11 opdat degenen van het huis van I̱sraël niet meer afdwalen van het volgen van mij+ en zich niet meer gaan verontreinigen met al hun overtredingen. En zij moeten mijn volk worden en ikzelf zal hun God* worden’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.”+
8 En ik zal hen stellig hierheen brengen, en zij moeten in het midden van Jeru̱zalem verblijven;+ en zij moeten mijn volk worden,+ en ikzelf zal hun God worden* in waarachtigheid en in rechtvaardigheid.’”+
10 ’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van I̱sraël zal aangaan’, zegt Jehovah.* ’Ik wil mijn wetten in hun verstand leggen, en in hun hart+ zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden,+ en zíȷ́ zullen mijn volk worden.+