49 De zonen van Saul nu waren Jo̱nathan+ en Ji̱svi en Malkisu̱a,+ en wat de namen van zijn twee dochters betreft, de naam van degene die het eerst werd geboren, was Me̱rab+ en de naam van de jongste was Mi̱chal.+
27 Da̱vid stond derhalve op en hij en zijn mannen trokken er op uit en sloegen+ onder de Filistijnen tweehonderd* man neer, waarop Da̱vid hun voorhuiden meebracht+ en ze voltallig aan de koning gaf, om zich met de koning te verzwageren. Daarop gaf Saul hem zijn dochter Mi̱chal tot vrouw.+
14 Voorts zond Da̱vid boden naar Isbo̱seth,+ Sauls zoon, en liet zeggen: „Geef mij toch mijn vrouw Mi̱chal, met wie ik mij verloofd heb voor honderd voorhuiden+ der Filistijnen.”