12 Maar indien GIJ U ook maar enigszins afkeert+ en GIJ het overschot van deze natiën,+ deze die nog bij U overblijven, wél aanhangt en GIJ werkelijk echtverbintenissen met hen aangaat+ en U met hen inlaat, en zij zich met U,
2 uit de natiën waarvan Jehovah tot de zonen van I̱sraël had gezegd: „GIJ moogt U niet met hen inlaten,+ en zíȷ́ dienen zich niet met U in te laten; voorwaar, zij zullen UW hart tot het volgen van hun goden neigen.”+ Aan hen hechtte+ Sa̱lomo zich om [hen] lief te hebben.
2 Want zij hebben sommigen van hun dochters voor zichzelf en voor hun zonen aanvaard;+ en zij, het heilige zaad,+ hebben zich met de volken der landen vermengd,+ en de hand van de vorsten en de regenten is in deze ontrouw de voornaamste+ gebleken.”