2 En voor U die mijn naam vreest, zal stellig de zon der rechtvaardigheid gaan schijnen,+ met genezing in haar vleugelen;+ en GIJ zult werkelijk uitgaan en de grond omwoelen als mestkalveren.”+
16 En in zijn rechterhand had hij zeven sterren,+ en uit zijn mond kwam een scherp, lang tweesnijdend zwaard+ te voorschijn, en zijn gelaat was als de zon, wanneer ze in haar kracht schijnt.+