ADONIA
(Ado̱nia) [Jehovah is Heer].
1. Davids vierde zoon, die Haggith hem in Hebron baarde. — 2Sa 3:4, 5.
Ofschoon Adonia een andere moeder had, leek hij wat zijn ’zeer welgevormde gestalte’ en zijn ambitie betreft op Absalom (1Kon 1:5, 6; vgl. 2Sa 14:25; 15:1). Hij begint in het bijbelse verslag pas tijdens de laatste levensjaren van David een rol te spelen. Ondanks Jehovah’s verklaring dat het koningschap naar Salomo zou gaan (1Kr 22:9, 10), begon Adonia te pochen dat hij de volgende koning van Israël zou zijn. Aangezien Amnon en Absalom, en mogelijk ook Kileab, dood waren, baseerde Adonia zijn aanspraak op de troon ongetwijfeld op het feit dat hij de oudste zoon was. Net als Absalom liep ook hij met zijn pretenties te koop, zonder door zijn vader terechtgewezen te worden. Door de gunst te verwerven van Joab, de legeraanvoerder, en Abjathar, het hoofd van de priesterschap, wist hij aanhang te krijgen (1Kon 1:5-8). Daarna hield hij bij En-Rogel, op korte afstand van de stad Jeruzalem, een offerfeest, waarop de meeste leden van de koninklijke huishouding werden uitgenodigd, behalve Salomo, de profeet Nathan en Benaja. Kennelijk was het zijn bedoeling zichzelf tot koning te laten uitroepen. — 1Kon 1:9, 10, 25.
De profeet Nathan trad onmiddellijk handelend op teneinde Adonia’s snode plan te verijdelen. Hij gaf Salomo’s moeder Bathseba de raad David eraan te herinneren dat hij had gezworen Salomo het koningschap te zullen geven en trad vervolgens na haar bij de koning binnen om haar woorden te bevestigen en David van de ernst van de situatie te doordringen, waarbij hij tevens eigenlijk liet doorschemeren dat het hem voorkwam alsof David achter de rug van zijn intieme metgezellen om had gehandeld (1Kon 1:11-27). Dit zette de bejaarde koning tot actie aan, en hij gaf prompt bevel om Salomo onmiddellijk tot mederegeerder en troonopvolger te zalven. Onder het volk ontstond hierover een luid vreugdebetoon, dat men bij het feestmaal van Adonia kon horen. Spoedig verscheen er een boodschapper, de zoon van de priester Abjathar, met het verontrustende nieuws dat David Salomo tot koning had uitgeroepen. Adonia’s aanhangers verspreidden zich snel en hijzelf zocht toevlucht in het voorhof van de tabernakel. Salomo schonk hem toen genade op voorwaarde dat hij zich goed zou gedragen. — 1Kon 1:32-53.
Maar na Davids dood benaderde Adonia Bathseba en bewoog hij haar ertoe Salomo in zijn naam te vragen hem Davids jeugdige verzorgster en metgezellin, Abisag, tot vrouw te geven. Adonia’s opmerking dat „het koningschap aan mij had moeten komen, en op mij had heel Israël zijn aangezicht gericht, dat ik koning zou worden”, geeft te kennen dat hij meende van zijn recht beroofd te zijn, ook al erkende hij ogenschijnlijk Gods hand in de aangelegenheid (1Kon 2:13-21). Hoewel het mogelijk is dat zijn verzoek uitsluitend gebaseerd was op de wens wat compensatie voor het verlies van het koningschap te ontvangen, wekte het sterk de indruk dat het vuur van ambitie in hem nog steeds niet was gedoofd, want in de oudheid was het in het Oosten de regel dat de vrouwen en bijvrouwen van een koning alleen aan diens wettelijke opvolger mochten gaan toebehoren. (Vgl. 2Sa 3:7; 16:21.) Salomo vatte dit via zijn moeder gedane verzoek op deze manier op en beval Adonia ter dood te brengen, welk bevel terstond door Benaja werd uitgevoerd. — 1Kon 2:22-25.
2. Een leviet die door Josafat werd uitgezonden om in de steden van Juda te onderwijzen. — 2Kr 17:7-9.
3. Een van „de hoofden van het volk” wiens nakomeling, zo niet hijzelf, samen met zekere vorsten en levieten de overeenkomst betreffende de belijdenis die de teruggekeerde Israëlieten in de dagen van Nehemia en Ezra aflegden, met zijn zegel bekrachtigde (Ne 9:38; 10:1, 14, 16). Sommigen opperen dat hij dezelfde is als Adonikam in Ezra 2:13, wiens nakomelingen, 666 in getal, in 537 v.G.T. onder Zerubbabel uit Babylon terugkeerden. Een vergelijking van de namen van degenen die als vertegenwoordigers van het volk de resolutie in Nehemia hoofdstuk 10 met hun zegel bekrachtigden, met de namen van degenen die in Ezra hoofdstuk 2 als hoofden van de terugkerende ballingen worden opgesomd, lijkt deze zienswijze te ondersteunen.