19 Wreekt UZELF niet,+ geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap;+ want er staat geschreven: „Aan mij is de wraak; ik wil vergelden, zegt Jehovah.”*+
9 Toen de aartsengel+ Mi̱chaël+ echter een geschil had*+ met de Duivel en redetwistte* over Mo̱zes’ lichaam,+ durfde hij niet in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen hem uit te brengen,+ maar zei: „Jehovah* bestraffe u.”+