EL (II)
Een lengtemaat die ongeveer overeenkomt met de afstand tussen de elleboog en het topje van de middelvinger (De 3:11). Er zijn aanwijzingen dat bij de Israëlieten een el van ongeveer 44,5 cm gebruikelijk was, en op deze el zijn de maatberekeningen in deze publikatie gebaseerd. Volgens de Siloaminscriptie bijvoorbeeld heeft de door koning Hizkia gebouwde watertunnel een lengte van 1200 el. Volgens hedendaagse metingen is deze tunnel 533 m lang. Op grond van dit gegeven zou een el dus 44,4 cm lang zijn. Ook heeft men in Palestina talrijke gebouwen en omsloten ruimten opgegraven waarvan de afmetingen een veelvoud van deze eenheid zijn, wat nog een basis vormt om voor de el ongeveer 44,5 cm te rekenen.
Kennelijk gebruikten de Israëlieten ook nog een el die een handbreedte (7,4 cm) langer was dan de „gewone” el. Deze grotere el van ongeveer 51,8 cm wordt gebruikt voor de afmetingen van de tempel die Ezechiël in een visioen zag (Ez 40:5). Er kan ook een korte el van ongeveer 38 cm bestaan hebben, gemeten van de elleboog tot aan de knokkels van de gebalde vuist. — Re 3:16, vtn.