8 Zij zijn haastig afgeweken van de weg die ik hun geboden heb te gaan.+ Zij hebben zich een gegoten beeld van een kalf gemaakt en blijven zich daarvoor neerbuigen en er slachtoffers aan brengen en zeggen: ’Dit is uw God,* o I̱sraël, die u uit het land Egy̱pte heeft opgevoerd.’”+
20 Sa̱muël dan zei tot het volk: „Weest niet bevreesd.+ GIJ — GIJ hebt al dit kwaad bedreven. Wijkt er alleen niet van af Jehovah te volgen,+ en GIJ moet Jehovah dienen met geheel UW hart.+
9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd+ met [de] olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten.”+
21 Want het zou beter voor hen zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig gekend te hebben,+ dan na het nauwkeurig gekend te hebben zich van het heilige, aan hen overgeleverde gebod af te wenden.+
23 redt [hen]+ door [hen] uit het vuur te rukken.+ Maar blijft jegens anderen barmhartigheid tonen, doch doet dit met vrees, terwijl GIJ zelfs het onderkleed, dat door het vlees bezoedeld is, haat.+