5 En bovendien zal ik UW bloed van UW zielen* terugeisen. Van de hand van elk levend schepsel zal ik het terugeisen; en van de hand van de mens,* van de hand van een ieder* die zijn broeder is, zal ik de ziel* van de mens terugeisen.+
33 En GIJ moogt het land waarin GIJ zijt,* niet bezoedelen; want bloed, dát bezoedelt het land,+ en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.+