10 En hij maakte To̱feth,*+ dat in het dal van de zonen van Hi̱nnom*+ ligt, ongeschikt voor aanbidding, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor Mo̱lech+ door het vuur zou doen gaan.+
33 Want zijn To̱feth*+ is onlangs in orde gebracht; die is ook bereid voor de koning zelf.+ Hij heeft de houtstapel ervan diep gemaakt. Vuur en hout zijn er in overvloed. De adem* van Jehovah, als een stroom van zwavel, brandt ertegen.+
32 ’Daarom, zie! er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’dat men het niet meer To̱feth en het dal van de zoon van Hi̱nnom zal heten, maar het dal van het doden;+ en men zal in To̱feth moeten begraven zonder dat er genoeg plaats is.*+