ESTHER, HET BOEK
Een boek van de Hebreeuwse Geschriften, dat zijn titel aan de naam van de hoofdfiguur in het boek ontleent, hoewel het in sommige exemplaren van de Latijnse Vulgaat „Ahasveros” wordt genoemd, naar de Perzische koning die in het verslag een belangrijke rol speelt. De joden noemen het Meghil·lathʹ ʼEs·terʹ of eenvoudig de Meghil·lahʹ, wat „rol; boekrol” betekent, want bij hen staat deze rol in zeer hoog aanzien.
De schrijver van het boek. In de Schrift wordt niet gezegd wie het boek Esther schreef. Sommige geleerden schrijven het boek aan Ezra toe, maar het bewijsmateriaal pleit meer voor Mordechai. Mordechai verkeerde in de positie om tot in de kleinste details op de hoogte te zijn met alle in het verhaal vermelde feiten, zoals de aangelegenheden die hem persoonlijk en ook Esther aangingen, wat er zich allemaal in het huis van Haman afspeelde en vooral wat er in de burcht Susan gebeurde. Na zijn bevordering tot eerste minister van Perzië had hij toegang tot de in het verslag vermelde officiële documenten, en net zoals Daniël, Ezra en Nehemia tijdens andere periodes een officiële positie in de Perzische regering bekleedden en bijbelboeken schreven waarin de verhouding van de joden tot die wereldmacht geschilderd werd, was het hoogstwaarschijnlijk Mordechai die — met Jehovah’s zegen — het boek Esther schreef.
Historische omstandigheden. Volgens de gegevens in het verslag zelf speelden de gebeurtenissen zich af tijdens de regering van Ahasveros, toen het Perzische Rijk zich van India tot Ethiopië uitstrekte en 127 provincies of rechtsgebieden omvatte (Es 1:1). Deze gegevens, alsook het feit dat het boek door Ezra in de canon opgenomen werd, beperken de tijdruimte die het beslaat tot de regeringstijd van een van de volgende drie koningen die de wereldlijke geschiedenis kent: de Pers Darius I, Xerxes I en Artaxerxes Longimanus. Maar van zowel Darius I als Artaxerxes Longimanus is bekend dat zij de joden reeds vóór het 12de jaar van hun respectieve regeringsperiodes gunst bewezen, en dit past niet bij de Ahasveros uit het boek Esther, daar hij naar het schijnt niet goed bekend was met de joden en hun religie en ook niet geneigd was hun gunst te bewijzen. Daarom neemt men aan dat Xerxes I, de zoon van de Perzische koning Darius de Grote, de Ahasveros van het boek Esther was. In sommige vertalingen (AT; Mo) staat zelfs Xerxes in plaats van Ahasveros in de tekst. (In de WV wordt de naam Xerxes I in de voetnoot vermeld.)
In het boek Esther worden de regeringsjaren van deze koning blijkbaar geteld vanaf zijn mederegentschap met zijn vader Darius de Grote. Aangezien de in het begin van het boek Esther verhaalde gebeurtenissen zich in het 3de jaar van zijn regering voordeden en de rest van het verslag het overige gedeelte van zijn regering omvat, schijnt het boek de periode te behandelen van 493 v.G.T. tot omstreeks 475 v.G.T. — Zie PERZIË, PERZEN (De regering van Xerxes en van Artaxerxes).
Het boek Esther werd enige tijd na het 12de regeringsjaar van Xerxes en klaarblijkelijk tegen het einde van zijn regering (ca. 475 v.G.T.) geschreven. De levendige stijl waarin het boek is geschreven, doet vermoeden dat de schrijver een ooggetuige was. Daar bovendien duidelijk uit het boek opgemaakt kan worden dat de schrijver toegang had tot staatsdocumenten (Es 10:2), werd het boek hoogstwaarschijnlijk in Susan in de provincie Elam — destijds een deel van Perzië — geschreven. De vele Perzische en Aramese woorden die in de Hebreeuwse tekst voorkomen, passen zowel bij de bovengenoemde tijd waarin het boek werd geschreven als bij de plaats waar het werd geschreven, het land Perzië.
Ezra kan het boek in 468 v.G.T. vanuit Babylon naar Jeruzalem hebben meegebracht, want de Grote Synagoge van Jeruzalem had het reeds in de canon opgenomen voordat haar periode omstreeks 300 v.G.T. ten einde liep.
Authenticiteit en canoniciteit. Dat het boek Esther tot de canon behoort, wordt door sommigen in twijfel getrokken omdat het in de christelijke Griekse Geschriften noch geciteerd, noch terloops vermeld wordt. Maar dit is geen steekhoudend bezwaar, want hetzelfde geldt voor andere boeken die algemeen als canoniek worden aanvaard, bijvoorbeeld Ezra en Prediker. Meliton van Sardes, Gregorius van Nazianze en Athanasius behoren tot degenen die het boek Esther niet in hun catalogus van canonieke boeken hebben opgenomen. Hiëronymus, Augustinus en Origenes verwijzen er echter met name naar. In de Chester Beatty-collectie vormt het samen met de boeken Ezechiël en Daniël één codex, die waarschijnlijk in de eerste helft van de 3de eeuw G.T. werd samengesteld. Dat het boek Esther tot de canon behoort, schijnt door de joden en de vroege christenen als geheel nooit in twijfel te zijn getrokken. In joodse bijbels staat het meestal onder de Hagiografen (de Geschriften) tussen Prediker en Daniël.
Later werden er apocriefe toevoegsels in het boek ingelast. Sommige geleerden dateren de oorsprong van deze toevoegsels op omstreeks 100 v.G.T., toen de canon van de Hebreeuwse Geschriften volgens de traditionele opvatting reeds ongeveer 300 jaar vaststond.
Het boek Esther wordt van overdrijving beticht omdat het melding maakt van een 180 dagen durend feestmaal in het 3de regeringsjaar van Ahasveros (Es 1:3, 4). Er is echter geopperd dat zo’n langdurig feest gehouden kan zijn in het belang van de talrijke functionarissen uit de vele provincies, die vanwege hun ambtsbezigheden niet tijdens het gehele feest en ook niet allemaal op dezelfde tijd aanwezig konden zijn. In werkelijkheid zegt de tekst ook niet dat het feest zo lang duurde, maar dat de koning hun 180 dagen lang de rijkdom en heerlijkheid van zijn koninkrijk toonde. Een feestmaal wordt in 1:3 en 1:5 genoemd. Het kan zijn dat er niet twee feestmalen bedoeld zijn, maar dat het zevendaagse feestmaal voor allen in de burcht aan het einde van de grote bijeenkomst hetzelfde is als het in vers 3 genoemde feestmaal. — Commentary on the Old Testament, door C. Keil en F. Delitzsch, 1973, Deel III, Esther, blz. 322-324.
Aangezien God in het boek geen enkele keer rechtstreeks wordt genoemd, is het wel als areligieus bestempeld. Niettemin wordt er melding gemaakt van vasten en een „hulpgeschreeuw” van de zijde der joden, wat gebed impliceert (Es 4:3, 16; 9:31). Ook duidt de op het juiste moment optredende slapeloosheid van de koning erop dat God de gebeurtenissen gemanoeuvreerd heeft (6:1), en een mogelijke zinspeling op goddelijke leiding is de opmerking waarom Esther koningin werd (4:14). Bovendien vormt het feit dat Mordechai hardnekkig weigerde voor Gods vijand Haman te buigen, die als Agagiet een lid van het Amalekitische koningsgeslacht geweest kan zijn, een bewijs dat Mordechai een aanbidder van Jehovah was. — 3:1-6; Ex 17:14.
Historisch en archeologisch bewijsmateriaal. Historische feiten en archeologische ontdekkingen hebben eveneens de authenticiteit van het boek Esther bevestigd. Enkele voorbeelden zullen voldoende zijn. De beschrijving van de wijze waarop de Perzen een man eerden, strookt nauwkeurig met de feiten (Es 6:8). Wit en blauw (of violet) waren de kleuren van het Perzische koningshuis. In Esther 8:15 lezen wij dat Mordechai een „koninklijk gewaad van blauwe stof en linnen” droeg, alsook een roodpurperen mantel.
Esther „ging staan in het binnenste voorhof van het huis van de koning tegenover het huis van de koning, terwijl de koning gezeten was op zijn koninklijke troon in het koninklijke huis tegenover de ingang van het huis. Het geschiedde dan dat zodra de koning Esther, de koningin, in het voorhof zag staan, zij gunst verwierf in zijn ogen” (Es 5:1, 2). Opgravingen hebben de nauwkeurigheid van deze gedetailleerde beschrijving gestaafd. Vanuit het Vrouwenhuis leidde een galerij naar het binnenste voorhof van het paleis. In dat voorhof bevond zich tegenover de galerij de troonzaal. Tegen het midden van de muur, tegenover de ingangsdeur, stond de hoge troon vanwaar de koning over het gordijn heen kon kijken dat hem van de om audiëntie verzoekende koningin scheidde. Verdere in het boek Esther genoemde details verraden eveneens dat de schrijver over een grondige kennis van het paleis beschikte. Het ligt dus voor de hand dat de tegen het boek ingebrachte bezwaren, zoals dat het niet historisch is en dat Perzische zeden en gewoonten onnauwkeurig worden beschreven, ongegrond zijn.
Een zeer krachtig bewijs voor de authenticiteit van het boek is het poerim- of lotenfeest, dat de joden tot op de huidige dag jaarlijks vieren en ter gelegenheid waarvan het hele boek in hun synagogen wordt voorgelezen. Een in Borsippa gevonden spijkerschriftinscriptie zou betrekking hebben op een Perzische beambte met de naam Mardukâ (Mordechai?), die zich aan het einde van de regering van Darius I of aan het begin van de regering van Xerxes I in Susa (Susan) bevond. — Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, 1940/41, Deel 58, blz. 243, 244; 1942/43, Deel 59, blz. 219.
Het boek Esther is volledig in overeenstemming met de rest van de Schrift en vult de verslagen van Ezra en Nehemia aan door te vertellen wat er in Perzië met het verbannen volk van God gebeurde. Net als de gehele Schrift werd het tot aanmoediging, vertroosting en onderricht van ons geschreven. — Ro 15:4.
[Kader op blz. 646]
HOOFDPUNTEN UIT ESTHER
Een levendig verslag van de wijze waarop Esther, onder leiding van haar oudere neef Mordechai, door God werd gebruikt om de joden voor uitroeiing te behoeden
Het boek is blijkbaar door Mordechai geschreven en schijnt de periode van 493–ca. 475 v.G.T. te behandelen
Esther wordt koningin in Susan
Wanneer koning Ahasveros (zeer waarschijnlijk Xerxes I) tijdens een koninklijk feestmaal koningin Vasthi laat roepen, om zijn gasten haar lieftalligheid te tonen, weigert zij hardnekkig te komen en zet hij haar als koningin af (1:1-22)
Van alle mooie maagden uit het rijk wordt Esther uitgekozen en tot koningin gemaakt; op aanwijzing van Mordechai verzwijgt zij dat zij een jodin is (2:1-20)
Haman ontwerpt een snood plan om de joden uit te roeien, maar de rollen worden omgekeerd
Haman de Agagiet wordt door de koning boven alle andere vorsten verhoogd, maar Mordechai weigert voor hem te buigen (3:1-4)
Uit woede over Mordechai’s weigering smeedt Haman een komplot om alle joden in het rijk te verdelgen; de koning wordt ertoe gebracht zijn toestemming te geven, de datum wordt vastgelegd en het decreet wordt uitgevaardigd (3:5-15)
Mordechai gelast Esther om persoonlijk een beroep op de koning te doen, ofschoon het haar het leven kan kosten als zij ongenodigd voor hem verschijnt (4:1-17)
Esther wordt door de koning welwillend ontvangen; zij nodigt de koning en Haman uit voor een feestmaal; vervolgens doet zij hun het verzoek de volgende dag weer voor een feestmaal te komen (5:1-8)
Hamans vreugde wordt echter bedorven omdat Mordechai weer weigert voor hem te buigen, dus richt hij een zeer hoge paal op en is van plan de koning de volgende dag nog vóór het feestmaal dringend te verzoeken Mordechai daaraan op te hangen (5:9-14)
Die nacht, als de koning niet kan slapen, laat hij zich uit het boek der annalen voorlezen en verneemt dat Mordechai niet is beloond voor het onthullen van een moordaanslag op de koning; als Haman ’s morgens komt, vraagt de koning hem hoe een man geëerd moet worden in wie de koning een welbehagen heeft gevonden; denkend dat hijzelf die man is, komt hij met grootse voorstellen; vervolgens wordt hem geboden deze eer in het openbaar aan Mordechai te bewijzen (6:1-13; 2:21-23)
Tijdens het feestmaal op die dag deelt Esther aan de koning mee dat zij en haar volk door Haman verkocht zijn om omgebracht te worden; woedend beveelt de koning om Haman op te hangen aan de paal die hij voor Mordechai had opgericht (6:14–7:10)
Mordechai wordt bevorderd, en de joden worden bevrijd
Mordechai krijgt de zegelring van de koning, die van Haman weggenomen is (8:1, 2)
Met toestemming van de koning wordt er een decreet uitgevaardigd waarin het de joden wordt toegestaan zich te verdedigen en hun vijanden te verdelgen op de dag die voor hun eigen vernietiging opzij was gezet; duizenden van hun vijanden worden gedood (8:3–9:19)
Er wordt verordend deze bevrijding jaarlijks te gedenken (9:20-32)
Mordechai wordt de tweede, in rang direct op de koning volgend, en werkt voor het welzijn van zijn volk (10:1-3)