24 Ten slotte zei Jo̱zef tot zijn broers: „Ik ben stervende; maar God zal zonder mankeren zijn aandacht op U richten,+ en hij zal U stellig uit dit land opvoeren naar het land dat hij aan A̱braham, I̱saäk en Ja̱kob onder ede beloofd heeft.”*+
6 Voorts zei hij: „Ik ben de God van uw vader,* de God van A̱braham, de God van I̱saäk en de God van Ja̱kob.”+ Toen verborg Mo̱zes zijn aangezicht, want hij was bevreesd naar de [ware] God* te kijken.
26 Maar wat de doden betreft, dat zij worden opgewekt, hebt GIJ niet in het boek van Mo̱zes gelezen, in het bericht over het doornbos, hoe God tot hem zei: ’Ik ben de God van A̱braham en [de] God van I̱saäk en [de] God van Ja̱kob’?+
37 Maar dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mo̱zes onthuld in het bericht over het doornbos,+ wanneer hij Jehovah* ’de God van A̱braham en [de] God van I̱saäk en [de] God van Ja̱kob’ noemt.*+