geloof gesterkt door een rechercheur
PAVEL SIVOELSKI
GEBOREN 1933
GEDOOPT 1948
PROFIEL Ondanks herhaalde pogingen tot ideologische heropvoeding dient hij nu als ouderling in een gemeente in Rusland.
IN 1958 werd ik wegens religieuze activiteiten gearresteerd. De officier die me op de trein zette, zei: „Kijk nog maar eens goed naar je vrouw, want het is de laatste keer dat je haar ziet.”
In Irkoetsk werd ik in een speciale cel gestopt die zo klein was dat je er alleen maar in kon staan. Daarna bracht ik in afwachting van mijn proces zes maanden in eenzame opsluiting door. Tijdens nachtelijke ondervragingen deden de rechercheurs hun uiterste best om mijn geloof in de Bijbel en mijn vertrouwen in Gods organisatie te ondermijnen. Ik werd ervan beschuldigd aan de illegale activiteiten van Jehovah’s Getuigen te hebben deelgenomen. Soms gebruikten ze geweld, maar meestal namen ze hun toevlucht tot indoctrinatie. Ik smeekte Jehovah me de kracht te geven om standvastig te blijven. Hij hielp me altijd.
Tijdens een routine-ondervraging riep de rechercheur me in zijn kantoor en zei: „We zullen je eens laten zien waar jullie organisatie mee bezig is. Dan kun je zelf zien of het Gods werk is of niet!”
Terwijl hij me oplettend aankeek, vervolgde hij: „Dit jaar waren er op jullie congres in New York 253.000 mensen aanwezig in twee stadions. Je hoeft maar naar de omvang van dat congres te kijken om te weten dat het onmogelijk is zoiets te organiseren zonder de hulp van de CIA. Het congres duurde acht dagen. Er waren afgevaardigden uit diverse landen, die met het vliegtuig, de trein, de boot of een ander vervoermiddel waren gekomen. Zou dat allemaal mogelijk zijn geweest zonder de hulp van de autoriteiten? Wie kan een congres van acht dagen in die enorme stadions bekostigen?”
Daarna legde hij allerlei foto’s op tafel. Op een ervan zag ik gelukkige afgevaardigden in kleurrijke klederdracht die elkaar omhelsden. Er was een foto bij van broeder Knorr die een lezing hield, en op weer een andere was de doop te zien en broeder Knorr die de dopelingen het boek „Uw wil geschiede op aarde” gaf. We hadden dat boek nog niet ontvangen, maar we lazen er later over in De Wachttoren. De rechercheur keek me recht in de ogen en zei: „Weet je waar dat boek over gaat? Het gaat over de koning van het noorden en wat hem te wachten staat. Hoe zouden Jehovah’s Getuigen dat alles op eigen kracht hebben kunnen organiseren? We weten dat deze congressen door Amerikaanse militairen zijn bezocht omdat ze van jullie willen leren hoe ze legermanoeuvres moeten organiseren. We weten ook dat een miljonair een grote som geld heeft geschonken om dit congres mogelijk te maken. Miljonairs smijten niet zomaar met hun geld!”
De rechercheur had er geen flauw benul van wat er op dat moment door me heen ging. Ik had het gevoel dat ik het congres bijwoonde zonder zelfs maar de gevangenis te verlaten. Het vervulde me met nieuwe kracht. Dit was precies wat ik nodig had! Jehovah zegende me in zijn goedheid op een speciale manier. Ik kon er weer een tijdje tegen.
[Kader/Illustratie op blz. 214, 215]
De bioscoop zat vol met Getuigen
VENERA GRIGORJEVA
GEBOREN 1936
GEDOOPT 1994
PROFIEL Ze was in de jaren zestig actrice en speelde een rol in een Sovjetpropagandafilm. Sinds 1995 dient ze als gewone pionierster in Sint-Petersburg.
IN 1960, aan het begin van mijn filmcarrière, kreeg ik de hoofdrol in de documentaire Gods Getuigen, die in de Sovjet-Unie in de bioscopen kwam. De film ging over „de angstaanjagende sekte van Jehovah’s Getuigen”, die verantwoordelijk was voor de dood van de hoofdrolspeelster, Tanja, die door mij gespeeld werd. Volgens het script loopt Tanja ’s nachts zonder jas in een hevige sneeuwstorm weg bij de ’sekte’. Ze verdwijnt in de sneeuw, en een droeve stem zegt: „Zo kwam Tanja Veselova aan haar eind.” Ik vond het script erg goed en voelde me vereerd dat ik een aandeel mocht hebben aan de strijd tegen Jehovah’s Getuigen, al kende ik hen alleen maar uit het script.
De film draaide in de bioscopen en clubhuizen van heel wat Sovjetsteden. Ik ging naar elke première en verscheen na afloop van de film op het toneel. In die tijd geloofden de mensen in de Sovjet-Unie onvoorwaardelijk alles wat ze op het witte doek zagen. Als ik tevoorschijn kwam, slaakte iedereen dan ook een zucht van verlichting en zei: „Ze leeft nog!” Dan beschreef ik hoe de film was opgenomen en hoe de regisseur en het speciale-effectenteam de sneeuwstorm hadden geënsceneerd, die me ogenschijnlijk een ravijn in dreef en me met sneeuw bedekte.
In Vysjni Volotsjjok in de oblast Kalinin (nu Tver) zat de bioscoop op een avond helemaal vol, maar alles liep een beetje anders dan normaal. Na afloop van de film stelde een oudere man me vragen die uitsluitend over het geloof gingen, terwijl ik de atheïstische kijk op de oorsprong van het leven op aarde probeerde te verdedigen. Niemand maakte een opmerking over de film. Nadat ik van het toneel was geglipt, vroeg ik aan de man die de avond had georganiseerd: „Met wie heb ik zojuist gesproken?”
„Met het hoofd van de sekte van Jehovah’s Getuigen”, zei hij. „Er zitten alleen maar Getuigen in de zaal.” Dat was, zonder dat ik het had beseft, mijn eerste ontmoeting met Jehovah’s Getuigen. Daarna wilde ik de Bijbel gaan lezen, maar ik kreeg er geen te pakken. Ik trouwde met een Pool, en we verhuisden naar Polen. In 1977 kwamen er twee zusters bij ons aan de deur, en al gauw begon ik met hen de Bijbel te bestuderen. Ik ging van dat boek houden, en we raakten bevriend met de Getuigen. In 1985 werd mijn vader ziek, dus gingen mijn man en ik naar Leningrad (nu Sint-Petersburg) toe om voor hem te zorgen. Ik bad of Jehovah me wilde helpen daar met Jehovah’s Getuigen in contact te komen.
Ten slotte werd ik een Getuige van Jehovah. Ik ben nu twaalf jaar in de gewone pioniersdienst, en Zdzisław, mijn man, is dienaar in de bediening in onze gemeente in Sint-Petersburg.
Ik weet uit eigen ervaring dat de filmindustrie veel mensen kan misleiden „door middel van listigheid in het beramen van dwaling” (Ef. 4:14). Toen ik in die Sovjetpropagandafilm speelde, had ik er geen flauw idee van dat ik dertig jaar later een Getuige van Jehovah zou worden.
[Kader op blz. 237]
De Nieuwe-Wereldvertaling in het Russisch
Ruim een eeuw hebben Jehovah’s Getuigen een goed gebruik gemaakt van allerlei Russische Bijbelvertalingen. Een daarvan was de synodale vertaling. Ondanks het ouderwetse taalgebruik en het feit dat Gods naam er zelden in voorkomt, heeft die vertaling vele duizenden Russische lezers geholpen Gods voornemen te leren kennen. Ook de Makariosvertaling, waarin Gods naam zo’n drieduizend keer voorkomt, heeft zijn nut bewezen. Maar naarmate er meer Russische Getuigen kwamen, groeide de vraag naar een nauwkeurige, duidelijke en moderne Bijbelvertaling.
Het Besturende Lichaam trof er daarom regelingen voor dat de Nieuwe-Wereldvertaling in het Russisch vertaald zou worden. Ruim tien jaar heeft het Russische bijkantoor aan dit enorme vertaalproject gewerkt.
In 2001 werd de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Russisch uitgegeven. Tot grote blijdschap van Russische lezers over de hele wereld kwam in 2007 de complete Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift uit. Dat werd als eerste bekendgemaakt door leden van het Besturende Lichaam: door Theodore Jaracz in Sint-Petersburg en Stephen Lett in Moskou. Er volgde een donderend applaus. Iedereen was gelijk enthousiast. „Wat een duidelijke, begrijpelijke en levendige taal!”, schreef een zuster. „Het is nu nog fijner om de Bijbel te lezen.” Velen uitten hun waardering voor de organisatie met commentaren als: „Wat een prachtig geschenk van Jehovah!” en „We willen jullie heel hartelijk bedanken.” De uitgifte van de Russische Nieuwe-Wereldvertaling is ongetwijfeld een belangrijke mijlpaal voor Russischsprekende mensen over de hele wereld die liefde hebben voor de waarheid.
[Kader/Illustratie op blz. 244, 245]
In één dag waren onze problemen opgelost
IVAN EN NATALIJA SLAVA
GEBOREN Respectievelijk in 1966 en 1969
GEDOOPT 1989
PROFIEL Ze verhuisden als pioniers naar een gebied waar de behoefte groter was. Ivan dient nu in het Russische bijkantoorcomité.
NATALIJA en ik verhuisden begin jaren negentig van Oekraïne naar Rusland. De oblast Belgorod telde toen nog geen tien verkondigers op een bevolking van bijna anderhalf miljoen. Voor dat gebied golden ongetwijfeld de woorden: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers.” — Matth. 9:37.
We waren net getrouwd en moesten werk vinden om onszelf te kunnen bedruipen. Maar de economische situatie in het land verslechterde, en veel mensen raakten hun baan kwijt. De regering gaf coupons of bonnen uit waarmee mensen de noodzakelijke levensmiddelen konden kopen. Die coupons werden uitgedeeld op het werk. Maar omdat we geen werk hadden, hadden we ook geen coupons. En dus moesten we veel geld betalen voor voedsel op de markt. We konden ook geen woning vinden en sliepen noodgedwongen in een hotel. Toen we een kamer hadden betaald voor twintig dagen, was ons geld bijna op. We vroegen Jehovah elke dag in gebed of hij ons wilde helpen werk en een goedkope woning te vinden. Al die tijd predikten we ijverig, op zoek naar oprechte mensen. Onze laatste dag in het hotel brak aan. Van ons laatste geld kochten we een broodje en een pak melk. Toen we die avond naar bed gingen, smeekten we Jehovah opnieuw ons te helpen werk en een woning te vinden, omdat we de volgende ochtend het hotel moesten verlaten.
Die ochtend werden we gewekt door de telefoon. Het was de hotelmanager, die ons tot onze verbazing meedeelde dat mijn neef in de lobby op me zat te wachten. Mijn neef bood me wat geld aan, want hij had even daarvoor een goede bonus gekregen en wilde die graag met me delen. Maar dat was nog niet alles. Een paar minuten later belde een broeder ons op met de mededeling dat hij een goedkoop appartement voor ons had gevonden. Bovendien werden we diezelfde dag aangenomen als tuinlieden bij een kleuterschool. En zo waren in één dag onze problemen opgelost. We hadden wat geld, een woning en werk. Het leed geen twijfel dat Jehovah onze gebeden had gehoord.
In 1991 werd de Gedachtenisviering in Belgorod door 55 personen bezocht; het jaar daarop waren dat er 150. Weer een jaar later was het aantal gestegen tot 354. In 2006 had de stad zes gemeenten en waren er in de oblast Belgorod ruim 2200 verkondigers.
[Kader op blz. 250]
Recente ontwikkelingen op juridisch gebied
Ons recht om onze aanbidding uit te oefenen zonder inmenging van de regering werd in januari 2007 bevestigd, toen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) unaniem in ons voordeel besliste. Het Hof overwoog dat het „gezamenlijk bestuderen en bespreken van religieuze teksten door leden van de religieuze groepering van Jehovah’s Getuigen een erkende uitingsvorm van hun religie was wat aanbidding en onderwijs betreft”.
Hoewel de activiteit van Jehovah’s Getuigen in de stad Moskou in 2004 officieel onder restricties is gesteld, komen onze broeders en zusters nog steeds openlijk voor aanbidding bijeen en blijven ze zo veel mogelijk prediken. De broeders en zusters waren heel blij dat ze in 2007 in Moskou ongestoord het Avondmaal konden vieren en districtscongressen konden houden, zoals in Rusland bijna overal het geval was.
Ondanks aanhoudende juridische problemen blijven onze broeders moedig stappen ondernemen als ze met tegenstand te maken krijgen. Zo werd er bij het EHRM een nieuwe aanvraag ingediend, inzake de verstoring van de Gedachtenisviering in Moskou op 12 april 2006 door de politie van Ljoeblino. De politie nam toen veertien broeders in hechtenis en bedreigde hun advocaat met een mes. Een plaatselijke rechtbank besliste gedeeltelijk in het voordeel van onze broeders, maar in hoger beroep werd die beslissing vernietigd en verloren we de zaak. Bovendien werd er in juli 2007 een aanklacht ingediend tegen diverse regeringsbeambten die zich bezighouden met een langdurig en ongerechtvaardigd onderzoek naar onze religieuze activiteiten in Sint-Petersburg.
[Tabel/Grafiek op blz. 228-230]
TIJDBALK — Rusland
1890
1891 Omdat Semjon Kozlitski moedig predikt, wordt hij naar het oostelijke deel van het Russische Rijk verbannen.
1904 Het Duitse bijkantoor krijgt vanuit Rusland bedankbrieven voor Bijbelse publicaties binnen.
1910
1913 De Russische regering erkent het kantoor van de Bijbelonderzoekers in Finland, dat in die tijd bij het Russische Rijk hoort.
1923 Bij het Wachttorengenootschap komen veel brieven binnen met het verzoek Bijbelse lectuur naar Rusland te sturen.
1928 George Young dient in Moskou een verzoek in om de activiteiten van de Bijbelonderzoekers in Rusland toe te staan. De autoriteiten weigeren zijn visum te verlengen.
1929 Met een radiostation in Tallin (Estland) wordt een contract afgesloten. Er worden Bijbelse lezingen uitgezonden, die in Leningrad en andere steden te beluisteren zijn.
1930
1939/1940 De USSR annexeert West-Oekraïne, Moldavië en de Baltische republieken. Daardoor bevinden zich opeens duizenden Getuigen van Jehovah binnen de landsgrenzen.
1944 Honderden Getuigen worden naar gevangenissen en werkkampen in heel Rusland gestuurd.
1949 Jehovah’s Getuigen worden vanuit Moldavië naar Siberië en het uiterste oosten van Rusland verbannen.
1950
1951 Ruim 8500 Getuigen uit West-Oekraïne, Wit-Rusland, Estland, Letland en Litouwen worden naar Siberië verbannen.
1956/1957 Afgevaardigden van 199 districtscongressen over de hele wereld vragen de Sovjetregering in een petitie om vrijheid van godsdienst.
1960 Tegen deze tijd zijn meer dan 600 Getuigen in strikte afzondering geplaatst in een speciaal werkkamp in Mordovië.
1965 De Sovjetregering vaardigt een speciaal decreet uit dat ballingen de vrijheid geeft zich elders te vestigen. Getuigen die naar Siberië verbannen waren, verspreiden zich over het hele land.
1970
1989 Leden van het Besturende Lichaam komen voor het eerst samen met broeders in Rusland. Het jaar daarop reizen Getuigen vanuit de USSR naar Polen voor speciale congressen.
1990
1991 Op 27 maart worden Jehovah’s Getuigen in Rusland wettelijk erkend.
1992 Er wordt een internationaal congres gehouden in Sint-Petersburg, en het jaar daarop een in Moskou.
1997 Het Russische bijkantoor in het dorp Solnetsjnoje bij Sint-Petersburg wordt ingewijd.
1999 De eerste congreshal in Rusland, in Sint-Petersburg, wordt ingewijd.
2000
2003 De uitbreiding van het bijkantoor wordt voltooid.
2007 Er zijn in Rusland ruim 2100 gemeenten en geïsoleerde groepen van verkondigers actief.
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
Aantal verkondigers in de 15 landen van de voormalige USSR
360.000
300.000
240.000
180.000
120.000
60.000
40.000
20.000
1890 1910 1930 1950 1970 1990 1990 2000
[Diagram/Kaart op blz. 218]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Andere bijkantoren hebben geholpen bij het vervoer van lectuur door het hele land
DUITSLAND FINLAND
↓ ↓
Solnetsjnoje
↓ ↓ ↓ ↓
WIT-RUSLAND KAZACHSTAN MOSKOU RUSLAND
JAPAN
↓
Vladivostok
↓
KAMTSJATKA
[Kaarten op blz. 116, 117]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
POOLCIRKEL
NOORDELIJKE IJSZEE
Noordpool
Barentsz-zee
Karische Zee
Laptevzee
Oost-Siberische Zee
Tsjoektsjizee
Beringstraat
ZWEDEN
NOORWEGEN
DENEMARKEN
KOPENHAGEN
DUITSLAND
POLEN
Łódź
WARSCHAU
Baltische Zee
FINLAND
ESTLAND
LETLAND
LITOUWEN
WIT-RUSLAND
Brest
OEKRAÏNE
Lviv
MOLDAVIË
Kaspische Zee
KAZACHSTAN
ASTANA
Kengir
OEZBEKISTAN
TASJKENT
Angren
CHINA
MONGOLIË
ULAANBAATAR
CHINA
Japanse Zee
JAPAN
TOKIO
Hokkaido
Zee van Ochotsk
Beringzee
RUSLAND
Petrozavodsk
Sint-Petersburg
Solnetsjnoje
Kaliningrad
Novgorod
Vysjni Volotsjjok
MOSKOU
Toela
Orjol
Koersk
Voronezj
Udarny
Vladimir
Ivanovo
Nizjni Novgorod
Syktyvkar
Oechta
Petsjora
Inta
Nova Zembla
Vorkoeta
OERAL
SIBERIË
Jekaterinboerg
Naberezjnyje Tsjelny
Izjevsk
Saratov
Volzjski
Stavropol
Pjatigorsk
Elbroes
Naltsjik
Nartkala
Beslan
Vladikavkaz
KAUKASUS
Astrachan
Wolga
Tomsk
Novosibirsk
Kemerovo
Krasnojarsk
Novo-Koeznetsk
Oest-Kan
Aktasj
Birjoesinsk
Oktjabrski
Bratsk
Vichorevka
Toeloen
Chazan
Zima
Zalari
Oesolje-Sibirskoje
Kitoj
Angarsk
Irkoetsk
Bajkalmeer
Kirensk
Chabarovsk
Vladivostok
Korsakov
Joezjno-Sachalinsk
Sachalin
Jakoetsk
Ojmjakon
Oest-Nera
Kamtsjatka
Tsjoektsjot
Kolyma
Chajyr
Norilsk
[Kaart op blz. 167]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Kaspische Zee
Oostzee
Barentsz-zee
Karische Zee
NOORDELIJKE IJSZEE
Noordpool
Laptevzee
Oost-Siberische Zee
Tsjoektsjizee
Beringstraat
Zee van Ochotsk
Japanse Zee
KAZACHSTAN
CHINA
MONGOLIË
MOERMANSK
PSKOV
TVER
MOSKOU
BELGOROD
VORONEZJ
ROSTOV
KABARDINO-BALKARIË
NOORD-OSSETIË
IVANOVO
NIZJEGOROD
MORDOVIË
OELJANOVSK
WOLGOGRAD
TATARSTAN
PERM
KOMI
OERAL
SIBERIË
SVERDLOVSK
TSJELJABINSK
KOERGAN
TJOEMEN
OMSK
TOMSK
NOVOSIBIRSK
ALTAJ KRAJ
ALTAJ
KEMEROVO
CHAKASSIË
KRASNOJARSK
TOEVINIË
IRKOETSK
BOERJATIË
TSJITA
SACHA
AMOER
CHABAROVSK
PRIMORSKI
SACHALIN
KAMTSJATKA
[Illustratie op blz. 66]
Zonsopgang over het schiereiland Tsjoektsjot
[Illustraties op blz. 68]
Dit bord, in het Kazachs en het Russisch, wijst naar Boechtarma, het Siberische dorp waarheen Semjon Kozlitski verbannen werd
[Illustraties op blz. 71]
Het echtpaar Herkendell ging op huwelijksreis naar Rusland om de Duitssprekende mensen te helpen
[Illustraties op blz. 74]
De volmacht van Kaarlo Harteva, waar de Russische consul in New York een officieel stempel op had gezet
[Illustratie op blz. 80]
Op dit Russische congres in Carnegie (Pennsylvania) in mei 1925 waren 250 aanwezigen, en 29 personen werden gedoopt
[Illustratie op blz. 81]
Dit tijdschrift verklaarde: „De oblast Voronezj is vergeven van de sekten”
[Illustratie op blz. 82]
George Young
[Illustraties op blz. 84]
Aleksandr Forstman heeft bijna tien jaar lang traktaten, brochures en boeken in het Russisch vertaald
[Illustratie op blz. 90]
Regina en Pjotr Kryvokoelsky (1997)
[Illustraties op blz. 95]
Olga Sevrjoegina werd dankzij Pjotrs ’steenbrieven’ een aanbidster van Jehovah
[Illustratie op blz. 100]
Ivan Krylov
[Illustraties op blz. 101]
Verbannen Getuigen bouwden in Siberië huizen voor zichzelf
[Illustratie op blz. 102]
Magdalina Belosjitskaja en haar familie werden naar Siberië verbannen
[Illustratie op blz. 110]
Viktor Goetsjmidt
[Illustratie op blz. 115]
Alla (1964)
[Illustratie op blz. 118]
Een recente foto van Semjon Kostyljev
[Illustratie op blz. 120]
Het Bijbelse onderwijs dat Vladislav Apanjoek kreeg, hielp hem geloofsbeproevingen te doorstaan
[Illustraties op blz. 121]
In het huis van Nadezjda Visjnjak vond de politie deze brochure, „Na Armageddon — Gods nieuwe wereld”
[Illustratie op blz. 126]
Boris Kryltsov
[Illustratie op blz. 129]
Viktor Goetsjmidt met zijn zus (boven), zijn dochtertjes en zijn vrouw, Polina, ongeveer een maand voor zijn arrestatie in 1957
[Illustratie op blz. 134]
Ivan Pasjkovski
[Illustratie op blz. 136]
In 1959 stond in het Russische tijdschrift „Krokodil” een foto van deze lectuur, die was ontdekt in een hooiberg
[Illustratie op blz. 139]
Onder dit huis bevond zich een van de drukkerijen die in 1959 door de KGB waren ontdekt
[Illustratie op blz. 142]
Aleksej Gaboerjak hielp de verstrooide schapen weer bijeen te brengen
[Illustraties op blz. 150]
Zelfgemaakte drukkerijuitrusting
Rotatiepers
Papierpers
Snijmachine
Nietmachine
[Illustratie op blz. 151]
Stepan Levitski, een trambestuurder, nam moedig contact op met een drukker
[Illustratie op blz. 153]
Grigori Gatilov predikte tot anderen in zijn gevangeniscel
[Illustraties op blz. 157]
Grote bloemen gaven goede dekking voor wie de Bijbel wilde bestuderen of bespreken
[Illustratie op blz. 161]
Een „Wachttoren” op ware grootte in de vorm van een klein boekje
[Illustratie op blz. 164]
„Decreet van het Presidium van de Opperste Sovjet van de USSR”
[Illustratie op blz. 170]
Broeders verborgen ’schatten’ in koffers met dubbele wanden of onder de inlegzolen van hun laarzen
[Illustratie op blz. 173]
Ivan Klimko
[Illustratie op blz. 175]
Er pasten vijf tot zes in ragfijn schrift geschreven „Wachttorens” in een lucifersdoosje
[Illustratie op blz. 184, 185]
In één kamp in Mordovië miste niet een van de broeders de Gedachtenisviering in al de jaren die ze in dat kamp doorbrachten
[Illustratie op blz. 194]
Nikolaj Goetsoeljak gaf informeel getuigenis aan de vrouw van een kampcommandant
[Illustraties op blz. 199]
Internationale congressen
In 1989 bezochten Russische afgevaardigden de drie internationale congressen in Polen
Warschau
Chorzów
Poznań
[Illustratie op blz. 202]
Na de wettelijke registratie, van links naar rechts: Theodore Jaracz, Michael Dasevitsj, Dmitri Livy, Milton Henschel, een medewerker van het ministerie van Justitie, Anani Grogoel, Aleksej Verzjbitski en Willi Pohl
[Illustraties op blz. 205]
Milton Henschel houdt in 1992 een lezing op het internationale „Lichtdragers”-congres in het Kirovstadion (Sint-Petersburg)
[Illustratie op blz. 206]
Er werd een stuk land gekocht in Solnetsjnoje
[Illustratie op blz. 207]
Aulis en Eva Lisa Bergdahl behoorden tot de eerste groep vrijwilligers die in Solnetsjnoje arriveerde
[Illustratie op blz. 208]
Hannu en Eija Tanninen werden aan Sint-Petersburg toegewezen
[Illustratie op blz. 210]
Roman Skiba legde in de districtsdienst samen met zijn vrouw, Ljoedmila, enorme afstanden af
[Illustratie op blz. 220]
Broeders die bezig zijn met de lectuur in de haven van Vladivostok
[Illustratie op blz. 224]
Arno en Sonja Tüngler hebben in hun toewijzing in Rusland al heel wat mooie dingen meegemaakt
[Illustratie op blz. 226, 227]
Een gemeentevergadering in het bos bij Sint-Petersburg (1989)
[Illustratie op blz. 238]
Onder toezicht van het Russische bijkantoor wordt in ruim veertig talen lectuur vertaald
[Illustratie op blz. 243]
De eerste Pioniersschool die in Sint-Petersburg werd gehouden (juni 1996)
[Illustraties op blz. 246]
Prediken in Rusland
In de velden van de oblast Perm en bij Nartkala
In de straten van Sint-Petersburg
Van huis tot huis in Jakoetsk
Op de markten van Saratov
[Illustraties op blz. 252, 253]
Het Russische bijkantoor
Luchtfoto van de woongebouwen en de omgeving
[Illustratie op blz. 254]
In 2006 werd het districtscongres in Moskou door 23.537 afgevaardigden bezocht
[Illustratie op blz. 254]
Het Loezjnikistadion