Psalmen
Een lied. Een psalm van Asaf.+
3 In het geheim smeden ze listige plannen tegen uw volk,
ze spannen samen tegen uw lievelingen.*
4 Ze zeggen: ‘Kom, laten we ze als volk uitroeien,+
zodat nooit meer aan de naam van Israël wordt gedacht.’
5 Ze beramen eensgezind een strategie,*
ze vormen één front* tegen u+ —
6 de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab+ en de Hagrieten,+
7 Ge̱bal, Ammon+ en A̱malek,
10 Ze werden uitgeroeid bij En-Dor,+
ze werden als mest op de grond.
12 Want ze zeiden: ‘Laten we het land in bezit nemen waar God woont.’
14 Zoals een vuur het woud verbrandt,
zoals een vlam de bergen verschroeit,+
15 laat zo uw orkaan hen achtervolgen+
en uw storm hun angst aanjagen.+
16 Bedek* hun gezicht met oneer,
zodat ze uw naam zoeken, o Jehovah.
17 Mogen ze voor altijd beschaamd en angstig zijn,
mogen ze te schande gemaakt worden en omkomen.