9 Men zal generlei kwaad doen+ noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg;+ want de aarde* zal stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah, zoals de wateren ook de zee* bedekken.+
7 En ik wil hun een hart geven om mij te kennen,+ dat ik Jehovah ben, en zij moeten mijn volk worden,+ en ikzelf zal hun God worden, want zij zullen tot mij terugkeren met geheel hun hart.+
11 En zij zullen geenszins een ieder zijn medeburger en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: „Ken Jehovah!”*+ Want zij allen zullen mij kennen,+ van [de] geringste tot [de] grootste onder hen.