3 En GIJ moet hun altaren afbreken+ en hun heilige zuilen verbrijzelen,+ en GIJ dient hun heilige palen* in het vuur te verbranden+ en de gehouwen beelden van hun goden om te hakken,+ en GIJ moet hun namen van die plaats doen vergaan.+
33 Vervolgens maakte A̱chab de heilige paal;*+ en A̱chab deed ten slotte meer om Jehovah, de God van I̱sraël, te krenken+ dan alle koningen van I̱sraël die er vóór hem bleken te zijn.