3 Al wie er onder U is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn.+ Laat hij dus optrekken naar Jeru̱zalem, dat in Ju̱da is, en het huis van Jehovah, de God van I̱sraël — hij is de [ware] God*+ — hetwelk in Jeru̱zalem was, herbouwen.+
15 En het moet geschieden dat nadat ik hen weggerukt heb, ik hun stellig weer barmhartig zal zijn+ en hen zal terugbrengen, ieder naar zijn erfelijke bezitting en ieder naar zijn land.”+
3 „En ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had,+ en ik wil ze terugbrengen naar hun weidegrond,+ en ze zullen stellig vruchtbaar zijn en tot velen worden.+
10 „Want dit heeft Jehovah gezegd: ’In overeenstemming met de vervulling van zeventig jaar te Ba̱bylon zal ik mijn aandacht op ulieden richten,+ en ik wil jegens U mijn goede woord bevestigen, door U naar deze plaats terug te brengen.’+