8 Vormden de Ethiopiërs+ en de Libiërs+ niet een zeer grote krijgsmacht wat talrijkheid, wat wagens en wat ruiters betreft;+ en heeft Jehovah, omdat gij steun zocht bij hem, hen niet in uw hand gegeven?+
9 Trekt op, o GIJ paarden, en raast voort, o GIJ wagens! En laten de sterke mannen uittrekken, Kusch*+ en Put,+ die het schild hanteren, en de Lu̱dim,+ die de boog hanteren [en] treden.
10 Perzen+ en Lu̱dim+ en mannen van Put+ — zij bevonden zich in uw krijgsmacht, uw krijgslieden. Schild en helm hingen zij in u op.+ Zij waren het die uw pracht bewerkten.