ABARIM
(A̱barim) [Doorwaadbare plaatsen (Oversteekplaatsen); Grensgebied (Landstreken aan de overkant)].
Deze naam heeft ongetwijfeld betrekking op een gebied ten O van de Jordaan, en meer in het bijzonder op een gebied ten O van de Dode Zee. In Jeremia 22:20 wordt het in één adem genoemd met de landstreken Libanon en Basan.
In de andere gevallen waarin het gebied in het bijbelse verslag voorkomt, wordt het met een bergketen of gebergte in verband gebracht. Dat de uitdrukking „Abarim” betrekking heeft op de „landstreken aan de overkant”, wijst er wellicht op dat degenen bij wie de naam zijn oorsprong vond, aan de westelijke kant van de Jordaan woonden. Het is mogelijk dat deze uitdrukking oorspronkelijk door Abraham werd gebruikt en bij de Israëlieten nog steeds in zwang was toen zij Egypte verlieten.
Tegen het einde van de veertigjarige tocht door de wildernis kwamen de Israëlieten in dit gebied en legerden zich „in de bergen van Abarim” (Nu 33:47, 48). Vervolgens daalden zij af naar de vlakten van Moab, die ten O van de Jordaan aan het N-einde van de Dode Zee lagen. Hier sloegen zij hun laatste kamp op voordat zij de Jordaan overstaken. Het was ook op deze plaats dat Jehovah tot Mozes zei: „Beklim dit Abarimgebergte, de berg Nebo, die in het land Moab ligt, die uitziet op Jericho, en zie het land Kanaän, dat ik de zonen van Israël tot een bezitting geef.” — De 32:49; Nu 27:12.
Hieruit zou op te maken zijn dat de landstreek Abarim, te zamen met zijn bergketen, in het noordwestelijke deel van Moab lag. Mogelijk heeft het zich echter uitgestrekt over de volle lengte van de steile bergketen die zich van N naar Z langs de gehele O-zijde van de Dode Zee verheft. In Numeri 21:11 en 33:44 wordt gesproken over een halteplaats op de route van de Israëlieten die „Ijje-Abarim” heette, en de context geeft voor de ligging hiervan het Z van Moab en het Z-einde van de Dode Zee aan. Wellicht werd de zuidelijkste punt van de landstreek die Abarim heette erdoor gemarkeerd. — Zie IJJE-ABARIM.
De berg Nebo was blijkbaar een van de hoogste bergen in Abarim. — Zie NEBO nr. 3.