18 Daarom zei Jehovah tot Mo̱zes: „Neem u Jo̱zua, de zoon van Nun, een man in wie geest+ is, en gij moet hem uw hand opleggen;+ 

14 Daarna zei Jehovah tot Mo̱zes: „Zie! De dagen zijn genaderd dat gij sterven moet.+ Roep Jo̱zua, en plaatst U in de tent der samenkomst, opdat ik hem met het bevel kan belasten.”+ Mo̱zes en Jo̱zua gingen dus en plaatsten zich in de tent der samenkomst.+ 

6 en zij stelden hen voor de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.+

14 Veronachtzaam de gave+ in u niet, die u werd gegeven door middel van een voorzegging+ en toen het lichaam van oudere mannen* u de handen oplegde.+