WAGEN
In de oudheid was de wagen of kar een eenvoudig voertuig, gewoonlijk van hout, met van spaken voorziene of dichte wielen (1Sa 6:14). Sommige wagens waren slechts tweewielige open platforms met een horizontale dissel of stang aan de voorkant. Andere hadden zijwanden, en sommige waren overdekt, zoals bijvoorbeeld de zes overdekte wagens (elk door twee stieren getrokken) die werden gebruikt om het toebehoren van de tabernakel te vervoeren (Nu 7:2-9). Met de „wagens” („koetswagens”, SV) uit Openbaring 18:13 worden waarschijnlijk vierwielige wagens of rijtuigen bedoeld.
In Israël werden, vooral in vroeger tijden, wagens gewoonlijk door runderen in plaats van door paarden getrokken. Paarden werden vooral voor staatsiewagens en in de oorlog gebruikt (2Sa 6:3, 6; 15:1; 1Kr 13:7, 9; Sp 21:31). Wagens werden gebruikt voor het vervoer van personen (Ge 45:19, 21, 27; 46:5), koren en andere vrachten (1Sa 6:7-14; Am 2:13). De in de oorlog gebruikte transportwagens dienden mogelijk voor het vervoer van legerbagage (vgl. Ps 46:9). In de tijd van Jesaja, toen de Israëlieten veel paarden bezaten (Jes 2:7), gebruikte men door paarden getrokken wagens bij het dorsen. — Jes 28:27, 28.
De profeet Jesaja sprak een wee uit over degenen die ’zonde tot zich trekken als met wagentouwen’, waarmee hij mogelijk wilde zeggen dat zulke personen net zo aan zonde vastzaten als dieren die met touwen aan de door hen getrokken wagens waren vastgebonden. — Jes 5:18.
Tweewielige, door paarden getrokken voertuigen werden in de eerste plaats voor het slagveld ontworpen, en niet zozeer voor troepenbewegingen achter het front. Alle vier de Hebreeuwse termen die betrekking hebben op zo’n wagen (mer·kavʹ [1Kon 4:26]; mer·ka·vahʹ [Ge 41:43]; reʹkhev [1Kon 1:5]; rekhoevʹ [Ps 104:3]) zijn afgeleid van het grondwerkwoord ra·khavʹ, dat „rijden” betekent (Ge 24:61; 1Sa 25:42; 1Kon 18:45). De Griekse term is harʹma (Han 8:28). Dit soort wagen maakte een snelle verplaatsing tijdens het gevecht mogelijk, bood de soldaten een rijdend geschutplatform en verleende hun bij het uitvoeren van een charge onder het voetvolk psychologische stootkracht. Op oude monumenten vindt men vaak strijdwagens in vele verschillende modellen afgebeeld, waaruit zowel hun lange historie als hun wijdverbreide gebruik blijkt.
In wezen bestond de strijdwagen gewoonlijk uit een op één as rustend platform met tot de heupen reikende zijwanden; de open achterkant van de wagen maakte een snel en gemakkelijk instappen mogelijk. De strijdwagen had een dissel en een juk waaraan snelle paarden voor de wagen gespannen werden. Strijdwagens waren vaak voorzien van reserveuitrusting, zoals pijl- en boogkokers, schilden en speren. Bij sommige strijdwagens staken er ijzeren zeisen uit de naven van de wielen, hetgeen extra gevaar voor het voetvolk opleverde (Joz 17:16, 18; Re 1:19). Als er maar één wagenmenner was, had deze de teugels tijdens de strijd om zijn middel of heupen gebonden, zodat hij zijn handen vrij had om de wapens te gebruiken. Grotere en zwaardere strijdwagens met meerdere spannen paarden hadden een twee-, drie- of vierkoppige bemanning, bestaande uit een wagenmenner, een of twee strijders en wellicht een schilddrager. — Ex 14:7, vtn.
Snelheid, wendbaarheid en stabiliteit waren de voornaamste factoren waar men bij verdere verbetering voortdurend aandacht aan schonk. Het meer naar achteren plaatsen van de as bijvoorbeeld vergrootte de wendbaarheid en stabiliteit. Dichte wielen werden door wielen met spaken vervangen, zodat de wagens lichter en sneller werden (1Kon 7:33). Wielen met zes spaken kwamen het meest voor, hoewel er ook wielen waren met vier, of met acht of meer spaken. Door lichte houtsoorten te gebruiken met alleen een beslag van leer, brons of ijzer, waren de strijdwagens licht genoeg om ze door een of twee man over ruw terrein of kleinere rivieren heen te kunnen dragen.
Veel heidense natiën die vijanden van Israël waren, gebruikten strijdwagens. In 1513 v.G.T. werd Farao’s hele leger, met inbegrip van zijn 600 speciale strijdwagens „en alle andere wagens van Egypte”, in de Rode Zee door Jehovah vernietigd (Ex 14:6, 7; 15:4, 19; Joz 24:6). Bij de verovering van het Beloofde Land verdreven de Israëlieten de vijand en verbrandden veel van hun buitgemaakte strijdwagens (Joz 11:4-9). Jabin, de koning van Kanaän, hield de Israëlieten twintig jaar in knechtschap, totdat Jehovah Jabins door Sisera aangevoerde krijgsmacht van 900 strijdwagens met ijzeren zeisen in het stroomdal van de Kison in het nauw dreef en vernietigde (Re 4:2, 3, 13, 15, 16; 5:28). Tijdens de periode van de koningen in Israël streden grote, met strijdwagens uitgeruste legers van de Filistijnen, Egyptenaren, Ethiopiërs, Syriërs, Assyriërs en Babyloniërs tegen hen, bij één gelegenheid zelfs met 32.000 strijdwagens (1Sa 13:5; 2Sa 1:6; 1Kr 19:6, 7, 18; 2Kr 12:2, 3; 14:9; 16:8; Jes 37:21, 24). In oordeelsuitspraken maakten de profeten soms melding van de strijdwagens waarop die natiën zich beroemden. — Jer 50:37; 51:21; Mi 5:10, 15.
Vlak land, zoals de vlakten van Filistea en het brede Dal van Jizreël, leende zich beter voor oorlogvoering met strijdwagens dan heuvelland. Bij één gelegenheid pochten de Syriërs dat zij met hun strijdwagens de Israëlieten zouden overwinnen als deze uit de bergen gelokt konden worden om op het vlakke land te strijden, want zij dachten: „[Israëls] God is een God van bergen.” De grote nederlaag die de Syriërs leden, bewees echter dat Jehovah ook „een God van laagvlakten” is. — 1Kon 20:23-30.
In Israël ontwikkelde een aanzienlijke, met strijdwagens uitgeruste krijgsmacht zich pas in de tijd van Salomo. Dat kwam hoofdzakelijk door Gods waarschuwing dat de koning geen paarden mocht vermeerderen, alsof de veiligheid van de natie daarvan afhing. Dit gebod beperkte het gebruik van strijdwagens, aangezien die voertuigen door paarden werden getrokken (De 17:16). Toen Samuël het volk waarschuwde voor de last die menselijke koningen hun zouden opleggen, zei hij: „Uw zonen zal hij nemen en hen voor zich op zijn wagens . . . plaatsen” (1Sa 8:11). Bij hun poging zich meester te maken van het koningschap lieten zowel Absalom als Adonia een wagen voor zichzelf maken en lieten zij vijftig man voor hun wagen uit lopen (2Sa 15:1; 1Kon 1:5). Toen David de koning van Zoba versloeg, spaarde hij honderd wagenpaarden. — 2Sa 8:3, 4; 10:18.
Toen koning Salomo het leger van Israël opbouwde, breidde hij het aantal wagens uit tot 1400 (1Kon 10:26, 29; 2Kr 1:14, 17). Behalve Jeruzalem hadden nog andere steden die als wagensteden bekendstonden, speciale faciliteiten om voor al dit mechanische oorlogstuig zorg te dragen. — 1Kon 9:19, 22; 2Kr 8:6, 9; 9:25.
Na Salomo’s dood behoorden strijdwagens zowel in het noordelijke als in het zuidelijke koninkrijk tot de normale uitrusting. Het noordelijke koninkrijk had een „overste van de helft van de wagens”, hetgeen te kennen geeft dat er twee hoofddivisies van strijdwagens waren (1Kon 16:9). Koning Jehu werd herkend aan de waanzinnige manier waarop hij zijn strijdwagen bereed (2Kon 9:20). Verscheidene koningen van zowel Juda als Israël, namelijk Achab, Joram, Ahazia en Josia, raakten dodelijk gewond in hun strijdwagen. — 1Kon 22:34-38; 2Kon 9:21, 24, 27; 2Kr 18:33, 34; 35:23, 24.
De profeet Jesaja verklaarde tegenover het opstandige volk Israël: „Wee hun die afdalen naar Egypte om hulp, die zich op louter paarden verlaten en die hun vertrouwen stellen in strijdwagens, omdat ze talrijk zijn, en in rijpaarden, omdat ze zeer sterk zijn, maar die hun blik niet hebben gericht op de Heilige Israëls en Jehovah zelf niet hebben gezocht.” — Jes 31:1.
De tweewielige wagen was in de eerste plaats een strijdwagen, maar kwam ook goed van pas bij de jacht op wilde dieren. In sommige gevallen werd hij voor vreedzame doeleinden gebruikt. In zijn functie als voedselbeheerder van Egypte reed Jozef in een erewagen, de tweede na die van Farao. In zijn wagen reed hij zijn vader Jakob tegemoet toen deze in Egypte aankwam (Ge 41:43; 46:29). Na Jakobs dood reden er vele wagens in de rouwstoet mee vanuit Egypte naar Machpela, de begraafplaats die Abraham had gekocht (Ge 50:7-14). Als transportmiddel werd de tweewielige wagen ook gebruikt door koning Rehabeam en koning Achab, de Syrische legeroverste Naäman en de Ethiopische functionaris die de evangelieprediker Filippus uitnodigde met hem mee te rijden op de weg die naar Gaza afdaalde (1Kon 12:18; 18:44, 45; 2Kon 5:21, 26; Han 8:28-31, 38). Bij triomftochten reden zegevierende heersers in rijkversierde en overdekte wagens. Afvallige Judese heersers wijdden heilige wagens en de paarden die ze trokken, aan de zonaanbidding. — 2Kon 23:11.
Figuurlijk gebruik. In figuurlijke en profetische zin zijn wagens evenals de boog en het zwaard symbolen van oorlog (Jes 21:7, 9; Za 9:10). Over „de strijdwagens van God” wordt gezegd dat ze „tienduizenden, duizenden en nog eens duizenden” in getal zijn, wat duidt op Gods onoverwinnelijke kracht om zijn vijanden te vernietigen. — Ps 68:17; 2Kon 6:17.