5 Daarna zei ik tot de koning: „Indien het de koning werkelijk goeddunkt,+ en indien uw knecht goed schijnt in uw ogen,+ dat gij mij zendt naar Ju̱da, naar de stad van de grafsteden van mijn voorvaders, opdat ik haar kan herbouwen.”+
38 „Zie! Er komen* dagen”, is de uitspraak van Jehovah, „en de stad zal stellig voor Jehovah gebouwd worden+ vanaf de Hananeëltoren+ tot aan de Hoekpoort.+
14 En ik wil de gevangenen van mijn volk I̱sraël doen terugkeren,+ en zij zullen werkelijk [de] woest gelegde steden bouwen en [ze] bewonen,+ en wijngaarden planten en de wijn ervan drinken, en tuinen aanleggen en de vrucht ervan eten.’+