9 (In vroeger tijden in I̱sraël zou de man wanneer hij God ging zoeken, aldus hebben gesproken: „Komt, en laten wij naar de ziener+ gaan.” Want de profeet van vandaag werd in vroeger tijden gewoonlijk ziener genoemd.)
14 En Jehovah zei vervolgens tot mij: „Leugen profeteren de profeten in mijn naam.+ Ik heb hen niet gezonden, noch heb ik hun bevel gegeven of tot hen gesproken.+ Een leugenvisioen en waarzeggerij en iets van nul en gener waarde+ en de bedriegerij van hun hart spreken zij profetisch tot ulieden.+
15 ’Want ik heb hen niet gezonden’, is de uitspraak van Jehovah, ’maar zij profeteren bedrieglijk in mijn naam, opdat ik U zal verdrijven+ en GIJ zult moeten omkomen,+ gijlieden en de profeten die tot U profeteren.’”+