6F Jezus bestond vóór Abraham
Jo 8:58 — „Vóór Abraham tot bestaan kwam, was ik er al”
Gr.: πρὶν ᾿Αβραὰμ γενέσθαι ἐγὼ εἰμί
(prin Aʹbra·am ge·neʹsthai eʹgo eiʹmi)
Vierde/Vijfde eeuw |
|
Syrisch — Uitg.: A Translation of the Four Gospels from the Syriac of the Sinaitic Palimpsest, door Agnes Smith Lewis, Londen 1894. |
Vijfde eeuw |
|
Curetons-Syrisch (Syrus Curetonianus) — Uitg.: The Curetonian Version of the Four Gospels, door F. Crawford Burkitt, Deel 1, Cambridge (Engeland) 1904. |
Vijfde eeuw |
|
Syrische Pesjitta — Uitg.: The Syriac New Testament Translated into English from the Peshitto Version, door James Murdock, zevende uitg., Boston en Londen 1896. |
Vijfde eeuw |
|
Georgisch — Uitg.: The Old Georgian Version of the Gospel of John, door Robert P. Blake en Maurice Brière, gepubliceerd in „Patrologia Orientalis”, Deel XXVI, aflevering 4, Parijs 1950. |
Zesde eeuw |
|
Ethiopisch — Uitg.: Novum Testamentum . . . Æthiopice (Het Nieuwe Testament . . . in het Ethiopisch), door Thomas Pell Platt, herzien door F. Praetorius, Leipzig 1899. |
Dezelfde lezing is te vinden in de Leidse Vertaling, 1912: „Eer Abraham werd geboren was ik.”
De in Jo 8:58 uitgedrukte handeling begon „vóór Abraham tot bestaan kwam” en duurt nog voort. In zo’n situatie wordt εἰμί (eiʹmi), dat in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd staat, op juiste wijze weergegeven met de verleden tijd. Voorbeelden van dezelfde syntaxis zijn te vinden in Lu 2:48; 15:29; Jo 5:6; 15:27; Han 15:21; 2Kor 12:19.
Over deze constructie staat in A Grammar of the Idiom of the New Testament door G. B. Winer, zevende uitg., Andover 1897, blz. 267: „Soms houdt het presens ook een verleden tijd in (Mdv. 108), namelijk wanneer het werkwoord een toestand uitdrukt die op een vroeger tijdstip is begonnen, maar nog steeds voortduurt — het duratieve aspect van een toestand; zoals Jno. xv. 27 ἀπ’ ἀρχῆς μετ’ ἐμοῦ ἐστέ [apʼ arʹches metʼ eʹmou eʹste], viii. 58 πρὶν ᾿Αβραὰμ γενέσθαι ἐγὼ εἰμι [prin Aʹbra·am ge·neʹsthai eʹgo eiʹmi].”
Evenzo staat in A Grammar of New Testament Greek door J. H. Moulton, Deel III, door Nigel Turner, Edinburgh 1963, blz. 62: „Het presens dat de voortduring van een handeling in het verleden tot op het moment van spreken aangeeft, komt praktisch overeen met het perfectum, met als enig verschil dat de handeling wordt opgevat als nog aan de gang zijnd . . . Het komt dikwijls in het N[ieuwe] T[estament] voor: Lk 248 . . . 1529 . . . Jn 56 858 . . .”
In een poging Jezus met Jehovah te vereenzelvigen, zeggen sommigen dat ἐγὼ εἰμί (eʹgo eiʹmi) het equivalent is van de Hebreeuwse uitdrukking ʼaniʹ hoeʼ, „ik [ben] hij (het)”, die door God wordt gebruikt. Er zij echter opgemerkt dat deze Hebreeuwse uitdrukking ook door mensen wordt gebruikt. — Zie 1Kr 21:17 vtn.
In een verdere poging om Jezus met Jehovah te vereenzelvigen, trachten sommigen Ex 3:14 (LXX) te gebruiken, waar staat: ᾿Εγώ εἰμι ὁ ὤν (Eʹgo eiʹmi ho on), wat „Ik ben de Zijnde” of „Ik ben de Bestaande” betekent. Deze poging gaat niet op, omdat de uitdrukking in Ex 3:14 verschilt van de uitdrukking in Jo 8:58. (Zie Ex 3:14 vtn.) Nergens in de christelijke Griekse Geschriften kan Jezus met Jehovah worden vereenzelvigd, als waren zij een en dezelfde persoon. — Zie 1Pe 2:3 vtn.; App. 6A, 6E.