GETHSEMANE
(Gethse̱mane) [Oliepers].
Waarschijnlijk een tuin met olijfbomen en met een pers voor het uitpersen van de olijven. Gethsemane lag ten O van Jeruzalem, aan de overzijde van het Kidrondal (Jo 18:1), op of in de omgeving van de Olijfberg (Lu 22:39). Hier kwam Jezus Christus vaak met zijn discipelen samen (Jo 18:2). In de paschanacht van 33 G.T. trok hij zich met zijn getrouwe discipelen in deze tuin terug om te bidden. Nadat Judas Iskariot hem gevonden en verraden had, werd Jezus daar door een gewapende bende gegrepen. — Mt 26:36-56; Mr 14:32-52; Lu 22:39-53; Jo 18:1-12.
Waar de hof van Gethsemane precies lag, is niet meer vast te stellen, aangezien (volgens het getuigenis van Josephus) alle bomen rondom Jeruzalem tijdens de belegering door de Romeinen in 70 G.T. werden omgehakt (De joodse oorlog, VI, i, 1). Volgens één overlevering wordt Gethsemane geïdentificeerd met de tuin die de franciscanen in 1848 met een muur omsloten. Hij beslaat een oppervlakte van ongeveer 46 × 43 m en ligt bij de wegsplitsing aan de voet van de W-helling van de Olijfberg. Reeds eeuwenlang staan in deze tuin acht olijfbomen.