Degenen die ’een voortreffelijke reputatie verwerven’
1 Betreffende dienaren in de bediening schreef Paulus: „Want zij die op een voortreffelijke wijze dienen, verwerven voor zichzelf een voortreffelijke reputatie en grote vrijmoedigheid van spreken in het geloof in verband met Christus Jezus” (1 Tim. 3:13). De apostel sprak hier niet over een vereiste waaraan eerst voldaan moet zijn voordat iemand een dienaar in de bediening kan zijn, maar over de zegeningen die eruit voortvloeien wanneer zo’n broeder op een voortreffelijke wijze dienst verricht of zich van zijn taken kwijt.
2 De bijbel stelt hoge eisen aan een dienaar in de bediening (1 Tim. 3:8-10, 12). Broeders die worden aanbevolen, moeten duidelijk aan die vereisten voldoen. Dienaar in de bediening worden, is niet iets wat als een routine plaatsvindt; het is niet zo dat vrijwel iedere volwassen, gedoopte broeder deze post dient te bekleden alsof hij een soort titel voert. Dienaren in de bediening moeten geestelijk gezinde mannen zijn die een voorbeeld zijn.
3 Handelingen 6:1-6 licht toe wat van dergelijke mannen gezegd moet kunnen worden (ad blz. 1162, 1163). Ten einde zich op het Woord te kunnen concentreren, hadden de apostelen hulp nodig bij het zorg dragen voor verplichtingen die belangrijk waren, maar die door andere bekwame mannen behartigd konden worden. Zij kozen mannen uit „vol van geest en wijsheid”. Zij zouden derhalve het vertrouwen van de gemeente waard zijn. Dat zij werden uitgekozen, was niet slechts voor een of andere ondergeschikte taak en ook niet om hen aan te moedigen; het was een voorrecht dat hard werk met zich bracht ten dienste van de gemeente.
4 Dienaren in de bediening in deze tijd helpen met het zorg dragen voor vele noodzakelijke werkzaamheden in verband met de Koninkrijkszaal en het distribueren van lectuur en andere benodigdheden, terwijl zij ook de ouderlingen assisteren met het bijhouden van de berichten en de boekhouding. Op deze wijze werken zij ten behoeve van hun broeders en zusters. Als zij beseffen dat dit de betekenis is van wat zij doen, zullen zij zich gewetensvol van hun verantwoordelijkheden kwijten. In plaats van ongeregeld op te komen dagen om voor toegewezen verplichtingen zorg te dragen, zullen zij zich week in week uit betrouwbaar betonen. In feite kan erop worden gerekend dat wanneer overmacht hen belet op tijd te zijn of hun toewijzing te behartigen, mannen van geestelijk formaat zoals zij voor een plaatsvervanger zullen zorgen. Hun zorg zal ernaar uitgaan dat de gemeente niet in de steek wordt gelaten. De gemeente respecteert en waardeert zulke broeders. — Luk. 16:10-12.
5 Ook kunnen zich andere wegen om te dienen, openen. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouderlingen is om te ’spreken en te onderwijzen’, kunnen aan dienaren in de bediening die daartoe bekwaam zijn, instructielezingen of onderdelen op de dienstvergadering worden toegewezen (1 Tim. 5:17; 3:2). Er kan hun zelfs worden gevraagd een deel van een openbare lezing of zelfs een hele openbare lezing te houden. Zij kunnen grotere vooruitgang maken als zij een ouderling benaderen die een ervaren of begiftigd onderwijzer is en hem om suggesties vragen, of na het houden van een lezing misschien om raad vragen. Vaak zal hun worden gevraagd De Wachttoren te lezen of wanneer de omstandigheden dit vereisen, misschien een boekstudie te leiden. Natuurlijk dienen zij zich gewetensvol op dergelijke toewijzingen voor te bereiden.
6 Aangezien een dienaar in de bediening in geestelijk opzicht een voorbeeld behoort te zijn, zal hij, naar zijn omstandigheden dit redelijkerwijs toelaten, een zo groot mogelijk aandeel aan de velddienst hebben. Hij weet dat hij daardoor Jehovah behaagt en Hem lof toebrengt. Het zal tevens een stimulans zijn voor degenen die met hem samenwerken. Hij kan veel aan hun voortreffelijke opleiding bijdragen. Zij zullen merken dat hij niet iemand is die alleen maar zorg draagt voor enkele bijzaken, maar dat hij in alle opzichten een voortreffelijke dienstknecht van Jehovah is.
7 Het valt dus gemakkelijk te begrijpen waarom Paulus over zulke mannen zei dat zij ’een voortreffelijke reputatie verwerven’. Dit is niet, zoals sommigen opperen, een bevordering in een kerkhiërarchie. Dienaren in de bediening die „op een voortreffelijke wijze dienen”, zijn veeleer verzekerd van de zegen van Jehovah en Jezus, en zij genieten de achting en steun van de gehele gemeente. Terecht verwerven zij „grote vrijmoedigheid van spreken in het geloof in verband met Christus Jezus”. Omdat zij zich hun positie waardig betonen, worden zij voor hun voortreffelijke dienst gewaardeerd; zij hebben een sterk geloof en kunnen hun geloof zonder lafhartigheid of vrees voor smaad bekend maken.