7B Afwijzende vragen waarmee bezwaar kenbaar wordt gemaakt
Mt 8:29 — „Wat hebben wij met u te maken, Zoon van God?”
Deze door de demonen tot Jezus gerichte vraag is een oude idiomatische vraagvorm die op acht plaatsen in de Hebreeuwse Geschriften voorkomt, namelijk in Joz 22:24; Re 11:12; 2Sa 16:10; 19:22; 1Kon 17:18; 2Kon 3:13; 2Kr 35:21; Ho 14:8. Zowel in de christelijke Griekse Geschriften als in de Syrische vertaling wordt de oude Hebreeuwse uitdrukking letterlijk vertaald, en ze komt zesmaal voor, namelijk in Mt 8:29; Mr 1:24; 5:7; Lu 4:34; 8:28; Jo 2:4. Letterlijk vertaald, luidt de vraag in Mt 8:29: „Wat [is er] voor ons en voor u?”, en betekent: „Wat voor gemeenschappelijks is er tussen ons en u?” „Wat hebben wij en gij gemeen?” Of, zoals hierboven weergegeven: „Wat hebben wij met u te maken?”
In alle gevallen waarin deze vraagvorm in de Hebreeuwse en Griekse Geschriften voorkomt, is het een afwijzing in de vorm van een vraag, waarmee bezwaar kenbaar wordt gemaakt tegen datgene wat geopperd, voorgesteld of vermoed wordt. Dit wordt ondersteund door het gebruik van de uitdrukking in een mededelende zin in Ezr 4:3 (2 Esdras 4:3, LXX): „Gij hebt niets met ons te maken wat het bouwen van een huis voor onze God betreft”; of: „Het is niet aan u en aan ons om een huis voor onze God te bouwen.” Dezelfde uitdrukkingsvorm in de imperatief wordt in Mt 27:19 gebruikt in het verzoek dat de vrouw van Pilatus tot haar echtgenoot richtte in verband met Jezus, die voor hem terechtstond: „Heb niets te maken met die rechtvaardige man.” Letterlijk: „[Laat er] niets [zijn] tussen u en die rechtvaardige man.”
De door Jezus tot zijn moeder gerichte vraag in Jo 2:4, die in precies dezelfde vorm gegoten is, kan niet van deze categorie worden buitengesloten. Ze heeft alle kenmerken van afwijzing of verzet tegen zijn moeder, die opperde dat hij iets bepaalds zou doen. In zijn geval hebben wij de vraag dus op dezelfde wijze weergegeven als in alle andere gevallen waarin een dergelijke vraag gesteld wordt: „Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn uur is nog niet gekomen.” Andere vertalers geven de uitdrukking net zo krachtig of nog krachtiger weer: „Tracht niet mij te dirigeren. Het is nog niet de tijd voor mij om te handelen” (An American Translation). „Val mij niet lastig, vrouw; mijn uur is nog niet gekomen” (The Four Gospels, door C. C. Torrey, gebaseerd op het Aramees). „Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen.” — Willibrordvertaling.