35 Maar Jehovah’s engel zei tot Bi̱leam: „Ga met de mannen mee;+ en gij moogt niets anders spreken dan het woord dat ik tot u spreken zal.”+ En Bi̱leam ging met de vorsten van Ba̱lak verder.
13 ’Al gaf Ba̱lak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou het bevel van Jehovah niet kunnen overschrijden om iets goeds of slechts uit mijn eigen hart te doen. Wat Jehovah spreken zal, dat zal ik spreken’?+