3 En GIJ moet hun altaren afbreken+ en hun heilige zuilen verbrijzelen,+ en GIJ dient hun heilige palen* in het vuur te verbranden+ en de gehouwen beelden van hun goden om te hakken,+ en GIJ moet hun namen van die plaats doen vergaan.+
7 door U nooit in te laten met deze natiën,+ deze die nog bij U overblijven. En GIJ moogt de naam van hun goden niet vermelden,+ noch daarbij zweren,+ en GIJ moogt ze niet dienen, noch U daarvoor neerbuigen.+