14 Toen ontbrandde Jehovah’s toorn tegen I̱sraël,+ zodat hij hen in de hand van de plunderaars gaf, die hen vervolgens plunderden;+ voorts verkocht* hij hen in de hand van hun vijanden rondom,+ en zij konden geen stand meer houden tegen hun vijanden.+
9 Zij dan vergaten Jehovah, hun God,+ zodat hij hen in de hand van Si̱sera,+ de legeroverste* van Ha̱zor, en in de hand van de Filistijnen+ en in de hand van de koning van Mo̱ab+ verkocht,+ en dezen bleven tegen hen strijden.
50Dit heeft Jehovah gezegd: „Waar toch is het echtscheidingscertificaat+ van ulieder moeder, die ik weggezonden heb?+ Of aan wie van mijn schuldeisers heb ik ulieden verkocht?+ Ziet! Wegens UW eigen dwalingen+ zijt GIJ verkocht, en wegens UW eigen overtredingen is UW moeder weggezonden.+