Onder de Wet stond op de volgende misdaden de doodstraf: (1) godslastering (Le 24:14, 16, 23); (2) aanbidding van enige andere god dan Jehovah, elke vorm van afgoderij (Le 20:2; De 13:6, 10, 13-15; 17:2-7; Nu 25:1-9); (3) toverij, spiritisme (Ex 22:18; Le 20:27); (4) vals profeteren (De 13:5; 18:20); (5) het verbreken van de sabbat (Nu 15:32-36; Ex 31:14; 35:2); (6) moord (Nu 35:30, 31); (7) overspel (Le 20:10; De 22:22); (8) wanneer een vrouw de valse bewering had geuit dat zij nog maagd was toen zij trouwde (De 22:21); (9) geslachtsgemeenschap met een verloofd meisje (De 22:23-27); (10) incest (Le 18:6-17, 29; 20:11, 12, 14); (11) homoseksualiteit (Le 18:22; 20:13); (12) bestialiteit (Le 18:23; 20:15, 16); (13) ontvoering (Ex 21:16; De 24:7); (14) een ouder slaan of beschimpen (Ex 21:15, 17); (15) vals getuigenis afleggen in een kwestie waarin de straf voor de aangeklaagde de dood zou zijn (De 19:16-21); (16) het onbevoegd tot de tabernakel naderen (Nu 17:13; 18:7).