11 En gij moet u verheugen+ over al het goede dat Jehovah, uw God, u en uw huisgezin gegeven heeft, gij en de leviet en de inwonende vreemdeling die in uw midden is.+
3 Gij hebt de natie volkrijk gemaakt;+ voor haar* hebt gij de verheuging groot gemaakt.+ Zij hebben zich voor uw aangezicht verheugd als met de verheuging in de oogsttijd,+ zoals zij die blij zijn wanneer zij de buit verdelen.+