3Jehovah liet volken in het land blijven zodat iedereen in Israël die de oorlogen van Kanaän niet had meegemaakt door die volken op de proef gesteld kon worden.+
3 Dat waren: de vijf vorsten van de Filistijnen,+ alle Kanaänieten, de Sidoniërs,+ en de Hevieten+ in het Libanongebergte+ vanaf de berg Baäl-He̱rmon tot aan Le̱bo-Ha̱math.*+
4 Dus vroegen de Filistijnen: ‘Wat voor schuldoffer moeten we hem sturen?’ Ze zeiden: ‘Stuur vijf gouden aambeien en vijf gouden muizen, één voor elke vorst van de Filistijnen.+ Want zowel jullie als jullie vorsten hebben te lijden onder dezelfde plaag.