9 gij, die ik gegrepen heb van de uiteinden der aarde,+ en gij, die ik geroepen heb zelfs uit haar afgelegen streken.+ En daarom heb ik tot u gezegd: ’Gij zijt mijn knecht;+ ik heb u verkozen,+ en ik heb u niet verworpen.+
10 Zingt Jehovah een nieuw lied,+ zijn lof van het uiteinde der aarde,+GIJ die afdaalt naar de zee+ en naar dat wat haar vult, GIJ eilanden en GIJ die ze bewoont.+