Micha
3 Voorts zei ik: „Hoort alstublieft, GIJ hoofden van Ja̱kob en GIJ aanvoerders van het huis van I̱sraël.+ Is het niet aan U gerechtigheid te kennen?+ 2 GIJ die het goede haat+ en het kwade liefhebt,+ die de mensen hun huid aftrekt en hun organisme van hun beenderen;+ 3 GIJ die ook het organisme van mijn volk hebt gegeten+ en hun zelfs de huid hebt afgestroopt en zelfs hun beenderen hebt stukgeslagen en [hen] hebt verbrijzeld als dat wat in een pot met wijde opening zit en als vlees midden in een kookpot.+ 4 In die tijd zullen zij tot Jehovah roepen om hulp, maar hij zal hen niet antwoorden.+ En hij zal in die tijd zijn aangezicht voor hen verbergen,+ al naar zij slechtheid hebben bedreven in hun handelingen.+
5 Dit heeft Jehovah gezegd tegen de profeten die mijn volk doen dolen,*+ die met hun tanden bijten+ en die werkelijk uitroepen: ’Vrede!’;+ die, wanneer iemand niet [iets] in hun mond stopt, ook werkelijk de oorlog tegen hem heiligen:+ 6 ’Daarom zult gijlieden nacht hebben,+ zodat er geen visioen zal zijn;+ en duisternis zult GIJ hebben, zodat GIJ geen waarzeggerij zult beoefenen. En de zon zal stellig ondergaan over de profeten, en de dag moet donker worden over hen.+ 7 En de visionairs+ zullen beschaamd moeten worden,+ en de waarzeggers+ zullen stellig teleurgesteld worden. En zij zullen de snor moeten bedekken,+ zij allen, omdat er geen antwoord van God* komt.’”+
8 En ikzelf daarentegen ben vol van kracht geworden, met de geest van Jehovah, en van gerechtigheid en macht,+ om Ja̱kob zijn opstandigheid aan te zeggen en I̱sraël zijn zonde.+
9 Hoort dit alstublieft, GIJ hoofden van het huis van Ja̱kob en GIJ aanvoerders van het huis van I̱sraël,+ die gerechtigheid verfoeit en die zelfs al wat recht is krom maakt,+ 10 die Si̱on bouwt met daden van bloedvergieten en Jeru̱zalem met onrechtvaardigheid.+ 11 Haar eigen hoofden spreken recht louter om steekpenningen,+ en haar eigen priesters onderrichten alleen om een prijs,+ en haar eigen profeten beoefenen waarzeggerij enkel om geld;*+ toch blijven zij op Jehovah steunen en zeggen: „Is Jehovah niet in ons midden?+ Ons zal geen rampspoed overkomen.”+ 12 Daarom zal wegens ulieden Si̱on worden omgeploegd als was het een veld, en Jeru̱zalem zelf zal tot niets dan puinhopen worden,+ en de berg van het huis zal zijn als de hoge plaatsen van een woud.